De vrouwelijke Cartouche
(1987)–Petrus Lievens Kersteman– Auteursrechtelijk beschermd
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 33]
| |
De vrouwelyke Cartouche
4of de
5Doorsleepene Land en Zee-
6Roofster
7Tweede Deel.
| |
[pagina 34]
| |
30myne vyanden te verydelen en in tyds voor te koomenGa naar voetnoot30, 31deeden hem hier meede weer heimelyk van my afgaen; nae 32dat hy door uitterlyke omhelzingen de volstandigheidGa naar voetnoot32 van 33zyne vriendschap aen my betoond had, die hy als onverzettelyk 34by hem scheen ingeplant te hebben. Nogtans liet hy my 35in een groote bekommering over myn aenstaende noodstaetGa naar voetnoot35, 36die ik in haer volle werking al voor myn Oogen meenden te 37zien. 38De nadruk waer meede hy ondertusschen zyne woorden had 39uitgesprooken, deeden my eevenwel bekennen dat zy ongeveinsd 40waeren geweest, en dat ik zonder zyne medehulp, weinig 41hoop tot myne vryheid zou overig hebben. Ik lag troosteloos 42en in een groote wanorden tot aen den anderen Avond 43daer op myn leed overdenken en beschryven, en de knegten 44die my te eeten bragten, zaagen het zelve maer al te wel; hoewel 45ik daerom met geen mindere oplettenheid als van te 46vooren bediend wierd. Zy scheenen zelfs meedelyden met 47myne mistroostigheid te hebben, en hadden gaerne daer van 48onderregt willen wezen om my de hulpmiddelen tot myne 49kwaal te geeven; dog ik was nogtans zoo bedagtzaem, dat ik 50my aen hunne uitterlyke aendoening niet vergaaptenGa naar voetnoot50, hoe verdrietig 51het ook met my geschaepen stond. Het viel my ter 52dier tyd ten minsten zoo bitter dat ik 'er alhier geen wydloopiger 53verhael van meen te doen; daerenbooven zal het my 54prysbaerder toegereekend worden, dat ik een iders nieuwsgierigheid 55die het vervolg van myne gevallen wensten te 56weten, niet door een lastige bekentenis, van 't geen my dagelyks 57in deeze gevangenis weedervoer, laet verflaauwen, maer 58dezelve door smakelyker kost kan opwekken. Ik heb my by 't 59begin van deeze Leevens-gebeurtenissen ook te beknoptelyk 60daer toe ingelaaten, en ik zou my belaggelyk by de Wereld 61maeken, als ik nu myn styl verlengden; nietteegenstaende dat 62ider byzonder geval geen eevengelykeGa naar voetnoot62 uitbreidinge verdiend. 63Hoe het 'er dog meede geleegen is, ik denk nog zaaken van 64groot belang te moeten zeggen; en dezelve wel als het merkwaerdigste 65van myne Leevensloop aanmerkende, stae ik niet 66alleen gereed om myne Gevangenis maer ook Diedenhooven | |
[pagina 35]
| |
67te verlaeten: Ik stap 'er onberaedGa naar voetnoot67 toe over. 68Meer dan vier-en-twintig Uuren agter een van wanhoop geslingerd 69zynde, had ik my eindelyk met Kleederen en al van ter 70zyden op het Bed neergeworpen, om te zien of ik wat rust 71kon krygen: Het was al laat op den avond en die begunstigden 72dat voorneemen; dog wat moeiten ik my tot slaapen gaf 73ik kon daer niet toe koomen, en al myn keeren en omwenden 74baarden ten laasten zoo veel uitGa naar voetnoot74, dat ik voornam om weederom 75op te staan, en wat overGa naar voetnoot75 de Kaamer te gaan wandelen. Ik 76meenden 't te doen, dog te schielyk overend ryzende, stietenGa naar voetnoot76 77ik myn Hoofd teegens het beschotGa naar voetnoot77 van de muur zoo treffelyk, 78dat ik in een groote boosaardigheid opliepGa naar voetnoot78, en agter de 79Gordynen van 't Ledikant begon rond te tasten, waar teegens 80dat ik my zoo bezeerd kon hebben; dewyl ik wel beeter 81gevoeld bad dat ik het niet van de Planken gekreegen had, 82maar van een Spyker zoo als ik meenden dat het was. Hoe 83moeyelyk ik dan over myne struikeling mogt wezen, wierd ik 84nog gramstooriger, toen ik een yzere Grendel op de plaats 85voelden daar ik myn ongeval op meenden te verhaalen, niet 86denkende het nut dat dezelve my zou toebrengen. Ik was zoo 87verbitterd over myne val dat ik dezelve geen kwartierGa naar voetnoot87 gaf nog 88myne nieuwsgierigheid verder deed gaan; alleen tragten ik om 89de Grendel door geweld weg te breeken, die terstond voor 90myne handen scheen te wyken en my een groote verbaasdheid 91aanzetten. Ik mistenGa naar voetnoot91 dezelve en raakten te gelyk verblyd 92en verschrikt over het geene dat myne oogen bekenden: Ik 93zag my door een Deur in de Kaamer van de Juffer geleid, die 94my eenige daagen te vooren zoo vriendelyk op de plaats wandelende 95had toegelonkt. Zy was beezig met haar te ontkleeden; 96en hoe verheugd dat zy geleek te weezen over myne 97komst bemerkten ik nogtans dat zy eenige schaamte kreeg; 98het geen men wel kon afmeeten uit haare gesteldheid, dewyl 99zy byna gereed stond om in haar bed te gaan. 100Ik betuigden midlerwylGa naar voetnoot100 met meenigvuldige Excusen myn | |
[pagina 36]
| |
101leedweezen over de vrypostigheid dien ik gebruikt had, en 102deed haer in een ommezien begrypen het avontuurtje met de 103Grendel en hoe zeldzaam dat ik daar door in haar vertrek was 104gekomen. Zy scheen dit gemakkelyk te gelooven, en zei, dat 105zy nooit eenig onderzoek nae deeze verborgene Deur agter 106het behangsel van de wand gedaan had, nademaalGa naar voetnoot106 zy reeden 107had om getroostclyk haer leed dat zy in deeze Gevangenis uitstond 108te verdraagen. Eenige onderkleederen die zy ondertusschen 109in de gaauwigheid had aangedaen, maakten haar wat 110stoutmoediger om te spreeken; en zy verzogt my dat ik tog 111een oogenblik zou neederzitten, want dat zy dingen van aangeleegentheid 112aan my te zeggen had. Ik voidee haare bee, nadien 113wy geen reeden hadden om van imand in ons gesprek gestoord 114te worden, aangezien het al digt by middernagt was. 115‘Weet Mynheer’ sprak onderwylen Bernarda (zoo was deeze 116Juffer geheeten) ‘dat ik merkelyk gewettigdGa naar voetnoot116 zou wezen om 117myn voorige lotstaet voor de tegenwoordige te verkiezen; dog 118zints het oogenblik dat ik U voor de Vengsteren gezien heb, 119ben ik zoo vervoerd geworden, dat ik van dat Uur af aen besloot 120om U voor myn verstorvene Minnaar te erkennen, nae 121wien gy ongemeen wel gelykt. Myne OuderenGa naar voetnoot121 zetten my 122alhier in verzeekeringGa naar voetnoot122: Het welk juyst geen Gevangenis is, dog 123heel naby zoo'n woonplaats komt; en dit geschieden alleen 124om dat zy niet verstondenGa naar voetnoot124 dat ik in 't Huwelyk zou treeden 125met het voorwerp dat ik in 't binnenste van myn ziel 126geplaetst had, en op wiens hoedaenigheeden en geboorte niets 127te weederleggen viel. Ik heb eerst agt daagen geleeden gehoord, 128dat hy van spyt en hartzeer gestorven is, en dit heeft 129my meenige traan gekost; nogtans is die droefheid zeer afgenoornen, 130doenGa naar voetnoot130 ik hem onlangs in U zag herleeven. Myne 131Ouders willen my nu hy Dood is weederom te Huis haelen en 132met de geen doen trouwen, daer ik een onmeetelyke weerzin 133en afkeer voor heb: Zy hebben my dat voorneemen al laeten 134weeten, maer ik heb het zelve gladGa naar voetnoot134 van de hand geweezen en 135gezeid, dat ik liever myne jeugd in deeze eenzaemheid wilde 136slyten, eer ik my aen hunne dwangelyke begeerte wilden | |
[pagina 37]
| |
137onderwerpen. Oordeeld nu Mynheer (vervolgden Bernarda) of 138het my te mispryzen zou weezen, door de vryheid die ik 139zeederd de Dood van myn lieve Minnaer hier geniet; dat ik 140een ander Perzoon die my behaegen kon, een middel uitdogt 141om los te breeken, en met dezelve elders in zeekerheid gong; 142om alzoo niet alleen deeze Gevangenis maer ook de onlydelykeGa naar voetnoot142 143bejeegeningen van myne Ouderen t' ontgaen?’ 144Het viel my niet hoofdbreekende om te begrypen wat dat 145Bernarda van gedagten was, en ik bemerkten duidelyk genoeg 146dat ik de geen was die haar behaagden: Ik voelden 'er my ten 147uittersten verrukt van; en betoonden door weezentlyke teekenen 148zoodaanig op haar verslingerd te weezen, dat ik in 't 149minste deel voor die aangetrokkene liefde van Bernarda niet 150begeerden te wyken; hoewel zy uitsteekende leelyk van vel 151was, maar dat kwam 'er met mynGa naar voetnoot151 juist zoo naauw niet op 152aan. 153Wy beslooten dan met 'er haast (want in zulke geleegentheeden 154mint men wat schielyker) dat wy den volgenden dag den 155grondsteen tot ons beider verlossinge zouden leggenGa naar voetnoot154, Bernarda 156bedugd zynde dat myne zaaken zomtemetsGa naar voetnoot156 slegter mogten 157loopen, en derhalve niet geraaden om een langeren tyd te verbeiden. 158Zy kreeg veel bezoek en daarom was zy van gevoelen, 159dat ik my meede in Vrouwengewaad zou kleeden, zeggende 160dat die Kleedy my wonder wel zou passen, dewyl ik een jeugdig 161glad weezen had. Ik moest hier over lachen, schoon 162Bernarda meenden dat het om haar voorstel was, dat ik Vrouwenkleederen 163zou aantrekken. Ik liet zeGa naar voetnoot163 in dat denkbeeld, en 164wy beraadslaegden dat ik op den agtermiddag door de verborgene 165Deur in haar Kaamer zou koomen en my in haer Bed 166aankleeden; en dat wy vervolgens te zaemen naeGa naar voetnoot166 beneeden 167zouden gaen en van haar uitgeleid worden als of ik een 168bezoek by dezelve gedaen had. Dit keurden wy beiden goed 169en zy twyffelden niet, of ik moest op die wyze wiskunstig vry 170koomen; en zy zou eenige daagen daer nae aan deszelfs Ouderen 171doen weeten dat zy bereidwillig was om dezelve te gehoorzaamen 172en met de Minnaar te trouwen die haar toegeweezen 173wierd. Ik moest my ondertusschen op een | |
[pagina 38]
| |
