| |
Een- en twintigste hoofdstuk. Terug reize naar het kasteel.
Na dat zij hier alles in orde hadden gebragt, en een aantal zwaare rekeningen, welke hun van alle kanten met zeer veele complimenten werden toegereikt, hadden afbetaald, vertrokken zij met een rijdtuig over Antwerpen naar 's Hertogenbosch. Traanen van droefheid glinsterden in beider oogen, toen zij Brussel verlieten, alles scheen hun toe een droom te zijn; wat is de mensch! riep van zon uit, terwijl hij zijne oogen naar den Hemel verhefte, die zelfde man, die in zijn oogen zoo verre boven zijnen evenmensch verheven was, die het denkbeeld niet kon dulden, dat een braaf man, die minder aanzien en geld bezat, zijn natuurgenoot was, die op zijne broederen met zulk eene verachting nederzag, ligt nu daar
| |
| |
ginds - eenzaam - op eene verachtelijke plaats - verre verwijderd van zijne naaste bloedverwanten! -
Nooit zal ik ook dat Brussel vergeeten, riep barend al weenende uit, hoe slecht mijne charlotte ook moge geleefd hebben, ik zou alle haare misdaaden hebben vergeeven, indien zij maar van zich zelven had kunnen verkrijgen, mij hartelijk lief te hebben; maar, helaas! zij is 'er niet meer - die zalige oogenblikken, welke ik in haar gezelschap heb doorgebragt, zijn reeds op de vleugelen des tijds heenen gevoerd naar den oceäan der eeuwigheid!
Deze alleenspraaken geschieden, bij afwisseling, geduurende den ganschen dag dat zij zich op den weg bevonden; eindelijk reeden zij den volgenden morgen de poort van 's Hertogenbosch binnen, zij begaven zich schielijk naar hunne slaapkamer, de vermoeidheid deed hun gerust inslaapen, tot dat de koetsier weinige uuren daar na hun weder opwekte om de reize verder voort te zetten.
Bij het ondergaan der Zon zagen de Reizigers reeds op eenen afstand het Kasteel, dit trof hun, en hunne ontroering vermeerderde naar mate zij hetzelve naderden, eindelijk reeden zij de Valbrug over; 'er heerschte eene doodelijke stilte, een treurig bewijs, dat de brief, welke Mevrouw van blankenheim voorloopig van het ongeluk van haar Gemaal kennis had gegeeven, wel was overhandigd.
| |
| |
Niet gering waren de aandoeningen van de Barones en van emma, toen zij van zon, en den Secretaris ontmoetten, door allen werden traanen gestort, niet zoo zeer uit innige liefde en ontroostbaare droefheid wegens den dood van den Baron, als wel wegens de ongelukkige wijze, op welke hij was omgekoomen.
De Professor L... was even te voren ook aangekoomen, dus viel, niet tegenstaande de ongelukkige omstandigheid, waar in men zich hier op het Kasteel bevond, de avond kort, en alle de gesprekken waren zeer belangrijk en vertroostend. 'Er moet, ik weet niet welk eene Harmonie der zielen plaats hebben; naauwlijks had de Professor van zon gezien, of hij gevoelde de geheele waarde van dien voortreflijken man; daarentegen had van zon reeds dikwils van den Hoogleeraar met lof hooren spreeken, en zonder hem ooit gezien te hebben, de grootste hoogachting voor hem opgevat, het geen, door hem nu dagelijks te ontmoeten, van dag tot dag zoo seer vermeerderde, dat zij de getrouwste vrienden wierden, en tot heden toe nog onveranderlijk zijn gebleven.
Mevrouw van blankenheim gedroeg zich in haare omstandigheid zeer verstandig, zij kon niet veinzen; zij kon dus niet voorwenden, dat haar gemis ontroostbaar was, daar zij meer dan eens aan haare getrouwe Vriendin had beleden, dat zij voor haaren echtgenoot nooit eenige liefde had gevoeld, of nog gevoelde; in tegendeel zij had
| |
| |
zich dikwils beklaagd, dat zijn gezelschap door zijne bedorven opvoeding, door zijn onverstand, en gorve gebreken haar altoos ondraagelijk viel; uit de betrekking echter waar in zij zich bevond, voornamelijk ook om haaren eenigen Zoon, was zij getroffen over eenen zoo ongelukkigen zoo verachtelijken dood.
De tijd, die balsem giet in de wonden der treurigen, en alle de smarten der waereld lenigt, en verzacht, daarenboven het aangenaam gezelschap, het welk zich op het Kasteel bevond, en waar van elkeen om strijd bedacht was om de Barones te vertroosten, bragt zoo veel te weeg, dat zij, na verloop van weinige maanden, wederom vreugd en blijdschap verspreidde in alle de gezelschappen, waar in zij zich bevond.
