Soms klonk in de toon van den kleinen vogel iets verheffends.
Was zij vatbaar voor dien indruk?
o Neen! Bij haar geen berouw over 't verleden, geen moed voor een aanstaanden strijd, geen hoop van de toekomst, niets, niets dan lust den prikkel van het oogenblikkelijk eigenbelang te gehoorzamen.
Onophoudelijk zong de kleine vogel. Onvermoeid scheen hij.
Zij niet. Zij voelde bij de gedachte aan zijn rusteloos keeltje dat zij vermoeid werd. Een lange dagmarsch had haar afgemat, ofschoon zij de vermomming, die haar houding te lastig maakte, had afgelegd.
Zij zocht eene zitplaats.
De struiken lieten haar niet toe zich op den grond neer te zetten, eensdeels omdat hun dicht gewas haar dan het uitzicht belette, ten andere omdat er geen voldoende ruimte overbleef..
Zij liet zich op een knie nederzakken.
Wat was dat?
Een pijnlijk steken, een smartelijk prikken aan de knie waarop zij zich had nedergelaten deed haar onmiddellijk weder oprijzen.
Zij greep naar de pijnlijke plek.
Heer in den hoogen! Een adder had haar gebeten, en hare tanden zoo wijd uiteengesperd, dat zij moeite had zich los te maken. Toen Barbara haar losrukte, volgde een nieuwe beet in den pols.
Verschrikt slingerde zij het giftig dier van zich af en ijlde voort.
Waarheen?