Een kaarsje branden
Ik ging naar Maastricht om een kaarsje te branden bij het beeld van Maria, de Sterre der Zee. Ik wilde Haar vragen een handje te helpen bij de genezing van een zieke in de familie. Zoals bekend is Maria de beroerdste niet.
Mijn geloof is niet veel soeps. Na een sterk begin ben ik zwaar terug gevallen. Vroeger thuis moest ik drie keer in de week naar de kerk. En als misdienaar heb ik vele kilometers afgelegd rond het altaar. Toen ik later het dorp verliet om te gaan studeren in de grote stad, rook ik zo naar wierook dat de duivel enige tijd met een grote boog om mij heen is gelopen.
Met de jaren verloor ik mijn haren en mijn zekerheden. Vandaag de dag praktiseer ik een lichtgekookte versie van het geloof. Toch kom ik nog veel in kerken. Het zijn oorden van stilte en meditatie. Terwijl buiten in de winkelstraten de veldslag om de koopjes woedt, zit ik stilletjes in een bank wat voor me uit te kijken en te peinzen over mezelf en de wereld. Met twee, drie gekromde vrouwtjes, verloren in de ruimte, krijg je hier een voorschotje op de eeuwige rust.
Niets van die rust bij de Sterre der Zee. De Sterre heeft de populariteit van een popster. Hier komt de gekwelde mens voor een opsteker. Ik nam een kleine kaars van veertig cent. De grote van tachtig zijn meer voor de echte gelovigen. In de vlammenzee aan de voet van het beeld vond ik ternauwernood een plekje. Waar elders in Limburg wordt de Maagd het vuur zo na aan de schenen gelegd?