Intusschen was de verbeetering van de tuinen, dreeven en boschen van het huis de Stronk aan de zorge van van zon, die in dat vak groote kunde bezat, opgedraagen; in weinige maanden was 'er in den ganschen omtrek geen Landgoed, het geen in eenige vergelijking koomen kon met dit zoo bekoorlijk Kasteel.
De Professor gevoelde zulk eene waare zielenvreugd in gezelschap van deze edele menschen, dat hij zelfs zijne geliefdste schrijvers kon zien nederliggen zonder hen open te slaan, en die schoone versen, of gezegden nog eens te herleezen welke hij zoo meenigmaalen had bewonderd; hij kreeg zelfs groote begeerte om een landgoed in dezen gelukkigen oord te koopen zoodra zich
| |
| |
daar toe eene geschikte gelegenheid aanbood. Dit werd mede aan de zorgen van van zon aanbevoolen: niet lang daar na kocht deze een zoodanig buitenverblijf, het welk niet verre van het Kasteel verwijderd lag, en liet het zelve onder zijn opzicht zoodanig veranderen, en naar den nieuwsten smaak verbeeteren, dat de Professor geheel verrukt was over zulk eenen behaaglijken aanleg.
Zoodra het Landgoed voltooid, en met fraaie meubelen wel voorzien was, bad hij emma zich niet langer tegen zijne wenschen te willen verzeten. Emma zag bloozend neder, deze taal verstond haare menschkundige Minnaar: zij werden vier weeken daar na door den band des echts verbonden door den braaven Leeraar henricus van wolderen, den edelen opvolger van den verachtelijken mozes zaaijmannius, die door den onverwachten dood van zijnen eenigen beschermer zoodanig was geschrikt, dat hij weinig uuren daarna een beroerte kreeg, en zijnen adem uitblies in tegenwoordigheid van zijne afzichtige wederhelft.
Naauwlijks hadden de jonggetrouwde lieden hun intrek in hunne vermakelijke wooning genomen, naauwlijks verklaarden zij beiden, dat zij tot het toppunt van geluk waren opgeklommen, of een brief verwittigde den onverwachter dood van de moeder van emma: dit sterfgeval stoorde de vreugde en vergenoeging niet weinig; hoe veele grove gebreken die oude Vrouw ook mogt
| |
| |
gehad hebben, emma had toch altoos eene oprechte liefde voor haare moeder gevoeld, die van het eerste oogenblik des levens haar met zoo veel tederheid, met zoo veel zorgen had opgevoed. - Hoe afwisselend is het leven der menschen! Wat is het zelve doorzaaid met vermakelijke en droevige voorvallen! even eens nochtans als de Dissonanten in eene bekoorlijke melodij ons de welluidendheid naderhand meer doen opmerken, zoo maakt de droefheid, zoo zij niet te hevig of te langduurend is, de genoegens der menschen des te grooter, zij veroorzaakt, dat men de zegeningen der Godheid met meer dankbaarheid opmerkt, en geniet. Na verloop van eenige dagen was emma weder voor reden vatbaar, eene groote nalatenschap, door haare moeder nagelaten, stelde haar in staat om zorgeloos en onbekrompen te kunnen leeven. Zij deed nu haar uiterste best, om haar echtgenoot overtehaalen, dat hij van zijnen post afstand deed, en zijne dagen eindigde op het vermakelijk landgoed, in den schoot van alle zijne beste vrienden.
De Professor kon van zich niet verkrijgen om aan de begeerte van zijne geliefde te voldoen, hij verbeeldde zich dat hij verpligt was om zijne talenten, hoe gering dezelve dan naar zijne gedachten ook wezen mogten, tot nut der jeugd en dus tot nut van zijnen evenmensch te besteeden. Van zon beweerde hier tegen, dat hij van alle knellende kluisters ontslaagen, duizendmaal meer nut aan de Maatschappij kon toebrengen
| |
| |
zoodra hij zijn tijd en vlijt alleen wilde besteden om door nuttige geschriften het menschdom te verlichten.
Toen Emma, en de Barones bespeurden, dat haar geliefde man en broeder aan het wankelen was gebragt, oordeelden zij het noodzakelijk dit tijdstip waarteneemen, zij vielen dus beiden op haare knieën voor hem neder, zij bevochtigden met traanen der vriendschap en der liefde zijne beevende knieën: van zon, barend, de eerbiedwaardige Predikant, kortom allen te gelijk smeekten hem, dat hij hun niet zoude verlaaten.
Overwonnen door zoo veele spreekende bewijzen van liefde en achting gaf de Hoogleeraar zich eindelijk over. De vreugde kenden nu geen paalen, elk een gevoelde blijdschap en vergenoeging.
Men besloot een Landfeest te vieren, en alle hunne vrienden ja alle de bewooners van deze gelukkige oorden getuigen te maaken van hunne hartelijke vreugde.
