Gedichten
(1792)–Joannes Petrus Kleyn, Antoinette Kleyn-Ockerse– Auteursrechtvrij
[pagina 122]
| |
Elegëische proeven. | |
[pagina 123]
| |
[pagina 124]
| |
Daar lisp'len wij van liefde,
Van zorgen, en van leed;
En 'k ben ook aan uw' zijde,
Wen gij op graven treedt.
De rampwoestijn van 't leven,
Vol dagelijksche smart,
Waas vaak de weg der Liefde,
En 't lot ook van mijn hart!
Zij heeft mij 't teder harte;
Zoo week, zoo zagt, gestemd:
Heeft zij niet zelfs de wouden
Met heure hand getemd?
| |
[pagina 125]
| |
En, ach, de fiere waereld
Spot met het zachtst gevoel!
Heure oogen fonk'len wellust,
Maar 't hart is hard en koel!
Het lispelen der Liefde,
Heur traanen – kent zij niet:
Zou zij den balsem kennen,
Die uwe hand mij biedt?
Ik volg gerust uw' treeden,
En sluimer aan uw' borst:
Gij leert mij, hoe de liefde
De zorg der liefde torst.
| |
[pagina 126]
| |
Ook vloeit de ware wellust
Vaak langs het stille graf,
En wascht den voet des moeden,
Met ted're handen, af;
En schenkt hem, als hij, dorstend,
Op zijnen grafzerk, rust,
Verkwikkelijke teugen
Van zaligheid en rust;
En balsemt hem de wonden
Van bitter zielsverdriet;
En zingt, terwijl hij inslaapt,
Heur vriend'lijk gastvrij, lied
| |
[pagina 127]
| |
Van 't wederzien, en 't Leven,
Dat nooit geliefden scheurt;
Bij wien ook nooit een' gade,
Verlaten – eenzaam treurt!
Ook daar volge ik uw' schreeden,
Beminn'lijke Elegie!
Hoe zalig is die kalmte,
Wen 'k sluim'rend Eden zie! −
En moet ik hier nog doolen?
God gaf mij, wat ik bad:
De liefde strooit mij bloemen
Op 't harde waereld-pad!
| |
[pagina 128]
| |
Nog meer, God gaf me een speeltuig, −
Een lier, zoo lief en rein!
Die wil, voor mijnen boezem,
Mijn tweede Selmar zijn!
Gevoelig, als zijn harte,
Spreekt zij, vol harmonie,
Van Godsdienst, en van liefde,
In kwijnende Elegie.
En komt de Dood! Het leven
Volgt mij ten zeker loon!
Dan is de strijd gestreeden,
En 'k ben aan 't graf gewoon!
| |
[pagina 129]
| |
Gij leert mij, Elegiën!
Hoe 'k, levend, sterven moet:
En wilt gij hem bezingen;
Dan is de Dood mij zoet.
Besnaar dan ook mijn speeltuig,
En zing mij, zelve, voor!
Dan worst'len wij, met vreugde,
De ondankb're waereld door!
A. |
|