174gewisseplaatsGa naar voetnoot174 eenige mylen buiten DiedenhoovenGa naar voetnoot174 verborgen 175houden, tot dat zy my zou koomen opzoeken; het geen ik haer 176getrouwelyk versprakGa naar voetnoot176 en beloofden haar al wat zy my zou 177toeleggenGa naar voetnoot177 om te agtervolgenGa naar voetnoot177, stiptelyk te zullen nakoomen en 178ter uitvoer brengen. 179De tyd die met al die genoomene rnaetreegelen onderwylen 180merkelyk verschootGa naar voetnoot180, deed ons indagtig worden om van malkanderen 181te scheiden; zoo dat Bernarda my nae een minnelyke 182omhelzing gegeeven te hebben, gebood om weg te gaen, 183gelyk ik deed. En zy sloot de verhoolen deur zoo zorgvuldig 184agter my toe, als of zy bevreest was geweest dat ik haare opregte 185Kuisheid heimelyk zou willen schenden; alhoewel 186LeaminaGa naar voetnoot186, die nae het zeggen van Bernarda meede in dit Huis 187was opgeslooten beeter wist hoe standvastig ik op dat stuck 188van eer was, en de ongeloofelyke zwaerrigheeden dien ik 189maakten om de zwakheid van een jonge Maagd nae myn goetvinden 190te gebruiken. 191Ik bleef eevenwel het overige van de nagt met opene oogen 192op myn Bed liggen, dog niet met voorneemen om Bernarda 193heimelyk te bezoeken; maar geduurig overpeinzende wat 194eindelyk den toelegGa naar voetnoot194 van myne vervolgers was, en of die onbekende 195Deur niet met moetwil was opengegaen, om aizoo met 196behulp van Bernarda uit myn Gevangenis te geraaken. De hinderpaalen 197die hier tusschen kwaamen deeden my naderhand 198wel anders redeneeren, maar zy beletten nogtans niet, dat ze 199met een eenvengelykeGa naar voetnoot199 voordagtGa naar voetnoot199 gescheid konden weezen. 200Ook kon ik my niet inbeelden dat deeze Deur aan de 201bewoonderen van dit gebouw nooit bekend zou geweest hebben; 202en dat men geen oplettelyke zorg zou draagen om de 203Gevangen-Kaamers voor allen uitbraak te beveiligen. 204Wat myne verschillende denkbeelden daar over ook mogten 205weezen, ik zag met een groote blydschap den dag aankoomen, 206en wel het gewenste oogenblik dat Bernarda my kwam | |
[pagina 39]
| |
207roepen en in 't oor luisterenGa naar voetnoot207 dat de baan klaar wasGa naar voetnoot207. Ik dagt 208niet om eenige kleenigheeden die ik nog op de Tafel had leggen, 209by me te steeken, maar was zoo driftig en beteuterdGa naar voetnoot209 op 210het geen ik voor had, dat ik als een schim van myn Kaamer 211verdween en op Bernarda haar Bed sprong; daar ik alles tot 212myne verkleeding in gereedheid onder de Laakens vond. Ik 213smeet in de vlugt al wat mannelyk aan my was van t Lyf, terwyl 214Bernarda dezelve onderwyl verborg; en kleeden my vervolgens 215zoo rap aan dat ik in minder dan in een quartier-uursGa naar voetnoot215 216in een Vrouw herschaapen was. Bernarda kon niet nalaaten 217om eenige oogenblikken toe te brengen om my te bezien, en 218te zeggen dat dit gewaad my zoo wel stongGa naar voetnoot218 dat men zweeren 219zou dat ik een Vrouwsperzoon was; ik had haar geloof met 220het weezentlykeGa naar voetnoot219 wel konnen bevestigen; dog ik vond het in 221de omstandigheeden daar ik doenmaals in was niet geraaden, 222en liet ze liever in haare onweetenheid volherden. Dog daar 223en teegen was ik zeer verwonderd dat myne rugtbaare schelmeryen 224in Diedenhooven gepleegd, Bernarda niet afgeschrikt 225hadden om my te beminnen; maar zy mogt my in teegendeel 226wel lyden, en sprak my nooit van de slegtigheeden dien ik uitgevoerd 227had en die haar zeer wel bekend waaren. Ik moest 228dan alleen denken dat het de jalouzy was die ze zoo gunstig 229nae myn Perzoon deeden overhellen; want zy sprak zelden 230wat goeds van Leamina, en haaten dezelve uit grond van haar 231hart. Nogtans bekommerden ik my weinig over hunne tweespalt, 232en ik was meer dan wel te vreeden dat ik nu tweemaalen 233nae malkanderenGa naar voetnoot232, zoo gelukkig uit myne elende door het 234listige toedoen van een Vrouwsperzoon gered wierd. 235Gekleed zynde zetten ik my by Bernarda neer om met haar 236nog kortelyk over eenige benoodigdheeden in myne vlugt te 237spreeken; dog het leedGa naar voetnoot237 geen drie minuten of zy kreeg bezoek. 238Ik ontzetten 'er een weinig over, dog Bernarda wenkten my 239zoo stoutelykGa naar voetnoot239 toe, dat ik getroostelykGa naar voetnoot239 bleef opkyken na de 240geenen die haar kwaamen bezoeken. Ik hoorden onder 't ge- | |
[pagina 40]
| |
241sprek dat zy zaamen hadden, dat het Nabestaanden van 242Bernarda waarenGa naar voetnoot241, die haar uit naam van deszelfs Ouderen aanzogten 243om Thuys te koomen; zeggende zyGa naar voetnoot243, dat zy niet mishandeldGa naar voetnoot243 244zou worden, als zy nu maar het Huwelyk wilde toestemmen, 245om met de geen te trouwen die van haare Ouderen 246daar toe was uitgekoozen. Ik zag dat Bernarda zig heel verdraagzaam 247toonden; en denkende wel ligt door haare vryheid 248haar doel met my te zullen konnen beschietenGa naar voetnoot248, zei ze tot antwoord 249aan haar vermaagschapGa naar voetnoot249, dat ze dezelve den anderen 250dag een vaste uitsluitingGa naar voetnoot250 zou geeven, en zeggen, waar toe dat 251zy gezind was. Zy voegden hier nog by dat zy zig geneigd 252voelden, om haare Ouderen voortaen door een vermeetele ongehoorzaamheid 253niet meer te bedroeven. De twee Oude Juffe 254ren scheenen met deeze gulhartige Belydenis van Bernarda 255zeer wel te vreeden, en begosten van blydschap over haar in 256keer te schryen. 257Een vervaerlyk rumoer dat binnen deeze tyd in myn Gevangen-Kaamer 258ontstond, deed my niet minder dan Bernarda 259verbleken; en wy verschrikten nog felder, doen wy door de 260Deur daer ik myne verlossing aen schuldig was, den Gevangenbewaerder 261met twee van zyne Knegten zaagen uitkoomen, 262zeggende al staamelende van verbouweringGa naar voetnoot262 dat haer den Gevangene, 263die daer in de Kaamer gezeeten had ontsnapt was, 264en dat nae alle waerschynelykheid door deze verborgene 265deur, die zy zeiden dat by hun nog nimmer was ontdekt geworden. 266Zy wilden Bernarda afperssen, dat zy openbaeren 267zou, of den Gevangene met behulp van haer gevlugt was; 268maer Bernarda bleef standvastig looghenenGa naar voetnoot268, en zei, dat zy ook 269nooit van die Deur had geweeten, veel min den Gevangene 270daer door dan hulpelykGa naar voetnoot270 kon geweest hebben. 271Ik had ondertusschen geen ongelyk om met de DoodverfGa naar voetnoot271 op 272myn aengezigt te zitten, hoewel ik niet kon zien dat zy my 273verdagt hielden; en het was ook onmogelyk om my anders 274dan voor een Vrouwsperzoon aen te zien; zoo dat zy alleen | |
[pagina 41]
| |
275hunne nieuwsgierigheid voldeedenGa naar voetnoot275 om de kaamer van Bernarda 276naauwkeurig door te zoeken, meenende zeekerlyk dat ik 277onder 't Gezelschap van haere MoeyenGa naar voetnoot277 behoorden. Dit verminderden 278nogtans niet ten eenemale myne bangigheidGa naar voetnoot278, 279dewyl ik zeer bekommerd was dat zy de mannelyke kleederen 280van my zouden vinden en zulks het geheele bedrog aen 281den Dag brengen; dog Bernarda had die zoo zorgvuldig in een 282klein hangkasje weeten te verstoppen, dat ik op dat stuck 283meede niet heel beangst hoefden te blyven. Ik dorst eevenwel 284myn Oogen niet wyd open slaen om te zien hoe het 'er in 285de Kaamer toegong, zoodanig was ik bevreest voor het 286mislukken van myne vryheid; die daerom een begin nam, 287toen myne vervolgers weggegaen zynde, my de tyd lieten om 288gerustelyk afscheid van Bernarda te nemen, met wiens 289Moeyen ik daer op nae buiten gong. 290Verblyd weezende van weederom verlost te zyn, dorst ik my 291dog zoo veilig niet reekenen, of ik bleef nog eenige straaten 292onder het beschutGa naar voetnoot292 van Bernarda haer vermaagschap; van 293welke ik naauwelyks was afgegaen, of ik voelden my van agteren 294op de Schouder tikken. Ik keek zeer bekommerlyk om, 295om den geenen te kennen die zoo vrypostig was; maer ik 296moest nog verbaasder staen, toen ik myne lust daer in voldaan 297hebbende, zag, dat het myn grootste vyand uit Diedenhooven 298was: Ik had hem doe wel eenige Uuren wyderGa naar voetnoot298 van my 299gewenst, dog ik begreep 'er by dat hy my juist al het kwaad 300niet kon doen, dat hy wel van zin mogt weezen; overzulks 301meenden ik maer onbezorgd voorttestappen, en een beeter 302heen koomen te zoeken. 303Dit mogt my egter niet gebeuren, want hy begon zoo luidelyk 304teegens my uit te bulderen, en greep my zoo gevoeligGa naar voetnoot304 by 305den Arm, dat ik niet in staet was om een treeGa naar voetnoot305 voorwaerds te 306konnen doen; zeggende hy met een geveinsden grimlag: Ey! 307Ey! Ronandus (zoo als hy my doe noemden) dat had je niet 308kwaalyk verzonnen om zoo verkleed weg te loopen, en ons 309altemael in de peekelGa naar voetnoot309 te laaten. Neen Schobbejak (hervatten | |
[pagina 42]
| |
310hy, te gelyk zyn Stem verheffende dat 'er honderden 311menschen op toe kwaamen geschooten) Ik heb myn rol nog 312niet met je uitgespeeld: Ge zult zoo goed zyn om weeder in 313de Gevangenis te gaan, of ik zal wel haast raad weeten te 314schaffen om U daar met geweld in te douwen. Ik zag wel dat 315ik hier door een zuuren Appel moest byten, en daarom spanden 316ik al myn vernuft in om elk een te doen begrypen dat ik 317niet den Gevangene maar weezentlyk een Vrouwsperzoon 318was; dog de rugtbaarheid van myne uitbraak was al te ver 319uitgespatGa naar voetnoot318 om het gemeenGa naar voetnoot319 te doen gelooven dat ik de waarheid 320sprak. In teegendeel, dit zeggen verbitterden hen nog meer, 321en ik zag by die geleegentheid dat ik niet veel Vrienden in 322Diedenhooven zeederd myne Gevangenis had vergaard. 323Myn vervolger door de groote omcingeling van Volk schynt 324wel bedugd weezende, dat ik welligt onder dezelve behulpersGa naar voetnoot324 325mogt hebben, die my aanleiding zouden konnen geeven om 326door te breekenGa naar voetnoot326, verstondGa naar voetnoot326 met twee van zyne welmeenende 327Vrienden, die onder den hoop waaren, om my zoo lang in een 328nabygeleegen huis in verzeekering te houden, tot dat ik weederom 329geregtelyk in Hegtenis zou konnen gebragt worden. Zy 330naamen my dan moedwillig meede en ik bleef by hun drien in 331een Kaamer, daarGa naar voetnoot331 ik zoo wel tot myn voordeel wist te praaten, 332dat zy eenpaarig bekennen moesten, dat zy een mislagGa naar voetnoot332 333gedaen hadden; en verzogten my beleefdelyk om verschoning, 334dat ik van hun voor den uitgebrookene Ronandus was aangevat; 335hoewel zy bleeven zeggen dat ik byzonder nae hem geleek, 336of schoon ik bewaarheid had dat ik van de Vrouwelyke 337Kunne was. 338Om my nog verder te bevreedenGa naar voetnoot338 en het geweld te verzuffen 339dat zy in 't openbaar aan my gedaen hadden, staaken zy my 340elk een gouden Reispenning in de hand; waar mee ik heel vergenoegd 341van hun afgong en een agterdeur van 't Huys uit, om 342niet verpligt te weezen door de meenigte van volk te dringen, 343die het Huis van vooren bezet hielden. 344Ik had dan geen oorzaak die my bedwongGa naar voetnoot344 om de Muuren van | |
