Gedichten
(1792)–Joannes Petrus Kleyn, Antoinette Kleyn-Ockerse– Auteursrechtvrij
[pagina I]
| |
[pagina II]
| |
Mijnen Vriend en Begunstiger, wordt deze bundel, Met een dankbaar harte, opgedraagen, | |
[pagina III]
| |
U, die den Zanger wetten der Dichtkunst gaaft
Den Wijsgeer heilig, heilig den Barden ook −
Die, zelve Dichter, palmen plukte,
Nederland! U ten verdienden Eerkroon!
Aan U, den Vriend en Leeraar des Barden-zoons!
Zij 't lied geheiligd – 't lied, dat ik gaarne zong,
Toen Gij mij, in 't bevallig Oudwijk,
Liefd'rijk de wetten der wijsheid voorschreeft!
| |
[pagina IV]
| |
Geen lied, dat wild de snaaren des speeltuigs breekt,
Dat toomloos rondzwiert, − bruischt als de zuidergolf,
Die, onbekend aan 't oog des zeemans,
Zonder bestemming, ten ijspool inschiet, −
Geen lier ook, die, met bevende hand bestierd,
Des spels onkundig, angstige toonen slaat,
En traager, dan der slaaven voetstap,
't Lied der verveelinge elendig voordsleept; −
Gij leerde een lied, Gij leerde den Barden-zoon
Een and're lier, en speelde hem zelve vóór –
Vreesagtig niet, als 's slaaven voetstap,
Ook niet ten ijspool beslemm'loos bruischend.
| |
[pagina V]
| |
Aan 't hoog gezang des Dichters van Latium
Gewoon, en 't speeltuig, dat eens Homerus sloeg,
Zongt Gij een lied, als 't lied Siöna's,
Dat, voor Jehova, ons David speelde!
Ik hoor de dankstem! – ziet Gij den palmen-krans!
Geen dwaze trots, − U, vlocht haar de Wijsheid zelv'!
Zij, die den vaderlandschen hoogmoed,
Enkel bij deugd en verdiensten, afweegt!
Meer is U de Eerkroon – gindsch aan des Loopbaans eind'!
De Godsdienst gaf haar eens, tot een eeuwig loon,
U, die, getrouw aan hare wetten,
Gaarne in den strijd des Regtvaard'gen vóórtreedt!
|
|