fooien. Wil je nog 'n druif? Even wachten maar? Ach...’ Ze sprong op, snelde naar de keuken en keerde even later terug met een pak kaarsen.
‘Je hebt er zelf om gevraagd.’ Ze liet wat kaarsvet in de kandelaar druppelen en drukte de kaars erin. ‘Het is immers Pasen. Je zou weleens mogen biechten. We kunnen nu nog de mis in de grote kerk halen, dan nemen we 'n taxi. Maar je weet dat ik er 'n hekel aan heb. Vader had gelijk, geloof is voor de dommen en de ouwe wijven. Zo'n feest op het patronaat is ook alleen maar om je de kerk in te lokken.’
‘Een brandende kaars is mooi maar niet voor dat beeld, zal ik 't omdraaien met 'r poepertje naar de vlam? Ik kan niet meer bidden, jij bent gek, jij bidt voor twee. Zullen we de kachel uitdraaien? Je zou naar buiten moeten, je hebt je jurk al aan en 'n jas hoeft niet, 't is zulk zacht weer. De zon staat tot twaalf uur bij de hoek van Ronnie's kamertje. Ik ga 'n stoel voor je neerzetten.’
Ze droeg de keukenstoel naar het plaatsje en ging haar moeder halen. ‘Het is groen aan 't worden,’ zei ze. ‘Op een balkon staan al geraniums.’
Ze sloeg het dek open en schuin op het bed zittend, tilde ze haar moeders romp op, legde de linkerarm over haar schouders en trok het lichaam verder omhoog. De druif rolde uit haar mond. Een been gleed van de matras.
‘Goed zo, je voet neerzetten.’
Toen ze stond, knikten haar moeders knieën. Ze begon te lopen en sleepte het lichaam met zich mee. Het stootte tegen de sleutel van de gangkast. ‘We zijn er haast,’ zei ze. Het stootte tegen de deurpost van de keuken. ‘Dat doet geen pijn,’ zei ze. ‘Nog 'n paar stapjes.’
Hijgend liet ze het op de stoel zakken, ze schoof de be-