[pagina 43]
| |
345Diedenhooven juist spoedig te verlaaten; eevenwelGa naar voetnoot345 deed ik 346het dog ik nam een geheel anderen weg als ik Bernarda versprooken 347had, en vond niet oorbaer om haar op de gestelde 348plaats aftewagten; onbelust zynde om nu met haar, zoo als 349wel eermaals met Leamina, opgescheept te weezen. Ik gong 350op Trier, daar ik des anderendaags avonds behoudelyk aankwam; 351en eenige Weeken toegebragt hebbende om myn kleine 352Rykdom te verteeren, zonder in dien tusschen tyd op listigheeden 353uit te zyn, zag ik my door armoede genoopt om 354my weer aan de dienstbaarheid overtegeeven, hoe zeer ik ook 355verzeidGa naar voetnoot355 had om me nooit weeder als Dienstmeid te verhuuren. 356Dog ik kreeg een byzonder goede geleegentheid om het te 357worden, en ten anderen dorst ik my zoo ras niet weer in 358Mans-kleederen steeken; waar toe my de onmagtGa naar voetnoot358 wel meest in 359teugel hield. 360Dat ik my dan andermaal zoo gewillig aan deeze Slaavernye 361overgaf geschieden alleen uit een vooruitzigt; want het was by 362Luiden van aanzien dat ik gong woonen, en daar gong zoo 363veel in dat Huis om, dat ik geen zwaarigheid voorzag om 364haastGa naar voetnoot364 myn beurs te maaken. 365Het was al laat op den avond, en terwyl de Dienstbooden 366Avondmaalden, dat ik in myn Huur kwam, daar ik nogtans 367geen berisping om kreeg: Een knegt deed my de Deur open, 368en myn plunje was zoo gering om te torssen dat ik geen groote 369excusen maakten om my terstond aan den dis te plaatzen; 370want ik had weinig meer als het geen ik aan myn Lyf droeg. 371Ik zei als men my nae de reeden daar van vroeg, dat een ziekte 372van veertien Maanden my zoo berooid had, en dit wierd 373getrouwelyk geloofdGa naar voetnoot373; nietteegenstaande dat ik 'er jeugdig en fris 374genoeg uit zag. 375Met een groote graagheid aan de Tafel gezeeten zynde, gunden 376ik my nogtans de tyd om het gezelschap daar ik onder gezeeten 377was eens te overzien, welker getal in agtien perzoonen 378bestond; en ik had nog op zyn best de halve ronde gedaen; of 379myn oog viel op een van de Meiden; die ik gezeid zou hebben 380dat Laemina was geweest, als ik niet geweeten had dat zy te 381Diedenhooven in de Gevangenis zat. Ik kon eevenwel geduurende 382de maaltyd niet nalaeten om haar t'elkens van ter | |
[pagina 44]
| |
383zyden te bezien; nietGa naar voetnoot383 konnende denken dat ik voor de 384tweedemaal haar ongeleege zaamenleeving moest verduuren. 385Ik had dien avond ook niet anders te doen dan om myn oog 386daar in te believenGa naar voetnoot385, dewylGa naar voetnoot386 ik nog vreemd in Huis was en derhalven 387niet gevoegelykGa naar voetnoot386 dat ik het hoogste woord zou voeren. 388Ik hoorden ook dat zy meede nog niet lang daar in Huis gewoond 389had, en dat haar de pligt van Kindermeid was opgedraagen; 390om welke reeden zy dan veel schielyker als een van 391de andere Dienstbooden oprees en nae haar Kaamer gong, 392kwalykGa naar voetnoot392 de moeyte neemende om my eens ter deegenGa naar voetnoot392 te beky- 393ken. 394Ik sliep dien geheelen nagt zeer ongerustGa naar voetnoot394, en dewyl ik in een 395byzondereGa naar voetnoot395 Kaamer alleen te slaapen lag, had ik volkoomen de 396tyd om myne bedenkelykheeden opGa naar voetnoot396 de Kindermeid te maaken; 397die ik my, nae veele murmuratienGa naar voetnoot397 daar over by my zelven 398gemaekt te hebben, ontgafGa naar voetnoot397 dat de eigentlyke Leamina 399kon weezen, nadien het niet te gezienGa naar voetnoot399 was, dat zy vrygelaaten 400zou zyn geworden, alvoorens dat ik myn vonnis had ontfangen. 401Nogtans waaren myne verbeeldingen maar loutere gissingen, 402en ik hoorden den anderen morgen maar al te duidelyk 403de naam van Leamina noemen; het geen my zoo ontstelden 404dat ik niet wist of ik over end zou blyven staan of in onmagt 405vallen; want ik dagt zoo zy eenige oplettenheid op myn Perzoon 406wou geeven, dat zy zoo min twyffelagtig moest zyn om 407my voor Ronandus aan te zien, dan ik geweest had om haer 408voor Leamina te kennen. 409Het geleek ook eenige daagen daer nae wanneer wy wat mecrder 410kennis met malkanderen gemaakt hadden, dat zy haar 411oog wat diepzinniger op my begon te leenenGa naar voetnoot411, en zy zogtGa naar voetnoot411 my 412ook bedektelyk uittehooren of ik van myn leeven wel in Die- | |
[pagina 45]
| |
413hooven had geweest; dog ik was te voorzigtig om haar de 414waarheid te zeggen, want myn belang bragt het nog niet meede 415om Trier weederom zoo schielyk te verlaaten. Zy moest 416dan nietteegenstaende haare looze ondervraaging de tyd verbeidenGa naar voetnoot417 417om my op het een of het andere te vangen, dat haar 418van myne trouwloosheid aen dezelve gepleegd, verstendigenGa naar voetnoot418 419kon; maar hier by kwam nog een grooter dwarspaalGa naar voetnoot419, die haar 420niet alleen in bekommering bragt, maar deszelfs verdagtheid 421op myn Perzoon zeer in verwarring hielp. 422Voor derdemeid was ik aangenoomen en ik had my zoo 423GeestigGa naar voetnoot423 weeten te gedraagen, dat ik ten eenemaele in de gunst 424van myn Meesteres geraakten; en die my nae verloop van 425twee Maenden meede op de Kinder-kaamer myn dagelyks 426werk te verrigten gaf; zoo dat ik gevolgelyk de slaapgenood 427van Leamina wierd, die zeer verstoordelyk op het hooren van 428myne voortgangen wierd. Inzonderheid moest zy daar over 429misnoegd weezen en die schikking van haar Juffer voor een 430vonnis opneemen; dewyl zy zig wiskunstig verbeelden, dat ik 431den mannelyke Ronandus onder deeze Vrouwelyke kleedy 432verschuylden, en dat ik uit myne Gevangenis te Diedenhooven 433gevlugt was, en haar nu op myn beurt weer kwam kwellen; 434het geen zy my alles naderhand by 't openbaeren van 435haere gevallen zelfs zei. 436Den eersten avond dat ik met haar te Bed zou gaen, bespeurden 437ik ter deegGa naar voetnoot437 de ontsteltenis van dezelve; want zy wist geene 438uitweegen genoeg te verzinnen om haare nagtrust maer te 439vertraegen, en zei, dat zy dien geheelen nagt wel. voor de Kinderen 440te werken had. Ik bevatten genoeg om welke reeden dat 441zy dit voorgaf, en dat het alleen maar voorwendzels waaren 442om de nabyheid van myn verdagten Perzoon te Schuuwen; 443hierom bedagd ik ten laasten een middel, toen ik haare weigeringen 444tot de slaap begon moede te worden, om haare vrees 445te verkleenen, en Leamina te overtuigen dat zy niet beschroomd 446behoefden te weezen om met my in 't Bed te gaen. 447Om daar in te gelukken gegost ik my vlak voor haar zittende 448te ontkleeden; en veinzende in een druk gepraat met haer te 449weezen, gedroeg ik my zoo vrypostig voor haer oogen, dat zy | |
[pagina 46]
| |
450meer dan te welGa naar voetnoot450 deszelfs bedrooge meening moest bekennen, 451en voor onverzettelyk gelooven dat ik den gemeenden Ronandus 452niet was, nae wien ik als twee droppelen waater gelyken 453kon. Ik bespeurden ook onderhands genoeg dat zy van haare 454twyffelagtigheit weederkeerden en dat zy wat onthutzeldenGa naar voetnoot454; 455dog ik hield my zoo onverschillig als of ik het niet eens ontwaar 456was geworden, en zag met groote blydschap dat Leamina 457den brui van de nagt-arbeid gaf, en zig zeer stoutelyk 458naast myn zyde tot slaapen neederlei. 459Wy wierden toen wat gemeenzaamer met ons beiden als wy 460tot hier nog ooit geweest waaren; en Leamina de gelykenis 461tusschen my en Ronandus in de wind slaande, begon van tyd 462tot tyd haare geheimen aan my meede te deelen, die my ten 463meestendeele bekend waaren, als alleen dat zy onschuldig verklaard 464zynde uit haare Gevangenis was gelaeten, en niet durvende 465by haer Moey weederkeeren andermael in de dienstbaere 466staat was getreeden, en met dat inzigt hier de geleegentheid 467had aangetroffen. Ik hoorden ze met lydzaemheid aen, 468zonder onvervaard genoeg te weezen van te doen blyken dat 469ik haer kon; en ik moest ze op myn beurt ook zeggen wat voor 470weedervaaren dat ik al in de Weereld had gehad. Dit deed ik 471kunstiglyk genoeg buitenGa naar voetnoot471 my te verspreeken; gelyk het bleek 472aen de naauwe band van Vriendschap, die wy tusschen ons 473beiden verknogtenGa naar voetnoot473. 474Nu kon ik reekenen dat ik weederom alle onheil was te booven 475gekoomen, en dat 'er niemand was die my in deeze leevensstaet 476iets nadeeligs verwyten kon; dog myne wispeltuurige 477zinnen braaken wel haast die deegelyke betragtingen af en 478schonden op nieuw myne bekeerden imborst. 479Ik had het ongemak aengekreegenGa naar voetnoot479 dat ik veeltyds in myn 480slaap overluid lag te droomen; en by die omstandigheeden 481vertelden ik al meenige zeldzaemheid van myne avontuuren, 482goede en kwaade zoo als ik ze in myne voorgaende leevenstyd 483had uitgevoerd; dog het was tot myn geluk dat ik daar 484van in tyds gewaerschouwd wierd, door het oudste Dogtertje 485van myn meesteres, dat ontrentGa naar voetnoot485 de vyf Jaeren oud was. | |
[pagina 47]
| |
