De tegenligger
De wereld zag wit. Mijn ogen traanden door de felle zon en de schittering van de besneeuwde velden. Wijd en zijd niemand te zien. Twee diepe sporen die een tractor door de sneeuw had getrokken, gaven aan waar het pad moest lopen. Recht als een liniaal strekte het zich voor me uit.
In de verte doemde een stipje op. Een wandelaar. Langzaam naderden we elkaar. Ik zag dat hij in dezelfde voor liep. Een van ons zou dadelijk opzij moeten stappen, de hoge sneeuw in. Onmiddellijk besloot ik dat ik dat niet zou zijn. Ik zou stug blijven doorstappen in de voor die ik na een kilometer ploeteren als mijn eigendom was gaan beschouwen.
Ik stond een beetje verbaasd van mezelf. In de bus ben ik altijd de eerste die opstaat voor anderen. Maar beleefdheid en wellevendheid hoeven niet steeds van één kant te komen. Soms wil ook een joris-goedbloed even een leeuw zijn. En dit was zo'n moment. Ik zag dat de tegenligger een stok had. Maar dat zegt tegenwoordig niets. In de wandelwereld hebben sommigen er zelfs twee om sneller vooruit te komen. Toen we elkaar tot op een paar meter genaderd waren hield de man - bril, ongeveer mijn leeftijd - in, plantte zijn hakken tegen de zijkant van de voor en boog zijn lichaam iets naar achter. Door mijn borst opzij te draaien, kon ik er net langs. ‘Goedemiddag’, zei hij met lichte spot in zijn stem. ‘Goedemiddag’, zei ik.
Toen ik verder liep vroeg ik me af of ik me nu een zelfverzekerd man had betoond, of dat ik me een beetje had aangesteld.