Het pothuis, waarvan gesproken is, is onlangs afgebroken.
De Zwarte Hond staat nog in den gevel van het huis.
Uit eene gedurige overlevering is zijne gedachtenis aldaar bewaard gebleven. Het behelst, dat Jan Barends des Zondags zeer deftig in zijn' zwarten rok, den gouden ketting met den penning er aan om den hals, naast zijne vrouw naar de kerk stapte. Toen de brief uit den Haag kwam, om hem derwaarts te ontbieden, liet hij dezelve door iemand lezen; na den inhoud verstaan te hebben, liep hij naar zijne vrouw, en zeide; Wijf, de Zondagsrok en de medaille hebben afgedaan! en zoo ging hij dadelijk op reis.
Van zijne verdere bedrijven in den eersten oorlog met Engeland is niets bekend.
Men vindt zijnen naam in het Leven van den Admiraal Tromp, bl. 99 en wel als Kapitein van een fregat van 44 stukken, bij de Vloot die in het jaar 1658 naar Dantzig stevende. Hij diende in de volgende tochten met roem en een' gelukkigen uitslag, totdat hij eindelijk, in den tweeden oorlog met Engeland een' arm verloor. Nog vol moed zijnde, liet hij zich aan den mast binden, en moedigde zijne schepelingen zoo lang aan, totdat een heillooze kogel zijn hoofd wegnam.’