486Dit Kind geen erg in 't weezentlykeGa naar voetnoot486 van myn Droomen neemende, 487verhaalden my trouwhertig gelyk ook aan Leamina en 488meer andere van 't Huisgezin, wat zy des nagts in onze Kaamer 489hoorden praeten; niet duidelyk genoeg weetende dat ik 490het was die myne leevensgevallen zoo gul in myn slaap uitsprak. 491Ik toonden my daarom ook heel verwonderd voor dit 492Kind, en verbood het om 't geen zy hoorden aan ider een nietGa naar voetnoot492 493te vertellen, maar alleen aan my; waar voor ik het telkens 494eenig zuykergoed beloofden te geeven. 495Myne twyffeling was ondertusschen nietGa naar voetnoot495 of Leamina, die insgelyks 496myn gedroom bekend was, zou niet voorby konnenGa naar voetnoot496 497om my nu en dan eens te beluisteren; en daerom besloot ik 498om niet alleen zoo veel moogelyke zorg te draegen om dit 499schandelyk gesnap van myn eigen zelven te beletten, maer de 500eerste geleegentheid waer te neemen om met vrugt uit deeze 501Dienstbaerheid te scheiden; dewyl ik nietteegenstaende de 502verzeekering van 't Meisje, dat ik met lekkernyen onder bedwang 503meenden te houden, eevenwel zoo veel bedugtenis 504voor haar als voor Leamina had, en dat 'er alzoo geen sterveling 505van myne ondeugendheid onverstendigd zou blyvenGa naar voetnoot504. 506Het viel 'er byna op uitGa naar voetnoot506, want ik bemerkten wel haest een 507groote verandering in 't gemoed van Leamina; gelyk ook aen 508't gelaet van alle andere Huisbedienden, die my met een wars 509oogGa naar voetnoot508 begonnen aen te zien. Ik wist 'er zoo net de beweegreeden 510niet van op te maeken, maer ik schreef het dog aen 511myn Droomen toe, en daarom nam ik voor, om binnen agten-veertig 512Uuren de Dienst als Kindermeid te verlaeten, eer 513dat myne kwael ongeneeslyk mogt worden: Ik was byna den 514geheelen dag beezig om te bedenken wat ik van waerdye zou 515meede neemen; dewyl ik schrael van Geld voorzien was, en 516dat ik langer dan eene dag moest leeven. Hier toe versprak ik 517by my zelven eenige Zilvere Lepels en vorken, daer ik gemakkelyk 518by kon, en meenden my daer van den aenstaenden nagt 519Meester te maaken om alle tusschenkoomende ongevallen te | |
[pagina 48]
| |
520verhoeden; dog de verhindering dien ik in mynen aenslagGa naar voetnoot520 521kreeg, bragt my tot ryper bedenkingen, en noopten my om 522andermael de strenge vervolging van Leamina te ontgaen. 523Zy was nu en dan gewoon om desnagts naest myn zyde uit 524het Bed op te staen, voorgeevende, alszy bemerkten dat ik 525wakker was, dat zy een grooten agterlastGa naar voetnoot525 had en dat zy ongemeen 526met Buikpyn was geplaagd. Ik had haar zeggen altoos 527heel eenvoudig opgenoomen en voor waerschynelyk gehouden; 528niet bevroedende dat haer minweeligeGa naar voetnoot528 inborst ze zoo 529ontydig den Bed uitlokten om eenige Liefdensvermaek te neemen. 530Ik vond my dan merkelyk verleegen wanneer ik bottelykGa naar voetnoot530 531begon nae te denken dat zy deezen nagt welligt weer op 532den Beezem mogt ryden; waer door ik wiskunstig in myne 533onderneeming verstoord zou konnen worden, voornamentlyk 534als zy bemerkten dat ik meede op de been en nae beneeden 535kwam. Dog de noodzakelykheid van myn voorhebbenGa naar voetnoot535 536overziende, bleef ik by het standvastig besluit, om eevenwel 537stoutelyk haere voetstappen te volgen, en terwyl zy beezig 538zou weezen om haere buikpyn te verdryven, de Zilver ronde 539te doen, en of het gebeurden dat ik haer in de mond liep, dat 540ik dan insgelyks van ColykGa naar voetnoot540 zou klaegen, en alzoo alle vertwyffeling 541ontduiken. 542Met dit bepaeld voorneemen lei ik my gerustelyk met Leamina 543te Bed, die schynt wel op nieuw gepynigd wordende om 544wat troost by haer Minnaer te gaen haelen, niet weiniger dan 545ik waekende bleef; en anderhalf Uur waren kwalyk verloopen 546of ik hoorden de doorsleepene feeks met gebrookene woordenGa naar voetnoot546 547over maegpyn spreeken. Nogtans gehield ik my zeer vast 548te sluimeren, en ik voelden dat Leamina om verzeekerd daer 549van te weezen, my eenige maalen met de hand over het aengezigt 550strykten, en dat zy korte oogenblikken daer op uit het Bed 551en van de Kaemer gong; het geen ik zonder moeite kon zien, met 552behulp van de Kaars, die geduurende de nagt op onze Kaemer 553moest branden, om de Kinderen altoos te gerieven. 554Om geen tyd te verliezen en niet te maaken dat myn toeleg | |
[pagina 49]
| |
555mislukten, sprong ik zoo haestGa naar voetnoot555 zy uit myn gezigt was ook de 556bedstee uit en haer van agteren naeGa naar voetnoot556; zonder my de tyd te gunnen 557van een onderrok aan te trekken; zoo dat ik in zoo'n lugte 558kleeding als Leamina was, die op haare bloote Beenen en in 559't hemd de trappen afvloog. Ik meenden toen nog dat zy 560inderdaad met een diergelyke ongemak als zy my had wysgemaakt 561was gekweld; hoewel het te gelooven stond, dat het by 562zoo'n omstandigheid heel onvoorzigtig gedaen was, om buiten 563behulpGa naar voetnoot563 van imand zoo ongedekt in de koude te loopen. 564Die gedagten maakten ik onderweeg, dog doen ik ontrent op 565het tweede Portaal en by 't vertrek van de kaamerdienaer was 566gekoomen, kon ik beeter begrypen om wat reeden dat Leamina 567my met haer hand zoo over het aangezigt had gestreeken; 568want ik hoorden dat zy met zagte woorden (die tog duidelyk 569genoeg waaren dat ik ze kon verstaan, dewyl ik geen 570vyf voetstappen van hun beiden afstond) teegens de Kaamerdienaar 571zei: Myn lieve Philibert (zoo was de naam van hem) 572de baan is klaar, want Charlotta slaapt als een Beest, en de 573Kinderen leggen ook heel vast in hunne rust. 574Ik verstomden op het onverwagt gehoor van deeze twee 575gelieven, en ik bleef verpletGa naar voetnoot575 op de trap staan, die ik beezig 576was om af te klouteren, in den eersten opslagGa naar voetnoot576 niet konnende 577bezeffen hoe ik het had, dog de Stem van Leamina kon ik te 578wel om te dervenGa naar voetnoot578 twyffelen aan het geen ik hoorden. Ik 579begreep nu aanstonds waar uit de Buikpyn van Leamina 580oorsprongkelyk was, en met welke geneesmiddelen dat zy die 581verdreef: Ik was 'er ook verheugd om, want het moest 582noodwendig myne onderneeming bevoordeelen, dewyl ik nu 583tyds genoeg meenden te hebben om myne graagheid op het 584Zilver te verzaadigen; ten anderen dagt ik zoo Leamina eenig 585vermoeden van mynen aanslag mogt krygen, dat ik haer de 586Mond wel zou stoppen, als ik ze dreigen zoude om deszelfs 587ligtvaardige minnestreeken aan den Dag te leggen. 588Eenige oogenblikken hield ik my nog onbeweegelyk en in de 589voorige gedaante, om niet alleen te beluisteren wat zy nog 590meer aan malkanderen zouden zeggen, maar ook om te 591weeten waer dat Leamina verder zou belanden; niet van zin | |
[pagina 50]
| |
592weezende om haer onbezonnen teegens het Lyf te loopen. Ik 593twyffelden dog geenzints of het moest nae myn verwagting 594uitvallen, gelyk het ook geschieden; want Leamina wierd wel 595ras van haer lief Philibert binnen genoodigd, en de deur weer 596zorgelykGa naar voetnoot596 toegeduuwd, zonder dat ik belust geraakten om te 597willen uitvorssen waer in hun tydverdryf bestaen zou. Ik 598vervolgden hierom maer getrouwelyk myn weg nae de 599binnenzaalGa naar voetnoot599, daer ik met weinig moeiten myn oogmerk 600bereikten; verstoppende in myn Boezem het geene waer mee 601ik willens was om verder geluk te zoeken; en een klein 602nagtjakje dat ik aen had, beletten dat my den buit niet ontvielGa naar voetnoot602. 603Die voorzorg middeldenGa naar voetnoot603 ik alleen of het zomtemets 604gebeurdenGa naar voetnoot603 dat ik Leamina al op onze Kaamer en weer in 't 605Bed mogt vinden leggen, als ik weedergekoomen zou zyn, om 606my te vraagen waer ik geweest had; en alzoo gelukkig daer in 607voorzien en myne heblust voldaen hebbende, klom ik weer 608zagt nae booven, in 't voorbygaan van Philibert zyn Kaamer 609eenig gekraak en gesteen daer in hoorende; waer uit ik moest 610gissen datmyn byslaapGa naar voetnoot610 nog wakkerGa naar voetnoot610 aen den minnendans was. 611Ik vervolgden in dat geloof myn weg te blyelyker, meenende 612dat ik nu alle zwaerigheeden was te booven gekoomen; dog 613toen ik nog eenige treeden van de Kinderkaamer af was, vernam 614ik dat zig verscheidene van die Jonkheid lieten hooren; 615het geen my de voetstappen zeer deed verkortenGa naar voetnoot615, om te 616beletten dat Leamina door dit geschreeuw niet in haere 617zoetigheid mogt verontrust worden, of dat zy te vroegtydig 618nae booven mogt koomen, eer dat ik myne rykdom in 619verzeekering kon gesteld hebben. Dog in 't opgaen van de 620Kaamer had ik nog wel nooddringender reedenen om my te 621vervaaren en beteutert te raaken; want ik zag de Kaamenier 622van onze Meesteres met een van de Huismeiden in volle 623beweeging, om het gekryt van deeze lastige onnoozelheidGa naar voetnoot623 te 624stillen. 625Zy hadden my beiden al in 't Oog anders had ik gaarne | |
[pagina 51]
| |
626weederom te rug gekeerd om my te ontdoen van 't geene, dat 627my onweederspreekelyk in 't verdriet moest brengen als het 628ontdekt wierd; hoewel ik het tamelyk wel bezorgdGa naar voetnoot628 had, 629zonder dat de ongeschiktheidGa naar voetnoot629 van myn Boezem eenig kwaed 630verdenken kon geeven. Ik liep dan maar stoutmoedig 631voorwaerds om meede de hand aen 't werk te slaen, terwyl de 632Kamenier my op een vinnige toon begostGa naar voetnoot632 te bekyven, over 633myne agteloosheid en die van Leamina; die zy zei, dat zy zoo 634min als my op de kaamer had gevonden toen de kinderen 635begonnen te schreeuwen; en zy vroeg my waer dat dezelve 636was? Ik verontschuldigden hier op myn eigenGa naar voetnoot636 met te zeggen, 637dat ik een onweerstaenlyke buikpyn had gekreegen, en dat ik 638maer myn uitterste werk had gehad om zoo in myn hemd 639nae 't SecreetGa naar voetnoot639 te loopen; maar wat Leamina aenbelangdenGa naar voetnoot639, zei 640ik, dat toenGa naar voetnoot640 niet meer te Bed had geleegen; en om myzelven 641nog meer te verschoonen openbaarden ik overluid aen de 642Kaamenier, dat ik in 't weerkoomen, zoo my dogt, haer stem 643in de Kaamer van Philibert gehoord had; en ik voegden 'er 644nog by, dat ik haer al meermaalen des Nagts naest myn zyde 645had gemist, als ik was ontwaekt, zonder te weeten wat zy 646eigentlyk in dien tyd had moeten bestellenGa naar voetnoot646. 647De Kaamenier hier mee geen genoegen neemende, gebood om 648haer op staende voet nae de Kaamer van Philibert te volgen, 649het geen wy in den duisterenGa naar voetnoot649 deden; dog Leamina die zoo 't 650scheen haer minnelust voldaen, of eenig buiten gewoon 651rumoer in huis gehoord had, liep my zoo schielyk teegens het 652Lyf, vermits ik de eerste was die afgingGa naar voetnoot652, dat ik niet alleen 653agter over buitelde, maer het koordetje van myn Nagtmantel 654lossprong en al de Leepels en Vorken my ontvielen. Dit 655verwekten zoo'n luid geraas dat 'er de weergalm de meeste 656Dienstbooden van deed ontwaaken; terwyl de Meid die by de 657Kinderen gebleeven was, met het ligt te voorschyn kwam, 658denkende dat 'er iemand van ons de trappen was afgevallen. | |
