Etymologicum teutonicae linguae
(1972)–C. Kiliaan– Auteursrechtelijk beschermd2. Hoe kwam Kiliaans Etymologicum tot stand?In zijn Etymologicum van 1599 vulde Kiliaan zijn Nederlandse woordenschat, zijn Latijnse synoniemen, de nauwkeurige beschrijving van het Nederlands en de vergelijking met andere talen nog aan; nieuw waren ook vooraan een lijst van geraadpleegde auteurs en achteraan een lijst met aardrijkskundige namen en een met voornamen. Hoe bereidde Kiliaan deze nieuwe uitgave voor? | |||||||||||||||||||||||||
a) Kanttekeningen in werkexemplaren van woordenboekenHet Museum Plantijn-Moretus te Antwerpen bezit een exemplaar van Kiliaans Dictionarium van 1588 met kanttekeningen van hemzelf, die hij bijna volledig heeft overgenomen in zijn Etymologicum van 1599. Andere kanttekeningen van Kiliaan, die bewaard zijn in een exemplaar van het Dictionarium Tetraglotton (1562) en van de Thesaurus Theutonicae linguae (1573), leren ons zijn werkwijze beter kennenGa naar voetnoot19. Van Kiliaans kanttekeningen bij het Tetraglotton komt een | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 13]
| |||||||||||||||||||||||||
vrij groot aantal (volgens steekproeven ca. 58%) ook in het Etymologicum voor. Toch schijnt Kiliaan vele woorden niet uit deze kanttekeningen in het Etymologicum te hebben overgenomen, maar uit een gemeenschappelijke bron. In de rand van het Tetraglotton is bijv. bijgeschreven: macer, macis. μακερ. folie. bloeme van muscaet. gal. macis; in het Etymologicum staat: folie, musckaet bloeme. Macer, macis, inuolucrum nucis myriticae, flos nucis muscatae; Kiliaans Dictionarium van 1588 gaf reeds hetzelfde, maar met de spelling mosckaet. De kanttekening bij het Tetraglotton en de tekst van het Etymologicum (en van het Dictionarium van 1588) nu gaan blijkbaar onafhankelijk van elkaar terug op de Nomenclator, die in de uitgave van 1567 op p. 121a schrijft: Macer vel macis. Μακερ ... cortex aromaticus, nucis myristicae inuolucrum. ... B. Macis, foelie, bloem van moscaet. G. & It. Macis Ga naar voetnoot20. In de kanttekening wijzen de wending bloeme van muscaet en de Griekse en Franse equivalenten immers op Juinius als de directe bron, terwijl in het Etymologicum de Latijnse equivalenten en in 1588 de spelling mosckaet ook direct op Junius schijnen terug te gaan. Wellicht heeft Kiliaan deze en andere aantekeningen tweemaal gemaakt: eenmaal om een nieuwe uitgave van het Tetraglotton voor te bereiden, in een werkexemplaar met het Latijn voorop, en eenmaal om een nieuwe uitgave van zijn Dictionarium voor te bereiden, in een werkexemplaar met het Nederlands voorop. De meeste van zijn kanttekeningen bij de Thesaurus heeft Kiliaan opgenomen in zijn Etymologicum van 1599, enige ook reeds in zijn Dictionarium van 1588. Ook uit de tekst zelf van de Thesaurus nam Kiliaan heel wat over en daarnaast ook uit zijn eerste, beknopte Dictionarium van 1574. Dit zien we in de volgende voorbeelden: | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 14]
| |||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 15]
| |||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 16]
| |||||||||||||||||||||||||
Al is de overeenkomst tussen de kanttekeningen en Kiliaans woordenboeken van 1588 en 1599 duidelijk, toch heeft Kiliaan voor verscheidene van de hier geciteerde artikels nog andere bronnen gebruikt, terwijl hij anderzijds ook niet alle kanttekeningen heeft opgenomen. Voor deze kanttekeningen heb ik slechts weinig bronnen kunnen vinden. In de boven gegeven voorbeelden was het Naembouck van Lambrecht de waarschijnlijke bron voor gast-baer, het Cruyde Boeck van Dodoens voor waeter-eppe en Die Teütsch Spraach van Maaler voor gadinge. ... qualitas ...Ga naar voetnoot22. In dit laatste geval | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 17]
| |||||||||||||||||||||||||
