Derde hoofdstuk. Vertrek naar Alkmaar.
Terwijl het gezelschap aan het huis van den Predikant gul onthaald werd, besmeerde eene oude jigtige dienstmaagd met veel toegenegenheid de buile en ligte wonden van den Baron en haaren Leeraar met eenen donkeren bruinen balsem. barend betuigde intusschen van tijd tot tijd, al eetende en drinkende, zijn genoegen, dat hij 'er zoo gelukkig was afgekoomen, schoon hij het voorrecht niet gehad had om alles juist zoo van nabij te zien.
Nu en dan kon de Predikant zich niet bedwingen pijnlijk over het gebeurde te lagchen, echter betuigde hij dat hij gaarn een kwartaal van zijn tractement zou willen missen, zoo deze val nooit plaats gehad had, en dat hij, om de gevolgen, meer over dien val bekommerd was dan over dien van adam; want dat hij het karakter der menschen reeds vrij wel kende, en zeer beducht was, dat de kwaadspreekenheid en nijdige tong van die vergramde vrouw hem het leven hier voor altoos zou verbitteren. In zulk een onverhoopt geval hebt gij mij slechts een briefte schrijven, schreeuwde de Baron met eene welmeenende drift uit, ik heb eene vrije Collatie, ik zal mijn Domine zaaymannius naair den D....l jaagen, en u op