[pagina 52]
| |
659Hoe verleegen dat ik moest weezen, stond Leamina niet minGa naar voetnoot659 660bedrukt te kyken, toen zy de Kamenier en my voor haer zag 661staen; en zy was niet in staet om een woord tot haare 662verontschuldiging in te brengenGa naar voetnoot662, nietteegenstaende dat zy by 663haer zelven wel wist, dat zy de besteelsterGa naar voetnoot663 van het ontdekte 664Zilverwerk niet was. Nogtans wierd zy daer terstond voor 665aengezien, want ik bragt de Kamenier door myn ongebloosdGa naar voetnoot665 666gelaet in een vaste meening dat Leamina niet alleen heel 667gemeenzaem met Philibert leefden, maer dat zy te zaemen 668overeengestemd hadden om zig meester van eenige pandenGa naar voetnoot668 te 669maeken en daer meede het haazepad te kiezen. 670Leamina als een misdaadige in haer hemd staende en 671onhanddaedigGa naar voetnoot671 weezende aenGa naar voetnoot671 de misdaed waer meede zy 672betigt wierd, begon met duizenden Zweeren zig te 673verdeedigen, hoewel ze weinig tot haere onschuld hielpen; en 674ziende dat ik myn uitterste best deed om de Kamenier in haer 675denkbeeld te styven, wierd zy zoo oploopende kwaedGa naar voetnoot675, dat ze 676my in 't gezigt vloog, krabbende en bytende zoo vinnig dat ik 677my kwalyk wist te verweeren; dewyl ze my door haere 678overrompeling beslootenGa naar voetnoot678 teegens de grond hield leggen, 679kloppende my zoodanig met vuisten, dat ik verscheidene 680gaten in myn kop kreeg en om hulp moest roepen. 681Deeze worsteling verstrekten onderwylen tot een 682vermaekelyk Schouwspel voor de Knegten en andere Dienstbooden 683die binnen dien tyd te voorschyn waeren gekoomen: 684Zy lieten ons meer dan een vierendeel UursGa naar voetnoot684 met malkanderen 685spartelen; en in plaets van my eenige menschelykheid te 686betoonen, bleeven zy als zinneloose uitschaateren van laggen; 687neemende haer kortswylGa naar voetnoot687 om ons in die lugte kleedinge te zien 688plukhaïrenGa naar voetnoot688. 689Ik wierd op het bekennen van die onheusheid te zeer 690verbitterd om de slaagen van Leamina met lydzaemheid te | |
[pagina 53]
| |
691verduuren, maer begon toen myn handen wat gevoeliger te 692roeren; en martelde zoo treffelyk onder LeaminaGa naar voetnoot692 dat ik wel 693haest de overhand kreeg, en haer op myn beurt zoo veel 694vuistlookGa naar voetnoot694 gaf, dat buiten haer aengezigt ook haer geheele Lyf 695in een ommezien van kleur veranderden; zoo dat wy beiden 696te vreeden konden zyn met de slaagen die wy van elkander 697gekreegen hadden. 698Wy zouden eevenwel niet opgehouden hebben om ons nog 699dapperder aftebeuken zoo wy door de teegenwoordigheid van 700onze Meester en deszelfs Gemalin niet waren verbysterd 701geworden; dewelke bevel gaeven om ons van een te scheiden. 702Wy wierden elk in een byzondere Kaamer gebragt, dewyl wy 703'er te schaamelyk uitzaagen om langer voor het algemeene 704Oog van de Lakyen te blyven, want wy hadden ons byna de 705hemden geheel aen stucken gescheurt, en anders hadden wy 706niet aen; zoo dat men de geduldigheid van die knaapen 707geduurende ons gevegt heel ligt kon opmaeken. 708Andere kleederen aengedaan hebbende wierden wy weederom 709voor onze Meester gebragt en met bezaadigdheid verhoord, 710maer dit zou wel weer aenleiding tot een nieuw gevegt gegeeven 711hebben, zoo 'er geen billyke zorgGa naar voetnoot711 voor was gedraegen; 712want ik loogende heel kloekmoedig het besteelen van de 713Leepels en Vorken gelyk Leamina van haere kant ook deed: 714Die eevenwel niet ontkenden de gemeenschap die zy met 715Philibert hield; waer door het weinig scheelden of de diefstal 716was insgelyks op haere reekening gezet. De enkele tegenspraek 717die ik daer in leed, was door de beschuldiging van de 718Dienstmeid, welke ik met de Kamenier op de Kinderkaamer 719had gevonden, en die myn grootste Vyandin was. Zy lei my 720te lasten, dat ze my in een diepe verleegentheid had gezien 721doen ik de Kaamer was ingekoomen, en dat ik buiten die 722verschriktheid ook jets in myn Boezem onder myn Nagtmantel 723scheen verborgen te houden; waer van zy haer nu de 724ongewoone dikte te binnen bragt, 725Nietteegenstaende die waerschynelyke Belydenissen welke 726met vrymoedige verzekeringen wierden opgepropt en bekragtigt, 727bekwaem om haer gezegde te doen gelooven, bleef ik dat 728eeven standvastig ontkennen als ik aen Leamina gedaen had; 729en men was verpligt om weegens de byna verloopene Nagt het | |
[pagina 54]
| |
730weezentlyke van deze zaak tot nader geleegentheid te 731verschuyven. Een elk begaf zig weederom nae Bed, gelyk ik 732ook deed; dog van Leamina afgezonderd weezende, aen wien 733ik by vervolg een beetere afstraffing beloofden; want ik mogt 734ze nu onder myn Oogen niet meer lugten nog zien. 735Ik had ondertusschen veel moeite om wederom in slaep te 736geraeken, zoo kragtdaadig belemmerden my de vuistslaegen 737van Leamina; dog de noodzaekelykheid om myne gedagten 738met nuttere betragtingen te beezigen, verpligten my om dat 739leed te vergeeten. En de vrees voor de kwaede nagevolgen 740van dit geval, hoe konstig ik ook myne onnoozelheid zou 741willen belyden, deed my eensklaps voorneemen om den anderen 742dag heimelyk uit Trier te gaen, zonder andermael nae 743eenige Zilvere Leepels of Vorken om te zien, die gelyk men 744ligt zal gelooven, zints dat avontuurtje met meerdere oplettenheid 745zullen bewaekt geworden weezen. 746Met opzet hield ik my den anderen morgen ziek te Bed, om 747dus zoo veel moogelyk alle verdere nazoek en verhoor te myden; 748en om te beeter myn oogmerk in 't weggaen te bereiken. 749Het was niet te verwonderen dat Leamina zig ook onpasselyk 750hield, dog misschien om geheel andere redenen dan ik; want 751ik kon onvermeetenGa naar voetnoot751 zeggen, dat ik op haer Lighaem meede 752niet had misgespeeldGa naar voetnoot752. 753Den dag viel my buiten het geduurig bezoek dat ik van eenige 754meede-dienstbooden kreeg, die my nog het meest geneegen 755waeren, eevenwel zeer lang; en de vrees dat die gelegde grondslag 756van myne vryheid zomwylen mogt mislukken, maakten 757my banghartigGa naar voetnoot757 genoeg om bekommerd daar over te weezen. 758De tyd verstreek nogtans, en ik hoorden met blydschap het 759middaguur slaan dat alle de huisgenooten aen tafel gongen en 760dat ik myn slag wou waerneemen. Ik trok my aen met de 761kleederenGa naar voetnoot760 die ik naest myn Bed had leggen; want om in de 762Kinderkaamer andere te halen, dat was my niet geraaden, 763dewyl ik niet wist of Leamina daer misschien lag. Ik moest 764my uit dien hoofde getroosten om zonder Kruis of MuntGa naar voetnoot764 en 765met agterlaatinge van myn beste kleederen een goed heen 766koomen te zoeken; zonder te betrouwen op de wisselvalligheid 767van myn Meesters uitspraek over de gestoole Leepels en | |
[pagina 55]
| |
768Vorken.
769Ik nam myn Schoenen in de hand en liep op myn Koussen
770nae om laag, daar ik ze aan de voordeur weederom aantrok,
771en opende dezelve zagjens en gong de straat op, laatende de
772Deur ongeslooten; dewyl ik my door het toetrekken van
773dezelve heel ligtelyk had konnen misgrypenGa naar voetnoot773. Ik was ondertusschen
774bly om my in zoo verre voor alle kwaadgemeende
775vervolgingen bevryd te zien, en wel inzonderheid dat ik
776andermaal van de boosaardige Leamina was afgezonderd; die
777alleen myn ongeluk maar bedoelden, hoewel ik den aanlegster
778daar van was, en alleen my zelven had te wyten het verdriet
779dat my van haarent weegen was overkoomen. Niettemin verhoopten
780ik om nu voor altoos van haare teegenwoordigheid
781te moogen versteekenGa naar voetnoot781 zyn; en ik heb het genoegen gehad om
782haar nooit weeder te zien.
783Eenige straaten van Trier voortvaarende doorgeloopen hebbende,
784begon ik my dog te bezinnen, dat ik berooid zynde
785van Geld, geen grooten weg zou konnen afleggen; hierom
786moest ik andere middelen uitdenken om aan penningen te
787koomen. Myn goude Ketting had my daar toe niet ongeleegen
788geweest, dog Leamina had my dezelve den avond te vooren
789aan morzelen van den hals gerukt, en was verstrooit geworden
790zonder dat ik my daar over had derven bekommeren. Ik gong
791daarom tot een andere vond over en liep in een Winkel, daar
792ik zeer beleefdelyk aan de Huisvrouw zei, dat ik dien dag een
793PurgatieGa naar voetnoot793 had ingenoomen; en vroeg haar of ik in 't voorbygaen
794wel eens op 't Secreet mogt gaen want dat my de nood
795te sterk drong om nae myn eigen Huis te loopen. Dit wierd
796my toegestaan, dog in plaatze van myn gcvoeg te doenGa naar voetnoot796, trok
797ik een van myne rokken uit en pakten die gaauw in een bundeltje
798by een om ze te verkoopen; daar meede gong ik een
799agterpoort uit die juist open stond, en myn waar geveild hebbende,
800kreeg ik daar voor nog al een tamelyke stuiverGa naar voetnoot800 Geld.