De dag werd bepaald: een ieder, die eerbied had voor deugd en verstand, spoedde zich derwaarts; elk keerde met vrolijkheid naar zijne wooning te rug, echter niet zonder stille begeerte, dat deze gelukkige menschen het getal van hunne gastvrienden mogten vermeerderen. Onder de saamgevloeide meenigte was ook de Student, welke wel eer zoo veel liefde voor emma betuigd had. Emma's wangen gloeiden als de dageraad toen zij hem, na verloop van eenige maanden,
| |
| |
onverwacht weder zag; doch hoe zeer was zij verwonderd, toen hij haar met zulke onverschillige oogen aanzag, als of hij haar nooit had ontmoet. De Barones merkte dit mede op, hoe is het mogelijk! zeide zij, hoe ligtzinnig is het hart der Jongelingen! is dit nu die vuurige minnaar, die aan u schreef: naauwlijks zag ik u, beminlijke onbekende! of 'er was geen rust meer in mijn ziel te vinden - ik zie niets anders meer dan uw beeltenis voor mijne oogen. Op dien tijd zal hij het mogelijk wel gemeend hebben, antwoordde emma, maar zoo veranderlijk is het hart der mannen! -
Het Feest had barend ook in kennis gebragt met een beminlijk Landmeisje, welkers ouders alomme bekend waren wegens hun braaf en eerlijk karakter, zij woonden naauwlijks twee uuren van het Kasteel af: dit onschuldig meisje was voor het grootste gedeelte van haar jeugdig leven in de Stad door een bejaarde en verstandige Nicht opgevoed, en deze had geen kosten gespaard om haar eene goede opvoeding te geejven, zij sprak goed Fransch, zij tekende fraai, en speelde voortreflijk op de Forte Piano. Door den goeden raad, welken barend dagelijks door den Professor en van zon ontfing, als mede door onderlinge voorspraak, en het geeven van de beste getuigenissen omtrent het goed hart van den Secretaris, bragt deze driftige minnaar het in den tijd van drie maanden zoo ver, dat hij met vol- | |
| |
komen toestemming der ouderen zijner beminde, de bevallige henriette, dus was haar naam, naar het Altaar geleidde.
Zoo wij de Dichters mogen gelooven omtrent eene goude eeuw, waar in het menschdom zonder haat, zonder afgunst, zonder zorgen of behoefte, gezond en vergenoegd hun leven in den schoot van hunne bloedverwanten en vrienden doorbragt; niet minder gelukkig leeven hier de bewooners van Kasteel, en van dezen verruklijken omtrek.
De jonge van blankenheim, een gezond en vrolijk kind, is geheel toevertrouwd aan de zorgen van den geleerden en verdienstelijken van zon: de Professor besteedt een groot gedeelte van den dag om Werken in 't licht te geeven, die zoo lang in wezen zullen blijven, als men eerbied gevoelt voor geleerheid en deugd. De Predikant, een man van goede zeden, veel oordeel en goeden smaak, legt zich gehel toe om zijn gemeente, welke aan hem is toevertrouwd, gelukkig te maaaken, nooit hoorde men nuttiger redevoeringen, nooit zag men Kerken zoo opgevuld met aandachtige hoorders.
Barend had op zijn reis eenige Fabrieken met opmerkzaamheid bezichtigd; met behulp van zijne kundige vrienden heeft hij in het Dorp mede een Fabriek opgericht, waar toe veele werklieden vereischt worden, men ziet nu in den ganschen omtrek geene behoeftigen meer, een groot getal
| |
| |
mannen, vrouwen en kinderen vinden ni bij hem arbeid, en eene eerlijke en genoegzaame belooning.
Des avonds koomen alle de vrienden bij malkanderen; in het gezelschap der vrouwen verkwikken zij door vrolijke gesprekken hunnen vermoeiden geest, of zij houden, dewijl zij alle liefhebbers zijn der Muziek, zulk een aangenaam Concert, dat de grootste Meesters in dit vak het zelve met vermaak zouden willen aanhooren. De beminlijke en geöeffende stemmen der Vrouwen, in 't bijzonder die van emma en henriette, wisselen, bij beurten, de kunstigste Sonaten van heide, pleiël of mozart af. Dit wordt vervangen door een eenvouwig souper, het welk met dankbaarheid en vergenoeging door hun gewaardeerd wordt verre boven de uitgezochtste maaltijden der weelde.
O! gelukkige, driewerf gelukkige menschen! zoo gij bij toeval dit mijn geschrift moogt leezen, en gij u zelven, schoon uwe naamen veranderd zijn, moogt herkennen, denkt eens, dat ik niet verre van u verwijderd, onopgemerkt uwen gelukkigen staat heb beschouwd en geëerbiedigd: gelooft, dat ik mij als dan den gelukkigsten der stervelingen zou noemen, zoo het mij te beurt viel om in uwen kring tot zoo lange te leeven,
| |
| |
tot dat ik, volgens den loop der Natuur, rijp geworden zijnde voor den dood, in uwe armen den geest gaf - zoo ik kon hoopen, dat gij als dan mijn graf zoudt besproeijen met traanen van droefheid en liefde
|
|