Etymologicum teutonicae linguae
(1972)–C. Kiliaan– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 5]
| |
Kiliaans Etymologicum Teutonicae LinguaeInleidingGa naar voetnoot1In 1599 verscheen te Antwerpen bij Jan Moretus, schoonzoon en opvolger van Plantijn, het Etymologicum Teutonicae linguae sive Dictionarium Teutonico-latinum van Cornelis Kilianus of Corneel Kiel, meestal Kiliaan genoemd. Deze noemde dit woordenboek de editio tertia van zijn Dictionarium Teutonico-latinum van 1574 en 1588; elke uitgave had hij opnieuw grondig bewerkt en aangevuld. Zoals alle Nederlandse woordenboeken tot ca. 1800 waren Kiliaans Dictionaria nog vertaalwoordenboeken, maar toch ging zijn aandacht reeds in de eerste plaats uit naar het Nederlands en trachtte hij dit vooral zo nauwkeurig en volledig mogelijk te beschrijven. Op dit standaardwerk zouden de lexicografen van de zeventiende en de achttiende eeuw voor een groot gedeelte steunen; zo gaan, zoals C. Kruyskamp in de voorrede op de achtste druk van Van Dale schrijft, vrijwel alle latere Nederlandse woordenboeken terug op dit Etymologicum van 1599Ga naar voetnoot2. | |
[pagina 6]
| |
Brabant, tussen oktober 1528 en Pasen 1529, in ieder geval in 1528 volgens de oude tijdrekeningGa naar voetnoot3. Op 29 augustus 1548 liet hij zich als student aan de Leuvense universiteit inschrijven op de lijst van de ‘pauperes Castrenses’Ga naar voetnoot4; te Leuven studeerde hij Latijn, Grieks en Hebreeuws aan het Collegium Trilingue en ook rechtsgeleerdheidGa naar voetnoot5. Waarschijnlijk kwam Kiliaan in het begin van 1558 in dienst bij de bekende Antwerpse drukker Christoffel Plantijn of Christophe Plantin, een geboren Fransman, die in 1548 naar Antwerpen verhuisd was en hier in 1555 een drukkerij en uitgeverij opende. Het dagboek van Plantijns drukkerij vermeldt Kiliaan voor het eerst op 5 februari 1558Ga naar voetnoot6. Een maand later, op 6 maart, kwam Kiliaan bij Plantijn inwonen met de opdracht ‘de prendre garde aux lettres pastes formats et autres ustensiles de limprimerie’Ga naar voetnoot7. Pas op 24 juni 1565 noemt Plantijn in zijn boekhouding Kiliaan voor het eerst uitdrukkelijk corrector en belooft hem vier florijnen te betalen voor elke maand ‘quil vacquera a la correction pour certaines presses et compositeurs’Ga naar voetnoot8. Kiliaan bleef in dienst bij Plantijn tot aan zijn dood, op paasdag 15 april 1607. Naast zijn gewone werk in de drukkerij hield Kiliaan zich | |
[pagina 7]
| |
ook bezig met vertaalwerk. Op 8 december 1563 betaalde Plantijn hem ‘pour mettre la Grammaire de Brechtanus en flameng et la corriger’Ga naar voetnoot9; deze vertaling van de Latijnse Syntaxis van Johannes Custos Brechtanus werd blijkbaar echter nooit gedrukt. Andere vertalingen van Kiliaan verschenen wel bij Plantijn, nl. de Historie van Coninck Lodouick van Vranck-rijck den elfsten... door Mijnheer Philips van Commines (1578) en de L. Homilien oft Verclaringhen... door den Heylighen Vader Macaris den Egyptenaer (1580); postuum verscheen te Amsterdam in 1612 de Beschryvinghe van alle de Nederlanden, anderszins ghenoemt Neder-Duytslandt, door M. Lowijs Guicciardijn. Verder schreef Kiliaan heel wat Latijnse gedichten, meestal als onderschriften voor gravures; deze gedichten werden in 1880 uitgegeven door M. RoosesGa naar voetnoot10. | |
b) Lexicografisch werk van Kiliaan.Kiliaan maakte zich echter het meest verdienstelijk door zijn lexicografisch werk. Zijn werkgever Plantijn schrijft in zijn voorrede op de Thesaurus Theutonicae linguae (1573) dat hij er eerst aan dacht zelf een goed Nederlands woordenboek samen te stellen omdat hij al de bestaande woordenboeken veel te beknopt en onvolledig vond; bij gebrek aan tijd liet hij dit werk echter tegen betaling over aan bekwame medewerkers. Zo gaf Plantijn op 25 september 1563 aan Kiliaan een Dictionarium Latinogallicum van Robert Estienne ‘pour en traduire le francois en flameng’; op 16 september 1564 was Kiliaan klaar met deze opdrachtGa naar voetnoot11. Zo kwam een Dictionarium Latinogallicogermanicum tot standGa naar voetnoot12, dat echter nooit in druk verscheen. Dit vertaalwerk van Kiliaan beschouwde M. Rooses ten onrechte als een bijdrage voor de Nederlands-Frans-Latijnse Thesaurus Theutonicae linguae, waarvan volgens Plantijns boekhouding een an- | |
