haar. Hij wilde uit hare hand zelfs geen voedsel aannemen, hoe vriendelijk zij hem ook toelachte. Liever was hij in de armen van zijne moeder. Niet, dat hij het dan uitkraaide van pleizier, o neen, hij was blijkbaar heel kalm van natuur en verre van luidruchtig, maar als hij bij Moeder was, lag er een waas van tevredenheid over zijne dikke wangen en keek hij haar vriendelijk in de liefdevolle oogen, terwijl hij met zijne vingertjes op zijn buik trommelde, alsof hij piano speelde.
Toen hij tien dagen oud was, kwam het tusschen hem en de baker tot eene bepaalde vredebreuk. De vrouw van Meyer, den timmerman, die vrouw Trom tijdens hare ziekte had bezocht, stuurde een lekker soepje, met de boodschap, dat ze spoedig nog eens zou komen zien, hoe moeder en kind het maakten. De baker zette de soep op een vuurtje, om die warm te houden, plaatste het comfoortje vóór zich op tafel, en nam den kleinen Dirk op haar schoot, om hem te verkleeden. Dirks moeder, die zeer zwak was, lag in een gerusten slaap. Af en toe roerde de baker eens in de soep, opdat deze niet zou aanbranden, en nam dan telkens een paar lepels vol, om te proeven, hoe warm ze was. Ze had er geen erg in, dat die handelwijze den jongeheer volstrekt niet scheen te bevallen, maar spoedig zou zij het tot haar grooten schrik bemerken. Toen zij Dirk verkleed had en gereed was, hem in de wieg te leggen, kwam het haar voor, dat de soep aanbrandde. Dadelijk nam zij den schotel in