801Zoo haast ik het zelve had ontfangen, spoeden ik my om buiten
802Trier te koomen; beschroomd zynde dat ik zomtyds mogt
803teegengehouden worden als ik langer binnen de muuren van
804die Stad vertoefden. Ik repten my toen ik buiten de Poort
805was, en keek nu en dan eens agter my om of ik ook nagezet
| |
[pagina 56]
| |
9. Duinkerken in de 18de eeuw. Zie pag. 130. (Foto: Universiteits-bibliotheek Amsterdam)
| |
[pagina 57]
| |
806wierd; maer niemand scheen zig om my te bekommeren en ik 807was zeer verblyd dat ik tot aan den avond myn weg onbelemmerd 808vervolgden. Ik nam nae een goed Avondmael gehouden 809te hebben myn nagtrust, en reisden den anderen morgen weer 810vroegtydig heen, zonder te weeten wat ik voor een Broodwinning 811zou omhelzen; alhoewel ik nae verloop van drie daegen 812wel ras tot een besluit kwam, en op nieuws voornam om met 813goed fatzoen in 't mannelyke gewaad te koomen; dewyl ik 814met de Vrouwelyke kleedye niet veel deegelyks zag uittevoe- 815ren. 816Gebrek aan Geld was weederom het beweegmiddel dat my 817noodzaekten om myne listige ondeugentheid de overwinning 818op myne hertstogten te geeven; want ik had alles verteerd, en 819de kleederen die ik aan had waeren my zoo benoodigd, dat ik 820'er geen stuck van kon ontbeeren. Ik kon dan gemakkelyk de 821slaegen van Leamina vergeeten (waar van ik hier en daer door 822myne geleederen de pyn en het wee nog voelden) om myne 823Geesten op gewigtiger zaeken te scherpen, en te maeken dat 824ik in geen grooter deernis verviel. 825Met die gedagten liep ik dien dag nog wel twee Uuren verder 826als ik van zin was gewest; en ik vond goed om in een zeeker 827Dorp naby Hagenau myn nagtrust in de welgeleegenste Herberg 828te neemen, schoon ik geen hellerGa naar voetnoot828 in myn zak had. Ik was 829verwonderd over het gewoel dat ik 'er in Huis hoorden, en 830vroeg aen een van de knegts die my de Deur openden, wat al 831dien omslagGa naar voetnoot831 te beteekenen had? Hy antwoorden my, dat de 832Dogter uit het Huis dien dag Getrouwd was en dat zy beezig 833waeren om het Bruiloft-feest te vieren. Ik dagt dat het my nu 834moejelyk zou vallen om Geherbergt te worden; dog den 835Waerd die juist naeGa naar voetnoot835 vooren kwam, zag my zoo vriendelyk aen, 836dat ik geen twyffel stelden of ik zou wel onthaald worden, 837gelyk het geschieden; want nae dat hy myn meening gehoord 838en dat ik hem zoo wat KoolGa naar voetnoot838 verkogt had weegens myn spadeGa naar voetnoot838 839komst, nam hy my onder den arm, en leiden my by het jong 840gezelschap dat 'er in een andere Kaamer by een vergaerd was, 841en welke al beezig waeren om zig aen Tafel te zetten. 842Ik zag meer als dertig paer Boeren en Boerinnen, onder welke | |
[pagina 58]
| |
843de jong getrouwde byzonderlyk uitmunten; die ik terstond 844myn gelukwens gong doen, terwylzy verwonderd waeren wie 845dat ik was; dog ik liet de zorg om haar daar van te onderregten 846aen myn Leidsman over, die hun met korte woorden daar 847in voldeed. Vervolgens nam deezen gulhartige Broeder, die 848schoon hy Weduwenaer was eevenwel nog kittig en jeugdig 849genoeg geleek, my weer by de hand, en zei dat ik niet t' 850onpasse was gekoomen; want dat hy zonder myne gelukkige 851komst het werk van de jong genoodenGa naar voetnoot851 met drooge lippen had 852moeten aanzien, en vond goed om zig dierhalven naast myn 853zyde aen den dis te zetten. 854Al die gulhartige meeningen behaagden my ongemeen wel, en 855ik begon my zelven reeds te vleyen dat ik by deeze omstandigheid 856wel tot myn doelwit zou konnen geraaken; en 857daarom nam ik voor om maar een vrolyke en onbekommerde 858houding te vertoonen, en deezen goethals die my zoo minnelyk 859bezag wat overGa naar voetnoot859 den tuin te leiden. 860De gemanierdheid die geduurende het mael in agt wierd 861genoomen was zeer gering, hoewel den Huisman van geen 862slegte afkomst geleek; dog zy hadden al wat in den hulGa naar voetnoot862 en dit 863deed hun wat vrypostiger weezen, in zoo verre dat het geduurig 864gelik en gestreel van myn Vriendelyke Huisman my den 865appetyt deed vergaan en zoo walgelyk maakten dat ik gaarne 866van zyn lastig byzitten zou hebben ontslaagen geweest; maer 867ik was ondanks my zelven verpligt, zoo ik hem niet wou vertoornen 868dat ik hem nae zyn welgevallen zig liet verzaadigen 869tot dat wy van de Tafel opstonden. Een elk was te zeer belust 870om weeder aan 't dansen te tyenGa naar voetnoot870, daer ik ook heel graag nae 871wasGa naar voetnoot870, om hier door en met het uitregten van allerley grillen 872een deegelyk gewin te maaken. 873Had ik ondertusschen verwonderd gestaen over de zeldzaamheid 874van de verschillende voorwerpen die ik by 't inkoomen 875gezien had, en de belaggelyke leevenswys die 'er op dit Boerefeest 876omgong, keek ik nog benieuwder op over de koddige 877grimmassen die de danssende Partyen uithaalden. Ider dwong 878zig voor zyn HoofdGa naar voetnoot877 om booven de andere uittesteeken, denkende 879dat zyne gaaven onnavolgbaar waeren; en 't geen daer | |
[pagina 59]
| |
880aan ontbrak wist de VeelGa naar voetnoot880 in de volmaektheid te brengen, dat 881zy zig niet alleen te vreeden over hun zelven toonden maer 882aan eenige van de aanschouwers vroegen, of zy niet konstelyk 883te werk hadden gegaen? Hier uit zag ik, dat hoe gering imand 884van Geboorte is, zy nogtans met een zeekere hoovaardy en 885hoogmoed besmet zyn; waer mee zy boven anderen van haar 886gelyken den roem willen verdienen, meenende dat hun dezelve 887regtvaerdig toekomt. 888Ik had geen oogen genoeg om gestaadig het vertrek rond te 889kyken, en de nieuwigheeden te zien die zig op ider oogenblik 890voordeeden; waer in ik dog wel voornaementlyk door de Liefkoozingen 891van myn lastige Waard belet wierd. Ik ontrok my 892nogtans ten laasten aen die onophoudelyke minbetooningen 893en voegden my meede onder den hoopGa naar voetnoot893 aan den dans; daar ik 894dog wel haest myn genoegen van kreeg, en een andere tydkorting 895verzon om het gezelschap de slaap uit de oogen te 896houden. Ik zag 'er een party die daar al meede bezig waaren 897en onder welke inzonderheid myn verliefde Hospes door zyn 898geronk kwam uitteblinken: Een ander gedeelte zag ik in een 899byzondere hoek van de Kaamer zig met BachusGa naar voetnoot899 verlustigen, 900en het scheen dat VenusGa naar voetnoot900 meede haar rol niet misspeelden. Ik 901merkten ook dat 'er by tusschenpoozingen een paar heimelyk 902wegsloopen en naderhand weer binnen kwaamen; nogtans 903behoefden ik niet te vraagen wat hunne alleenspraak zou 904weezen, en ik was tamelyk wel te vreeden dat ik daer geen 905deel aan kreeg. 906Eenige Boerinnetjes die my het vernuftigste geleeken lokten 907ik ter zyden, en gaf hun te kennen dat ik van voorneemen 908was om het Gezelschap te vermaaken; hoewel ik het alleen 909met inzigtGa naar voetnoot909 deed om daar door myn welvaard te betragtenGa naar voetnoot909. Wy 910gongen ongezien uit de Kaamer en verkleeden ons in allerei 911postuuren en kwaemen zoo danssende weer binnen, zonder 912dat ons imand voor deegelyk kon kennen; en dit voorbeeld dat 913niemand mishaagden, wierd wel ras van andere gevolgt. De 914jong-gehuuwde waeren meede niet eenkennig op dat stuck, en 915ik had my met deeze kortswyl zoo wel in de gunst van den 916Bruidegom weeten in te wikkelen, dat hy my zyne kleederen | |
[pagina 60]
| |
917liet aantrekken en dat hy de myne aendeed. Ik dagt het nu 918vergenoeg te hebben, en zei aan hem dat hy eerst in de 919Kaamer zou gaen en zien of hy gekend zou worden, dat ik 920dan wel volgen zouw; dog ik had heel andere gedagten dan hy 921meenden, en door het toedoen van zyne Bruid, gelukten ik 922volkoomen in mynen aanslag. 923Zy kendenGa naar voetnoot923 hem niet en geloovende dat hy zig hier of daar tot 924slaapen had neergelegt, gong zy met haere speelgenooden 925over al nae hem zoeken; het geen ik zoo ras niet gehoord had 926of ik sloop bedektelyk in de Bruiloftzaal daar zy was uitgegaan 927en alwaar haar Bruidegom in myne kleederen onder de 928gasten was. Ik trok hem ras aan een kant en zei hem aen 't 929oor, dat ik middel voor hem wist om met zyn Bruid wat te 930gaan uitrusten: Hy was heel gaarne van dat gevoelen, daar hy 931al lang op gedoelt zeide te hebben, en in 't heen gaen versprak 932ik, om als het tyd was hem te zullen roepen. 933Met dit zeggen liep ik heel ras de Kaemer weer uit, en nae 't 934vertrek daar het Bruidsbed was opgerigt, dat ik van te vooren 935al had bezien. Ik lei my met Kleederen en al daar op, en het 936leed geen drie minuten of ik zag de Bruid met haere speelmeisjes 937hier meede de Visitatie koomen doen: Ik veinsde te 938slaapen en genoegzaam bespeurende dat zy my voor haare 939wezentlyke Egtgemael nam, gaf ik geen teeken van ontsluimeringGa naar voetnoot939; 940maar hield my zoo onverzadelyk aen 't snorken, dat de 941Bruid besloot om zig by my neer te leggen; doende alleen 942haar goude Ketting en eenige andere Juweelen met haer 943Bruidskleed af, en liet haar speelgenooden weg gaen. 944Terstond ontwaekten ik toen zy uit de Kaemer waeren, en 945dat de Bruid by my te Bed was gekoomen, nae dat zy het 946ligt had uitgeblaezen. Zy scheen 'er verheugd over en zei my, 947dat ik het heel wel begreepen had om op deeze wys van de 948Bruilofts-genooden ontslaagen te worden. Ik veranderden zoo 949veel als 't moogelyk was myn spraak nae die van haar gemael 950om haar te antwoorden, en zei al geeuwende en in 't uitstappen 951van 't Bed, dat ik my geheel ontkleeden wou en de Deur zorgvuldig 952toesluiten om door het gezelschap niet gehinderd en 953in onze minnelyke beezigheid verontrust te worden. 954Dit misleek haar niet, maar in teegendeel zy prees my dat gemak 955te neemen, en liet my met een enkelde Kus uit het Bed 956gaan, vertrouwende dat ik myn gezegdeGa naar voetnoot956 gong agtervolgen, dog | |
[pagina 61]
| |