[pagina 8]
| |
dere corrector, André Madoets, de voornaamste auteur was; er is geen enkel bewijs dat Kiliaan aan deze Thesaurus heeft meegewerktGa naar voetnoot13. Vermoedelijk had Kiliaan echter reeds vroeger voor Plantijn de Nederlandse tekst verzorgd van het Latijns-Grieks-Frans-Nederlandse Dictionarium Tetraglotton (1562). In zijn voorrede op de Thesaurus zinspeelt Plantijn immers blijkbaar op dit Tetraglotton en ook op Kiliaans vertaling van Estiennes Dictionarium Latinogallicum: ‘l'vn trouua bon de tourner tous les mots et quelques phrases du Dictionnaire Latin-François en Flameng’. Ongetwijfeld was deze eerste medewerker Kiliaan; na de taak van de andere medewerkers beschreven te hebben, gaat Plantijn verder: ‘Peu de temps apres, l'vn (comme pour arres de ses labeurs) me deliura les mots Latins tournez en Flameng: desquels ie ne faisois qu'acheuer l'impression, y ayant entremis les mots Grecs & François; quand certaine autre rencontre aduerse arresta derechef l'entier cours de mes efforts’. Ongetwijfeld was dit het Dictionarium Tetraglotton, het enige woordenboek dat Plantijn met deze vier talen, Latijn, Nederlands, Grieks en Frans, heeft uitgegeven. De herhaling van ‘l'vn’ en het feit dat ook dit woordenboek van het Latijn uitgaat, wijzen erop dat Kiliaan deze medewerker is, die, eer hij in 1563-1564 Estiennes woordenboek vertaalde, ‘comme arres de ses labeurs’ de Nederlandse tekst van het Tetraglotton (1562) bezorgde. Vermoedelijk was Kiliaan dus de auteur van het Nederlands in het Tetraglotton Ga naar voetnoot14. | |
[pagina 9]
| |
In zijn voorrede op het Dictionarum Tetraglotton noemt Plantijn de man die er een Nederlandse tekst aan toevoegde, een ‘vir exercitatus’, een geoefend man. Misschien wijst dit erop dat Kiliaan reeds vroeger lexicografisch werk had verricht. Het enige woordenboek dat Plantijn vóór het Tetraglotton had uitgegeven, was het Latijns-Franse Promptuarium Latinae linguae (1561), eigenlijk alleen maar een licht aangevulde uitgave van het Dictionariolum puerorum Latinogallicum van Robert Estienne, met als tweede deel, zeker in 1564, ook het Frans-Latijnse Les mots francois. Het is dus niet uitgesloten dat Kiliaan ook deze uitgave voor Plantijn had verzorgd. Van dit Promptuarium Latinae linguae verscheen in 1576 een drietalige uitgave met ook Grieks; een druk hiervan uit 1591 zou Kiliaan bewerken tot een nieuw Tetraglotton door er een Nederlandse vertaling aan toe te voegen, hoofdzakelijk overgenomen uit het oude Tetraglotton van 1562 en uit geschreven kanttekeningen die Kiliaan bij een exemplaar hiervan gemaakt had. Dit nieuwe woordenboek, dat als titel kreeg: Tetraglotton Latinè, Graecè, Teutonicè et Gallicè. Collectore Cornelio Kiliano Dufflaeo, werd echter nooit gedrukt; het wordt als handschrift bewaard in het Museum Plantijn-Moretus te AntwerpenGa naar voetnoot15. | |
c) Kiliaans Dictionarium Teutonico-latinum van 1574 en van 1588In 1574 gaf Kiliaan onder zijn eigen naam een beknopt Dictionarium Teutonico-latinum uit; in zijn voorrede hierop schreef hij dat Plantijn hem tot het samenstellen van dit Nederlands-Latijns woordenboek had aangespoord, toen deze aan verscheidene personen had opgedragen verschillende Nederlandse woordenboeken voor te bereiden. Hoewel dit Dictionarium voor veel Nederlandse trefwoorden en Latijnse equivalenten overeenkomt met de Thesaurus Theutonicae linguae, die Plantijn een jaar vroeger, in 1573, had uitgegeven, heb ik toch aange- | |
[pagina 10]
| |
