Eene dikke wolk van rook maakte eene langwerpige Zaal, waar honderd menschen opeengepakt stonden of zaten, niet ongelijk aan eene glasblazerij: de Baron en de Secretaris, hier aan niet gewoon, begonnen, tot verveeling van alle de aanweezigen, hevig te hoesten. De Baron loosde een douzijn Hoogduitsche vloeken, welke hij van zijnen overleden Praeceptor had geleerd: de Secretaris merkte op, dat, hoe zeer de menschen zich zelven als sprot berookten, zij echter weldra door aangenaame gesprekken dit ongemak dubbel zouden vergoeden: zij wachtten geduldig geduurende een half uur; doch tot hunne grootte verwondering werd 'er bijna geen woord gesprooken, elk las met aandacht in zijn nieuwspapier, dat hij in de hand hield, alleen hoorden zij van tijd tot tijd deze woorden, welke even als door eene echo door de knechts werden nagebaauwd: een pijp, wat vuur, een vlammetje, aanneemen, een glaasje wit, een glaasje elixter, een glaasje kina. Op een oogenblik stond de Baron met drift op, verwensch ik het niet, zeide hij, om mij nog langer in deze holen der Cijclopen te laaten berooken, zonder een woord te hooren spreeken, koom Secretaris volg mij gezwind, ik mag duizend voeten in den grond zinken, zoo gij mij hier ooit weder ziet.