‘Wel, als je geen geld hebt, moet je me de helft geven van wat de koning je aan geschenken geeft’, zei Salim. De vreemdeling stemde hierin toe.
Die avond nodigde koning Akbar de vreemdeling uit om wat gedichten voor te dragen. De koning genoot erg van de gedichten van de vreemdeling. Tenslotte vroeg de koning:
‘Wat zou je als geschenk willen hebben?’
‘Ik wil niets, Uwe Hoogheid’, antwoordde de vreemdeling.
‘Maar ik sta erop je iets te geven’, zei de koning.
‘Uwe Hoogheid, als U er werkelijk op staat, dan verlang ik alleen maar honderd zweepslagen.’
Koning Akbar keek verbaasd. Honderd zweepslagen? Was deze man gek?
‘Weet je zeker dat dàt het is wat je verlangt?’ vroeg de koning.
‘Jawel, Uwe Hoogheid. Maar ik ben niet alleen. Er is nòg iemand’, zei de vreemdeling.
‘Hoezo? Ik zie niemand anders. Waar is je vriend dan?’ vroeg koning Akbar.
Toen vertelde de vreemdeling over de oneerlijke wachter. De koning was razend. Hij liet de oneerlijke wachter meteen roepen. De wachter werd voorgeleid en mocht zijn portie zweepslagen direkt in ontvangst nemen. Hierna richtte de koning zich tot de vreemdeling en zei:
‘Dat was heel slim van je. Je doet me aan Birbal den-