dronken, ‘heb je nog wat van den schipper gehoord, die jullie overvaren heeft op de Vliet? Of is dat zaakje in den doofpot gestopt?’
‘In den doofpot gestopt, mijnheer, - neen, lang niet. Wij zijn met ons allen voor de rechtbank geweest in Leiden, en de vriendelijke schipper was daar ook.’
‘En heeft hij zijn gerechte straf gekregen?’
‘Of hij. Zestig gulden boete of zes dagen zitten. En bovendien moet hij de aangerichte schade vergoeden. Veel pleizier heeft hij dus niet van zijn geestigheid beleefd.’
‘Neen, 't is een duur grapje voor hem geweest, Viking.’
‘Ja mijnheer, dat is het. En wat denkt u wel, dat hij zei, toen de rechter hem vroeg, hoe het toch in zijn hoofd was opgekomen om zoo roekeloos over ons heen te varen?’
‘Dat is moeilijk te raden. Speelde de drank misschien een rol?’
‘Neen mijnheer, de man zei tamelijk idioot, en hij lachte er nog bij: “Och Edelachtbare, toen ik vlak achter die jongens zat, dacht ik zoo bij mezelf: die zien er net uit, of zij wel goed zullen kunnen zwemmen, en ziet u, toen deed ik het maar.” Wat kreeg hij er van den Rechter toen van langs, mijnheer.’
‘Dat had hij dan ook dubbel en dwars verdiend, Viking.’