Week vijftig
Ik liep naar de man achter de informatiebalie van de bouwmarkt. Je kon zien dat ze hier volop hout hadden, zo groot was die balie. Hoewel ik recht voor zijn neus stond, keek de man niet op van zijn papieren. Het bleef even stil, ik wachtte geduldig. Als klant moet je je plaats kennen.
‘Mijnheer’, begon ik.
Hij zweeg.
Niets in zijn houding verried dat dit woord tot hem was doorgedrongen. Ik besloot nu alle schroom te laten varen: ‘Waar staan de sneeuwschuivers?’
Hij bleek nog in leven. Kennelijk had ik iets heel grappigs gezegd, want zonder zijn blik van de papieren af te halen, begon hij schamper te lachen en zachtjes te sissen. Zijn nonverbale communicatie zei: ook het laatste stuk onbenul uit de regio heeft nu gemerkt dat het flink is gaan sneeuwen.
‘Sneeuwschuivers’, herhaalde ik.
‘Op. Week vijftig.’
‘Komen ze dan weer?’
‘Ja.’
‘Is dat niet volgende week?’
Hij haalde de schouders op: ‘Week vijftig.’
Hij had mij nog steeds niet aangekeken en wekte de indruk dat ook in de nabije toekomst niet van plan te zijn. Het bleef even stil. Ik was ten prooi aan moorddadige gedachten. Waarom vriezen 's winters alleen zwervers dood? Zonder iets te zeggen, draaide ik me om en liep naar buiten.
De winters in Nederland worden steeds strenger en de warmte van de mensen houdt ook niet over.