Proloog
‘De soldaat bestaat niet,’ zou Brooklyn later schrijven toen hij al lang niet meer Brooklyn heette, maar als Joseph Centley Malvente in een veldhospitaal bij Seoel lag en de fantoompijnen in de stomp van zijn linkerdijbeen probeerde te vergeten.
‘De soldaat bestaat niet. Weliswaar verschijnen er sinds eeuwen - zonder vooraankondiging naar het lijkt - hordes mannen op de wegen, in verkreukelde en bespatte uniformen, krom onder de last van de wapens en van bijeengestolen proviand, met ogen die branden van het tekort aan slaap, en voeten die door het vocht gezwollen zijn, de huid opengebarsten zodat iedere stap op doornen gezet wordt.
Een reuzenhand daalt neer en hevelt deze mannen over naar een haastig getrokken rode lijn op een stafkaart die het front heet en daarom wegen mag afbreken, oude velden mag doorsnijden. Boven deze kaart overtroeven krombenige mannekes, de generaals, elkaar met getallen. Twee divisies naar K 147, vier bataljons naar Heuvel 16, het Achtste Leger opent het tweede front, een miljoen doden, drie miljoen gewonden. En ze tellen de sterren op elkaars gepolijste helmen die bedoeld zijn om te glanzen en niet om kogels af te wenden - niemand schiet ooit op een generaal.
En dan komt de dag waarop iemand achter een bureau een dossiermap dichtklapt en met een cynisme dat geen tegenspraak duldt, zegt:
“Mijne heren, deze natie heeft dringend behoefte aan een Soldaat!”
Op dat moment laat men de oorlogscorrespondent geboren worden, die het vaderland zijn held gaat geven. Die zijn creativiteit - wat dit ook godverdomme moge zijn - verkwanselt aan de angstaanjagende gebeurtenissen waarvan hij insinueert deel uit te maken. Die parasiteert op trommelvuur, granaatinslagen en uiteengereten lichamen. Deze ontdekt volgens opdracht de Held van Verdun, hij lauwert de