een kleine boot gevaren, waarin slechts een enkel persoon gezeten was, een schoone ridder, wiens stalen harnas glinsterde in de zonnestralen. Dat bootje werd getrokken door een smetteloos witten zwaan. De jonkvrouw volgde in de grootste spanning de beweging van het zonderlinge vaartuigje en bemerkte tot hare ontroering, dat het aan haar slot den oever bereikte, waar de jongeling aan wal stapte. Zij zag, hoe èn zwaan, én boot op geheimzinnige wijze verdwenen.
IJlings spoedde zij zich den fieren ridder tegemoet, en vernam van hem, dat hij gekomen was om haar te redden uit het dreigende gevaar. Dat dit geen ijdele grootspraak was, bleek uit zijne daden. Met ongekende dapperheid bond hij den strijd tegen hare vijanden aan, en had het geluk, hen op de vlucht te jagen. Toen bood hij zijn hart en hand der schoone jonkvrouwe aan, die gaarne werden aangenomen, en traden zij in het huwelijk. Doch de ridder bad haar dringend, hem nooit te vragen, wie hij was en vanwaar hij kwam, welke belofte gaarne door haar werd afgelegd.
Jaren vloden henen, en zij hadden een gelukkig leven. Hun echt werd met kinderen gezegend, die opgroeiden tot geluk hunner ouders, en op hunne beurt in den echt traden.
Toen echter ontsnapten der Vrouwe van Kleef de woorden, die haar reeds vele jaren op de lippen hadden gebrand:
‘Zullen uwe kinderen dan nooit weten,’ zoo vroeg zij, ‘wie hun vader is en vanwaar hij kwam?’
Met onuitsprekelijke droefheid staarde de ridder haar aan, en wendde daarna den blik op den Rijn. Zie, daar verscheen weder de zwaan, die de boot achter zich voerde. Hij naderde den oever. De ridder omarmde zwijgend zijne vrouwe, kuste haar, en stapte in de boot, die langzaam wegdreef. Nimmer keerde hij weder!
Dat was eene schoone legende, die wij met groote belang-