toond dat de verwantschap tussen beide woordenboeken voor het grootste gedeelte slechts indirect isGa naar voetnoot16. Voor zijn Dictionarium excerpeerde Kiliaan gedeeltelijk dezelfde bronnen als Madoets voor de Thesaurus, maar Kiliaan steunde in de eerste plaats op het beknopte Dictionariolum puerorum Germanicolatinum (1554) van Frisius, terwijl Madoets de uitvoerige Duits-Latijnse Die Teütsch Spraach (1561) van Maaler en het Dictionaire francoislatin (1564) van Thierry als basis nam. Het Dictionariolum puerorum Germanicolatinum van Frisius was een ‘omkering’ van het Dictionariolum puerorum Latinogermanicum, de Duitse bewerking die Frisius gemaakt had van het Dictionariolum puerorum Latinogallicum van Estienne. In deze beknopte uitgave had Estienne in principe enkel de alleenstaande woorden uit zijn uitvoerig Dictionarium Latinogallicum opgenomen en de zinnetjes, zegswijzen en citaten weggelaten. Zo volgde Kiliaan in zijn eerste Dictionarium het systeem van de beknopte woordenboeken van Estienne, terwijl de Thesaurus via Maaler en Thierry terugging op het uitvoerige Dictionarium Latinogallicum met zijn vele zinnetjes en zegswijzen en bewijsplaatsen uit klassieke Latijnse auteurs. Volgens mijn bronnenstudie heeft Kiliaan waarschijnlijk ongeveer een derde van de trefwoorden in zijn Dictionarium van 1574 in een aangepaste vorm overgenomen uit het Dictionarium van Frisius. Verder vulde hij deze bewerking zeer eclectisch aan uit Die Teütsch Spraach van Maaler, het Dictionaire francoislatin van Thierry, het beknopte Les mots francois van Estienne en Nederlandse woordenboeken. Behalve uit de Thesaurus Theutonicae linguae, die voor hem een bron van secundair belang was, nam Kiliaan ook trefwoorden over uit de Nederlands-Latijnse bewerking (1556) van het Dictionarium van Dasypodius, het Nederlands-Latijnse Dictionarium (1556) van Berckelaer en het Nederlands-Franse Naembouck (1562) van Lambrecht; andere bronnen van Kiliaan waren | |
[pagina 11]
| |
waarschijnlijk de Teuthonista (1477) van Van der Schueren, het Duits-Latijnse Dictionarium (1536) van Dasypodius en het Dictionarium Tetraglotton (1562). Naar aanleiding van zijn Duitse en Franse bronnen, maar blijkbaar nog meer uit persoonlijke belangstelling gaf Kiliaan aan zijn Dictionarium een eigen, wetenschappelijk cachet door een begin van etymologische vergelijking van het Nederlands met het Duits en het Frans. Bij woorden van Duitse of Franse oorsprong die hij als in het Nederlands ongewoon beschouwde (blijkbaar soms ook ten onrechte of bij vergissing), voegde Kiliaan onmiddellijk na het trefwoord de afkorting ger. (Germanice of Germanis) of gal. (Gallice of Gallis), bijv. bij Accollade. gal. Amplexus en bij Gasse. ger. Via, Platea. Dergelijke woorden nam Kiliaan, zoals hij in zijn voorrede schrijftGa naar voetnoot17, soms enkel op om Nederlandse woorden etymologisch te verklaren; dat dit ook voor sommige gal.-woorden geldt, blijkt uit: Malade. gal. Aeger, Morbidus, Aegrotus, waarop volgt: hinc fortè Malaedtsch. Contagioso morbo laborans, Leprosus. Bij andere, ingeburgerde bastaardwoorden of bij sommige gewone Nederlandse worden gaf Kiliaan na de reeks Latijnse synoniemen een Duits of (soms: en) een Frans equivalent van dezelfde stam als het trefwoord, bijv. Abel ... gal. abil, habil, Wijcken ... ger. vveychen en Wijn ... ger. vvein. gal. vin; hierdoor wilde hij blijkbaar alleen de etymologische verwantschap van die woorden met de Nederlandse trefwoorden aangeven. In 1588 gaf Kiliaan een zeer aangevulde en vermeerderde druk van zijn Dictionarium in het licht, dat nu 765 bladzijden telde van iets groter formaat dan de 232 bladzijden tekst van 1574. Zijn etymologische taalvergelijking werkte Kiliaan hierin nog verder uit en zijn wetenschappelijke belangstelling uitte zich ook in een zo volledig mogelijke beschrijving van het | |
[pagina 12]
| |
Nederlands. De bastaardwoorden heeft hij nu in een afzonderlijke lijst achteraan geplaatst, maar een belangrijkere vernieuwing zijn gewestelijke aanduidingen bij een aantal trefwoorden, bijv. fland., holl., fris. en sic., die Kiliaan in zijn inleiding als volgt verklaart: ‘Flandris, Hollandis, Frisiis, Sicambris (Gheldris nempe, Cliuiis & Iuliacis) ... vsitatissimas’. Deze aanduidingen, die typisch zijn voor de Nederlandse lexicografie, bracht Kiliaan vermoedelijk aan onder invloed van de Nomenclator (1567) van JuniusGa naar voetnoot18. |
|