is het niet duidelijk of Kiliaans aangevulde tekst van 1599 teruggaat op die van 1574 of op de kanttekening bij de Thesaurus; ook niet of deze laatste twee onafhankelijk van elkaar uit Maaler komen. Van de kanttekening Gadinghe, gherief had Kiliaan vermoedelijk het Latijnse synoniem commodum overgenomen. De toevoeging sicamb. (sic.) met nieuwe Latijnse synoniemen in 1588 en 1599 bij achte, en sicamb. bij wijse moeder in 1599 kunnen op een nieuwe bron wijzen. Het geheel geeft de indruk van een voortdurend bewerken, schiften en aanvullen. De eerste bedoeling van de kanttekeningen bij de Thesaurus was waarschijnlijk een nieuwe, aangevulde uitgave van de Thesaurus zelf voor te bereiden. Achteraan werd immers reeds een geschreven kerkelijke goedkeuring van de nieuwe druk opgenomen. Deze goedkeuring werd ondertekend door kanunnik Sebastianus Baer, die, naar Bouchery schrijft, op 2 februari 1576 of 1577 stierf. Daarom ‘moet deze nieuwe uitgave vóór 1576 (of 1577) ontworpen’ zijnGa naar voetnoot23. Vermoedelijk heeft Kiliaan dit exemplaar dan verder gebruikt als een ‘werkexemplaar’ om er nieuwe aanvullingen in te schrijven, die hij daarna al dan niet in zijn woordenboek opnam. De meeste lemmata van zijn Dictionarium van 1574 heeft Kiliaan in 1599 behouden; dit was blijkbaar wel de basis vanwaar hij uitging en die hij aanvulde. Volgens steekproeven staan op 263 lemmata van 1574 er in 1599 nog 187 in het corpus van het woordenboek en 19 in de lijst van bastaardwoorden; 57 heeft hij er dus weggelaten. Daarbij komen echter 504 nieuwe lemmata in het corpus en 32 bij de bastaardwoorden, zodat het Etymologicum in plaats van 263 lemmata er 187 + 504 = 691 in het corpus en 19 + 32 = 51 in de lijst van bastaardwoorden telt. Ook de Latijnse synoniemen werden aangevuld, veel etymologische verwantschap toegevoegd en gewestelijke aanduidingen opgenomen, zodat het Etymologium | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 18]
| |||||||||||||||||||||||||
een heel ander uitzicht heeft dan het beknopte woordenboekje van 1574. Het Dictionarium van 1588 vormt hierbij een tussenstadium. | |||||||||||||||||||||||||
b) Nieuwe bronnen voor het EtymologicumBehalve het Dictionarium van 1574 en de Thesaurus Theutonicae linguae van 1573 gebruikte Kiliaan nog heel wat nieuwe bronnen voor zijn Etymologicum. In het voorwerk hiervan geeft hij een bronnenlijst met de namen van 99 geraadpleegde auteurs, maar het is natuurlijk de vraag in hoeverre Kiliaan met deze lijst volledig wilde zijn. Van de auteurs die Kiliaan excerpeerde voor zijn Dictionarium van 1574 vinden we er alleen Joannes Frisius en Robertus Stephanus, niet Josua Maaler (Pictorius), Jean Thierry, Petrus Dasypodius, Joannes Berckelaer en Joos Lambrecht. Nam hij misschien alleen de auteurs op die hij na 1574 nog geraadpleegd had? Het is ook mogelijk dat Kiliaan juist niet de bronnen voor het eigenlijke lexicografische deel van zijn werk vermeldt, maar enkel die voor encyclopedische inlichtingen en etymologische verklaringen. Hiervoor vermeldt hij in elk geval in de tekst zelf vaak door afkortingen zijn bron. Voor de letter a heb ik bijv. gevonden: Adrianus Iunius (i.v. A), Iustus Lipsius (i.v. Achtertocht en Ammare), Ioannes Bocatius (i.v. Aerde), Conradus Gesnerus (i.v. Al-mutse), Iosephus Scaliger (i.v. Almanack), Ioannes Goropius Becanus (i.v. aluen, ambachten en Amman), Leuinus Lemnius (i.v. ambachtsheeren), Adrianus Turnebus (i.v. Ame), Petrus Nannius (i.v. Amman); in de lijst van bastaardwoorden: Guilielmus Budaeus (i.v. annulleren de procedure); in de lijst van aardrijkskundige namen: Beatus Rhenanus (i.v. A, Aa,Ha), Ioannes Goropius Becanus (i.v. Antwerpen), Abrahammus Ortelius en Adrianus Iunius (i.v. Antwerpenaers); in de lijst van voornamen: Adrianus Iunius, Ioannes Auentinus en Martinus Islebius (passim), Beatus Rhenanus (i.v. Adelgar en Ansgis), Iodocus VVillichius (i.v. Adelger), Andreas Althamerus (i.v. Albrecht), Joannes Goro- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 19]
| |||||||||||||||||||||||||