957zy was het spoor daar ontrent heel byster, want ik liep reegelregt 958nae de Tafel daar zy de Juweelen had neergeleid, en waar 959van ik de plaats stiptelyk had afgezien toen zy haar ontkleeden. 960Ik stak dezelve ter loops in myn zak en liep nae de Deur om 961haar Bruidegom te roepen; die het geduld al was vergeetenGa naar voetnoot961, en 962schynt welGa naar voetnoot962 uit mistrouwen aan de Kaamerdeur stond op te 963passen. Ik zei hem heel zagjens dat hy zyn Bruid in 't Bed zou 964vinden, en dat wy onze Kleederen daar nae wel weederom 965zouden krygen, en hier meê liet ik hem in, en ik gong nae de 966Bruiloftzaal; daar men nog eeven lustig aen 't huppelen was, 967zonder my te bekreunenGa naar voetnoot967 wat de jong-getrouwden malkanderen 968over onze verkleeding mogten zeggen. 969Ik maakten onderwylen geen groot geheim meer om te openbaaren 970wie dat ik was, schoon ik nog eenige oogenblikken 971myn rol in dat gewaad bleef speelen; en in 't heen gaen zei ik 972aan 't Gezelschap dat ik my weer gong herscheppen, en dat ik 973met hun een weddingschap wilden aangaen, dat zy my niet 974kennen zouden als ik nu weer binnen zou koomen. Ik maekten 975my afweezig om dat ik bedugd was voor 't aanbreeken 976van den Dag; en om niet belet te worden in myne uitvoeringen, 977zei ik, dat ik alleen moest weezen om my te verkleeden. 978Een ider bewilligden daar in en wisten niet te begrypen, op 979wat voor een wys dat ik zulks zou konnen doen. Ik kon hun 980die onbegrypelykheid gaarne toegeeven, en liet ze in die 981onzeekerheid; nademaal het voor my niet geraeden was om 982myn geheim te openbaaren. 983Zoo ras ik maer uit een iders gezigt was, zag ik maer nae een 984geleegentheid uit om buitens huis te koomen, dewyl ik niet 985langer voor hun de Zot wou speelen; en myn toeleg was enkel 986om met den dageraad in Hagenau te weezen, daer ik voor alle 987nazoek genoegzaem meenden gebergtGa naar voetnoot987 te zyn: Want ik had 988voorgegeeven dat ik dien Avond van Hagenou was afgekoomen, 989en dit zal zeekerlyk myne vervolgers misleid en een verkeerden 990weg hebben doen inslaen, zoo zy nae myn hebben 991willen zoeken. Dit weet ik 'er van, dat ik niemand in myn 992weg vond, die my den uitgang uit het huis betwisten; maer ik 993had nogtans de teegenspoed, dat ik kwalyk tien treeden buiten 994de deur gedaen had, of het was zoo duister dat ik het pad 995misten en onverzienst op iets neederviel, het geen zig op die | |
[pagina 62]
| |
996zwaarwigtige val begon te beweegen; en wat klaerder uit myn 997oogen ziende, zag ik dat het een jong paar uit het Gezelschap 998van de Bruiloft was, die met malkanderen haar vermaek in 't 999Gras genoomen hebbende, aldaer in slaap gevallen waaren. 1000Ik was merkelyk verleegen wat ik in deze omstandigheid zou 1001doen, dog myn geluk wilden dat zy te diep in slaep waeren 1002om te onderscheiden wat het geweest was; zoo dat ik my nog 1003ongekend agter een mishoopGa naar voetnoot1003 wist te verbergen. En een leege 1004Ton die ik by myne val had aangegreepen en ook overhoop 1005geraakt was, deed hun gelooven dat zy teegens dezelve 1006gestooten hadden, en dat die vervolgens op hun Lyf was over- 1007geslaegen. 1008Zy waeren nogtans verblyd, gelyk ik kon hooren dat haar de 1009val van de Ton had doen ontwaaken, en dat 'er niemand 1010ontrent was die hen bespieden. Hierom genoegden zy hun 1011met de ontfangene pyn, en nog een half Quartier-uurs dat zy 1012zig beezigden om dat gekreegene leed uit het geheugen te verjaagen, 1013deed hun eindelyk opryzen en nae binnen keeren; 1014waar over ik ten hoogsten te vreeden was, dewyl het my aanleiding 1015gafGa naar voetnoot1014 om myn weg te konnen vervolgen. Want ik dorst 1016zoo lang zy daar bleeven geen voet verzetten en niet onderneemen 1017om uit myn schuilplaats te koomen; en daarenbooven 1018was ik te onkundig omtrent de geleegentheidGa naar voetnoot1018 van die 1019landstreek, dat ik geen anderen uitweg dorst kiezen om niet 1020verdoold te loopenGa naar voetnoot1020. 1021Met dubbele treedenGa naar voetnoot1021 kwam ik eevenwel met het opgaen van 1022de Zon in Hagenau, daer ik terstond een gouden Ring verkogt 1023om niet ontbloot van Geld te weezen; en nae dat ik zulks 1024verrigt had, kogt ik my een ander kleed voor dat van de Bruidegom 1025het geen ik met toegiftGa naar voetnoot1025 van een Ducaat zeer voordeelig 1026verwisselden, en had alzoo geen nood om voor eerst in dat 1027vreemd gewaad bekendGa naar voetnoot1027 te worden. 1028Vier daagen die ik nog in Hagenau toebragt deeden my onder 1029de hand zeer gemeenzaam met myn Waard worden, en dezelve 1030maakten geen zwaarigheid om my op een zeekeren dag een 1031van zyne Paarden te leenen, om daar meede nae Straatsburg | |
[pagina 63]
| |
1032te ryden; hem zeggende dat ik daar zaaken van het uitterste 1033gewigt te doen had, en dat ik den anderen dag op den avond 1034zou weederkoomen. Hy stelden zoo'n goed vertrouwen in 1035my, dat hy me alleen liet vertrekken; dog buiten de Stad zynde 1036nam ik den weg op Nancy, dewyl ik het te rugkeeren nae 1037Hagenau uit myne gedagten had geworpen. 1038Ik bleef niettemin dien geheelen dag op myn gemak voortryden, 1039beslooten hebbende om den anderen Morgen eerst 1040binnen die Stad te koomen; maer dit mogt my niet gebeuren, 1041alzoo 'er andere beschikkingen voor my opdaagden, die my 1042naderhand niet misvielen, toen ik 'er de nutte uitwerkzelen 1043van zag. 1044Ontrent het vallen van den avond dat ik gerustelyk in myne 1045eenzaamheid voort reed, bedenkende op welke wys dat ik 1046weederom in myn voorige luister zou konnen geraaken, hoorden 1047ik eenige Paarden agter my galoppeeren. Ik kon weegens 1048den donker niet bekennen wie my zoo sterk kwam naedraaven, 1049en of zy my al digt op den hals waaren; waarom ik een 1050innerlyke vrees kreeg, vermeenende dat ik door myn Hospes 1051wierd nagezet, die my een anderen weg op Straatsburg kwam 1052wyzen dan over Nancy. In die verbeelding dorst ik eevenwel 1053myn Paard de spooren niet geeven want ik zag weinig mogelykheid 1054om hem te ontrydenGa naar voetnoot1054; derhalven bleef ik myn gewoonelyke 1055draf maar houden, onderwyl verzinnende, wat ik myn 1056Hospes voor reeden zou geeven dat ik nae Nancy gong, als hy 1057my kwam agterhaalen. 1058Byna had ik myn besluit daar over genome, of ik zag dat drie 1059perzoonen te Paard my met de Pistool in de hand gebooden 1060om aftezittenGa naar voetnoot1060 en myn Goudbeurs aan hun overte geeven. Ik 1061begreep toen wel dat dit Straatroovers waaren, maar het deed 1062my nogtans de CouragieGa naar voetnoot1062 hebben om een Pistool te trekken en 1063die geweldenaars aftekeerenGa naar voetnoot1063; hoewel het tot myn geluk was 1064dat den haan niet overgong, want die had myn leeven gekost, 1065daar ik nu dit moordtuig weer heimelyk wegstak, zonder dat 1066het een van hun drien was ontwaar geworden. Evenwel vertoornden 1067ik ze door myne betoonde traagheid om hen te 1068gehoorzaamen, zoo dat ik geweldelyk van de Booswigten omcingeld 1069wierd; en nae dat ik van myn Paard was gestapt en 1070myne waapenen had overgegeeven, naamen zy my alles af, tot | |
[pagina 64]
| |
1071op myn Hemd, dat ik met groot bidden nog maar behieuwGa naar voetnoot1071. 1072Dit was het eenigste dat myne Vrouwelyke kunne maar kon 1073bedekken, en zonder den avond die nu ter deegen gevallen 1074was, zou zulks weinig daar toe geholpen hebben; dog ik had 1075dan misschien met meerder ontzag behandeld zyn geworden. 1076Nogtans verkoos ik liever den staat daar zy my in gelaaten 1077hadden, voor die welke ik by haar zou genieten; aangezien 1078het maar booswigten waaren en op hunne Edelmoedigheeden 1079niet te betrouwen was. 1080SyGa naar voetnoot1080 reeden ondertusschen met een grooten snelheid weg, en 1081lieten my alleen myn lot overpeinzen; daar ik tog reeden had 1082om mismoedig over te weezen. Ik drentelde nietteegenstaande 1083met diepe gedagten den weg nae Nancy weer op, gerust 1084schynende dat ik geen slimmerGa naar voetnoot1084 weedervaaren dien avond kon 1085hebben; en ik had ontrent een vierendeel Uur zoo geloopen 1086bekleumd zynde van koude, dewyl het diep in de herfst was, 1087wanneer ik imand een dwarsweg zag uitkoomen. Ik liep 'er 1088nae toe om te weeten of het vriend of vyand was; dog de 1089Perzoon my voor een Geest aanziende, week te rug en begon 1090zig te KruyssenGa naar voetnoot1090, tot dat ik teegens hem sprak en het leed 1091bekendeGa naar voetnoot1091 dat my zoo kort was overkoomen. Hy trad toen nader 1092by en zei my dat hem zulks niet verwonderde, alzoo de 1093weegen daar om heen zeer onveilig waeren; en ziende dat ik 1094byna verstyfd van koude was, verzogt hy dat ik met hem in 1095zyne wooning zou gaen, die daer heel naby was geleegen. 1096Ik nam het vriendelyk verzoek van deezen landmanGa naar voetnoot1096 aan, en 1097zoo haast wy in zyn Huis gekoomen waeren, deed hy my een 1098Broek en een wambusGa naar voetnoot1098 aantrekken, en plaatsten my by een 1099goed vuur dat hy liet stooken om my weeder te doen bekoo- 1100men. 1101Zyne nieuwsgierigheid om te weeten wat voor een Perzoon 1102dat ik was, en met welk inzigt dat ik myn reis over deeze 1103landstreek nam, blonk wel haast uitGa naar voetnoot1103; en hy vroeg my toen ik | |
[pagina 65]
| |
1104wat spraakelykerGa naar voetnoot1104 wierd, of ik nu wel middel zou weeten om 1105myn oogmerk te bereiken en myn reis te konnen vervolgen? 1106Ik antwoorden hem van neen, zeggende dat ik geen wisselsGa naar voetnoot1106 1107onderweegen moest ontfangen, want dat ik de onvoorzigtigheid 1108had gehad toen ik van Huis gong om myn geheele rykdom 1109by me te steeken; en dat ik daar van beroofd zynde nu 1110niet anders dan op de Edelmoedigheid van hem en andere 1111welmeenende luiden te hoopen had. Ik kon nogtans wel zien 1112dat 'er by deezen eenvoudige Landman niet veel gewin te 1113haalen was, maar ik bedoelden alleen myn zeggenGa naar voetnoot1113, om met 1114een kleyne behulpzaamheid van hem tot in Nancy te 1115koomen; daar ik vermeendenGa naar voetnoot1115 om dan wel beetere voortgangen 1116te zullen maaken. 1117Ondertusschen beloofden my deeze meedelydende Boer, dat 1118hy zoo veel als zyn krankGa naar voetnoot1118 vermoogen maer eenigzints zou 1119konnen toereiken my behulpelyk zou weezen; en met die verzeekering 1120van hem naamen wy met zyne twee Dogteren een 1121klein Avondmael, en ik moest daer op voor lief neemen, zeide 1122hy, om het Bed met hem te verdeelenGa naar voetnoot1122, dewyl hy 'er niet meer 1123dan twee in zyn huis had, en waer van zyne Dogteren het 1124andere beezigden. Ik bedankten hem voor zulk een edelhartige 1125aanbieding, en voer hem weederom te gemoetGa naar voetnoot1125, dat ik hem 1126geen ongemak wou geeven, dat ik my gaerne met wat StoôGa naar voetnoot1126 1127zou behelpen; dog deeze geriefelykenGa naar voetnoot1127 Gryzaard het weezentlyke 1128van myne weigering niet vattende, begeerden daer niet in 1129te bewilligen, en noodzaakten my om aen zyne verlangens te 1130gehoorzaamen. 1131Men kan ligtelyk oordeelen met welk een vrees dat ik weederom 1132bekneld wierd, toen de tyd van onze Nagtrust aenkwam. 1133Ik moest regtschaapen bevreest weezen voor het ontdekken 1134van myne kunne; en ik kan zeggen, dat het my niet geheugd 1135dat ik ooit zoo verleegen als doenmaals was. Het bange zweet 1136brak my van alle kanten uit en myne beteuteringGa naar voetnoot1136 nam | |
