De doosjesboekjes
(1923)–C.J. Kieviet–
[pagina 15]
| |
[pagina 16]
| |
KNOR was een ondeugd. Omdat er geen school was, moest hij voor Moeder boodschappen halen in den winkel. Hij vulde de glazenspuit met water en ging op stap. In
![]() den winkel spoot hij al het water over den man achter de toonbank. ‘Pssst!’ ging het. | |
[pagina 17]
| |
![]() | |
[pagina 18]
| |
OMDAT de man niet kijken kon van al het water, dat hij in zijn oogen had, kaapte de slechte Knor zooveel appelen en kersen weg, als hij bergen kon, en poetste de plaat. Hij zocht een veilig plekje op buiten de stad, op het land, om de vruchten op te eten. ![]() | |
[pagina 19]
| |
![]() | |
[pagina 20-21]
| |
![]() Maar o wee, daar kwam een wilde stier op hem af. Knor liep, wat hij loopen kon, met den stier achter hem aan. Zijn mandje moest hij in den steek laten. | |
[pagina 22]
| |
Om zich te bergen klom hij in een dikken boom. Daar kon de stier niet komen.
![]() Maar Juffrouw Kraai wilde hem daar niet hebben. Zij vloog op hem aan. De tak brak en Knorretje viel met een plof op den grond. | |
[pagina 23]
| |
![]() | |
[pagina 24]
| |
Tot overmaat van ramp bevond zich daar juist de booze winkelier, die hem bij zijn oor pakte en naar den rechter bracht. ![]() | |
[pagina 25]
| |
De gestrenge rechter legde hem tot straf zes slagen met de berkenroede op. ![]() | |
[pagina 26]
| |
Toen werd hij naar huis gestuurd, waar Moeder hem in een varkenshok opsloot. Daar moest hij drie dagen en drie nachten blijven, heelemaal alleen. ![]() |
|