pius Becanus (i.v. Ambiorick, Ansgis en Arbogast). Dat Kiliaans auteurslijst onvolledig is, bewijzen namen van auteurs die ik in de tekst vermeld heb gevonden,. maar die niet in de lijst voorkomen: Aegyd. Schud. (= Tschudi; i.v. Autrick en Baldweys, bij de voornamen), Io. Stumpff. (passim bij de voornamen) en Anton. Muretus (i.v. babeler). G. de Smet, die in heel het Etymologicum heeft nagegaan welke auteurs Kiliaan in zijn tekst vermeldt, heeft nog meer verwijzingen gevonden naar auteurs die niet in de bronnenlijst voorkomenGa naar voetnoot24. Hierbij zijn niet alleen oude Latijnse schrijvers, als bijv. Beda, Cyprianus, Donatus, Festus, Plautus, Tacitus, Terentius en Ulpianus, maar ook: Antonius Possevinus, Butelerius, Const. Caroli Magni, Frossardus, Glos. specul. Saxon., Legulus Lazoladorum, Lex Ripuara, Lex Salica Francorum, Oronius, quaest. Magdeburgenses en Sigonius. De documentatie van De Smet toont ook aan dat Kiliaan verscheidene auteurs uit zijn bronnenlijst in de tekst zelf niet vermeldt, nl. Baptista Fauolius, Burckhardus Mangelfeldius, Carolus Bouillus, Carolus Stephanus, Christophorus Vladeraccus, Eckardus de Rebkavv. Speculi Saxonici interpres Ga naar voetnoot25, Franciscus Brugensis, Gerardus Mercator, Guilielmus Rondeletius, Hubertus Thomas Leodius, Ioannes Custos Brechtanus, Ioannes Murmellius, Ioannes Paludanus, Iornandes Episcopus Ravennas, Mathias Schenckius, Petrus Diuaeus, Petrus Hansius Edammensis, Philippus Malerius, Simon Pelegromius, Simon Verepaeus, Thomas Cantipratanus en Thomas Thomasius. Zeker is niet juist wat Kluyver in 1884 beweerdeGa naar voetnoot26, dat de Nomenclator (1567) van Junius de enige lexicografische bron van Kiliaan is geweest. Verdeyen vooral weerlegde deze bewering door verscheidene werken, vooral woordenboeken, met Kiliaan te vergelijken: het Vocabulare (ca. 1530) van N. de Ber- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 20]
| |||||||||||||||||||||||||
laimontGa naar voetnoot27, de Nederlands-Latijnse bewerking (1556) van het Dictionarium van DasypodiusGa naar voetnoot28, het Naembouck (1562) van Lambrecht, het Dictionariolum (1544) van Paludanus en de Flandria Commentariorum (1596) van MarchantiusGa naar voetnoot29, evenals een Middelnederlands Herbarium (ca. 900)Ga naar voetnoot30. In lezingen voor de Vlaamse Academie noemde Jacobs enige Middelnederlandse woordenlijsten, de Sachsenspiegel en het Dictionarium trilingue van 1549, ten onrechte toegeschreven aan Johannes Custos Brechtanus, bronnen van KiliaanGa naar voetnoot31. Fokkema vermoedde dat Kiliaan verscheidene plantnamen gehaald heeft uit het Cruydtboek (1554) van DodoensGa naar voetnoot32 en Michels toonde aan dat de Synonymorum Sylva (1537) van Pelegromius een bron van Kiliaan wasGa naar voetnoot33. In een samenvattend artikel voegde Heeroma aan deze bronnen nog het Dictionarium Germanicolatinum (1556) van Berckelaer toeGa naar voetnoot34. De Smet tenslotte bestudeerde de invloed van verscheidene werken van Junius op Kiliaan: de Batavia | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 21]
| |||||||||||||||||||||||||
(1588)Ga naar voetnoot35, de Libri Animadversorum (1556)Ga naar voetnoot36 en de Nomenclator (1567)Ga naar voetnoot37, alsook de invloed van de Carolopolitae Franci Fastorum Libri duo (1554) van BeutherGa naar voetnoot38, van de Nomenclator Latino-Saxonicus (1582) van ChytraeusGa naar voetnoot38b, van Willirams Oudduitse Hoogliedparafrase uitgegeven door Merula in 1598, en van De Origine, Situ, Qualitate et Quantitate Frisiae, et Rebus a Frisiis olim praeclarè gestis, Libri tres (1598) van Cornelius KempiusGa naar voetnoot39. In een onuitgegeven lezing voor het Colloquium van de Gentse germanisten toonde De Smet nog aan dat de vermelding vetus ger. in enige gevallen teruggaat op Otfrid van Weissenburg en vetus sax. waarschijnlijk op William Lambarde. Van de hier vermelde auteurs staan in Kiliaans bronnenlijst Adrianus Iunius, Iacobus Marchantius, Ioannes Custos Brechtanus, Ioannes Paludanus, Michael Beuterus, Nathan Chytraeus, Rembertus Dodoneus en Simon Pelegromius, maar niet de lexicografen Noël de Berlaimont, en, zoals ik boven al gezegd heb, Petrus Dasypodius, Joos Lambrecht en Joannes Berckelaer. De invloed van verscheidene auteurs die met name in Kiliaans bronnenlijst genoemd worden, verdient nog nader onderzoek, bijv. die van de lexicografen Antonius Nebrissensis, Christophorus Vladeraccus, Ioannes Murmellius, Matthias Schenckius, Petrus Apherdianus en Simon Verepaeus. |
|