[pagina 66]
| |
1137overhandsGa naar voetnoot1137 toe; dewyl het my onmogelyk toeleek om een 1138bekwaame uitvlugt te bedenken, die my van 't byslaapen met 1139den Boer met reedelykheid kon ontheffen. 1140Den Ouden Vader zyne Dogteren den Zeegen gegeeven hebbende 1141bleef met my alleen, en begon zig zonder ceremonie te 1142ontkleeden en zyn gewoonlyk Gebed te doen; binnen welke 1143tyd myne beschroomdheid haere volmaekte toppunt bereikten, 1144en daer bleef geen middelweg open om verschoont te 1145blyven van by myne behulpelyke WaardGa naar voetnoot1145 te slaapen of myne 1146kunne te verbergen. Ik moest daerom tot een vastGa naar voetnoot1146 besluit 1147koomen, en bemerkende dat den goeden man het Slot van 1148zyn Gebed naderde, het welk hy overluid bad, maakten ik 1149een begin om myn Wambus uittetrekken en sprong vervolgens 1150kloekmoedig te Kooi, daer ik doe myn Broek eerst uitdeed; 1151en my onder de Deekens gelegt hebbende, eer dat myn byslaap 1152meede te Bed kwam, gebruikten ik de voorzorg om my 1153zoo digt in myn hemd te baakerenGa naar voetnoot1153 als het moogelyk was, en 1154zag doen met getrooste OogenGa naar voetnoot1154 den Godvrugtige Huiswaerd 1155ook nae Bed koomen; die al veel te bestellen had eer hy zig 1156aen de slaep dorst ondergeeven. 1157Hy het ligt uitdoende wensten my een goeden Nagt, terwyl ik 1158met de grootste waakzaemheid het meeste gedeelte van den 1159Nagt wakker bleef om myne Vrouwelyke ontdekking te 1160beletten; dog de vermoeidheid van 't geen ik dien voorleeden 1161Dag had uitgestaan, kneep my onverwagts de Oogen toe, en 1162deed my niet eer ontwaaken dan in den Morgenstond dat het 1163al redelyk dag was. 1164Grootelyks had ik reeden om toen myne zorgeloosheid te 1165beklaagen, want niet alleen dat my de Deekens van 't Lyf 1166waeren, maer ik bespeurden doen ik nog kwalyk myn Oogen 1167had ontslooten dat ik geheel nakend lag; zonder dat ik kon 1168begrypen door wal toedoen dat het kon geschied weezen. Ik 1169rees van verbaastheid zeer schielyk over end, dugtende dat ik 1170welligt door den Huisman of zyne Dogteren kon verspied 1171worden, en trok derhalven myn Broek en Wambus van den 1172voorigen Avond weer aen en stapten den Bed uit om nae 't 1173huisvolk te zoeken; dog ik had naauwelyks myn Beenen op 1174de Vloer gezet, of ik hoorden in een ander Kaamertje heel | |
[pagina 67]
| |
1175luid spreeken. Ik meenden dat de Vader eenige moeyelykheid 1176teegens zyne Dogteren had, en dit deed my in stilte het 1177beschot naderen om eens te luisteren waer over dat toekwamGa naar voetnoot1177; 1178weinig vermoedende dat ik als Vrouw was ontdekt geworden, 1179en dat zy daer over met malkanderen raadpleegden. Ik hoorden 1180onder anderen dat de Vader zeide: Is het moogelyk myn 1181Kinderen dat het bedrog in de Weereld zoo groot kan weezen, 1182en dat 'er zoo veel listigheid in een Vrouw steekt! ge zult niet 1183wel hebben gekeeken Vader (viel hem een van de Dogters 1184daer op in) en schoon zy een Vrouwsperzoon is kan men nog 1185niet weeten welke noodzaakelyke reeden zy heeft om zig als 1186man aan te stellenGa naar voetnoot1186. Dat beken ik Zuster (zei de andere Dogter 1187heel snippigGa naar voetnoot1187 daar teegen) maar ik moet immers voor de waarheid 1188houden, wat ik met myn eigen Oogen zie; en gy kunt 1189zelfsGa naar voetnoot1189 nae binnen gaen, zoo gy ons niet wilt gelooven, en zien 1190of Vader en ik geen gelyk hebben, want ze leid heel bloot. 1191Terstond kwam zy nae binnen gelopen, niet willende aanneemen 1192wat haar Vader en Zuster haer zeiden; dog zy stond zoo 1193verweezenGa naar voetnoot1193 als ik, doen zy de deur inkwam, en dat zy my 1194bezig vond om myne koussen aen te trekken. Zy wensten my 1195al staamelende een goeden Morgen, en ik beantwoorden ze op 1196de zelfde toon, zeer verblyd zynde dat ze geen verdere reeden 1197teegens my voerden, maer weederom zoo schielyk te rug 1198keerden als zy was gekoomen; neemende om welstaenshalven 1199jetsGa naar voetnoot1198 van de Wand meede om te toonen dat zy niet agterdenkelykGa naar voetnoot1199, 1200en om andere oorzaaken binnen kwam. 1201Ik vertrouwden dat ik nu nog meer van hunne zaamenspraak 1202zou hooren, maer zy zweegen eensklaps op het te rug 1203koomen van deeze Dogter, die haer zeekerlyk een wenk gaf; 1204en ik zag alleen den Huiswaard verschynen, welke nogtans 1205niet het geringste van zyne ontdekking liet blyken; maar die 1206nae een zobere ontnugteringGa naar voetnoot1206 met ons beiden genoomen te 1207hebben aen my verzogt, of ik geneegendheid zou hebben om 1208nog eenige daagen by hem door te brengen, dewyl hy dan 1209mogelyk middel zou weeten om een kleine reispenning by | |
[pagina 68]
| |
1210zyn Vrienden voor my te beschaarenGa naar voetnoot1210. Ik kon uit dit eenvoudig 1211zeggen zyn regte meening niet bedoelenGa naar voetnoot1211, maer hield hem 1212mistrouwelykGa naar voetnoot1212 verdagt, dat hy geen goed met my in 't zin had; 1213nogtans bewilligden ik in zyn voorstel, en dankten hem slegts 1214voor zyne heussche meeningen, en nam vastelyk voor om de 1215voorzigtigheid te gebruiken, van my zyne goed of kwaedwillige 1216aenbiedingen te onttrekken. 1217Wy hielden ons onderwylen beezig om een wandeling over 1218zyne vrugt-akkeren te doen, daer wy ook zyne Dogters aen 1219den arbeid vonden, en binnen welke tyd wy onverschilligeGa naar voetnoot1219 1220reedenen teegens malkanderen voerden; schoon ik oplettelyk 1221genoeg van hun drien bekeeken wierd, om te gelooven dat 1222myne kunnen tot hunne kennisse was gekoomen. Ik zag eevenwel 1223geen geleegentheid om die nieuwsgierigheid voor eerst te 1224ontgaan, en daerom bleef ik myn geleider het overige van den 1225dag in den landarbeid behulpelyk; die ik van ter zy denGa naar voetnoot1225 1226bemerkten dat my tot een opentlyke bekentenis van myn 1227weezentlyke Perzoon zogt uittelokken; dog de Vos was hem 1228te loos en hy moest onverrigter zaake daar van afzien, en zig 1229genoegen om als de voorigen Avond weederom met my te 1230Bed te gaen. 1231Hoewel ik toen duidelyk genoeg wist, dat hy my voor een 1232Vrouwsperzoon kon; maakten ik eevenwel geen zwaarigheid 1233om by hem te liggen; en 't scheen dat hy mede niet eenkennig 1234was om zonder my zyne gevoelens open te leggen insgelyks 1235by my te Bed te koomen; en 't verwonderde my te meer dat 1236hy het deed, om dat zyne Dogteren zoo wel als hy zelfs 1237wisten dat ik een Vrouwsperzoon was. Ik bezorgden my dog 1238van myn kant voorGa naar voetnoot1237 al het geene de zeedigheid tusschen ons 1239beiden kon kwetzen, maar ik was tog niet in staat om my 1240voor het inslaapen te bewaaren; en ik bespeurden den 1241anderen Ogtend aen 't gesprek dat ik in myne eenzaemheid 1242met den Ouden Vader had, dat ik my in 't overluid droomen 1243(myn aangekreegeneGa naar voetnoot1243 kwael) weer merkelyk was te buiten 1244gegaen, en dit deed hem wat diepzinniger nae myne gevallen | |
[pagina 69]
| |
1245vraagen. 1246Een tusschen bezoek dat wy niet ten onpasse van een ander 1247Landman kreegen, verblyden my meer dan hem; en 't gaf my 1248geleegentheid om my in stilte weg te maaken. Hy had eenige 1249gewigtige zaaken met deeze meedebroeder van hem te 1250beschikken, die my zoo haast nog niet vereffenen konden; en 1251zyn Dogteren in 't veld weezende, was 'er niemand die myne 1252voetstappen navolgden om te zien waer ik heen liep. In 't 1253drukste van hunne onderhandeling sleurdenGa naar voetnoot1253 ik heimelyk weg, 1254en maakten dat ik alvoorens nog eenige leevensmiddelen by me 1255stak om onderweg van te Leeven, dewyl ik geen geld had om 1256myne nooddruftGa naar voetnoot1256 te koopen. 1257Ik lei dien dag al een verre weg af, hoewel niet mogelyk om 1258binnen Nancy te komen, want ik was nog ruim twee Uuren 1259van die Stad af; en of schoon ik geen geld had om in een 1260Herberg te konnen gaan, schaamden ik my nogtans om in het 1261Hooy myn nagtrust te neemen, nietteegenstaande dat ik het 1262van myn Leeven wel meermaalen gedaan had, dog ik steunden 1263te zeer op myne practyken en dagt het gemak rykelyk 1264zoo goed als het ongemak te konnen verdraagen; en ten 1265anderen was het te guur weer om my aan de boosaardigheid 1266van de Lugt bloot te stellen. Ik gong daarom met een gerustelyke 1267stap nae het eerste Dorp dat ik in myn weg ontmoeten 1268zou, meenende aldaar den Nagt over te blyven; dog ik had 1269geen honderd treeden met dat inzigt gedaen of ik hoorden 1270van verre een verschrikkelyk misbaar, verzeld van eenige 1271geweerschooten, die my een opregte vrees aanzetten. Ik wist 1272niet of ik te rug gaan dan wel myn weg vervolgen zou; want 1273ik twyffelden niet of het waaren boosdoenderen die op 1274imand jagt maakten; en schoon ik haveloos genoeg gekleed 1275was om voor hunne geweldenaryen niet bedugd te weezen, 1276had ik tog een innerlyke schrik om myn weg nae de Vegtplaats 1277te neemen. Ik deed het eevenwel, maar hoorende dat 1278'er verscheidene van den hoop my in 't gemoetGa naar voetnoot1278 kwaamen 1279ryden, verstopten ik my met 'er haast ter zyden in de struiken 1280die aan den weg waaren; geen lust hebbende om andermaal 1281van zulke onhebbelyke gasten aengerand te worden. 1282Zy reeden met hun Elven myn verbergplaatsGa naar voetnoot1282 voorby zonder 1283my te zien, schoon het niet volkoomen duister was; en my | |
[pagina 70]
| |
1284dogt dat 'er de drie kneevelsGa naar voetnoot1284 onder waaren die my twee daagen 1285te vooren zoo onvriendelyk mishandeld en het middel 1286benoomen hadden om myn reis nae Nancy te konnen vervolgen. 1287Ik bekommerden my dog weinig om het zeekere daar 1288van te weeten, en liet ze ongemoeid gaan, tot dat ik ze niet 1289meer zag, wanneer ik weederom te voorschyn kwam en 1290verder opgongGa naar voetnoot1290; niet bevroedende dat ik de uitwerkzelen van 1291hunne Bloeddorstige baldaadigheid zoo ras zou ontmoeten; 1292alhoewel ze tot de beeterschap van myn staat dienden: En ik 1293had inderdaad myn daar opkoomendeGa naar voetnoot1293 welvaaren aan deeze 1294kwaaddoenders te danken. 1295Geen halfquartier-uurs had ik met een belaadene bangigheidGa naar voetnoot1295 1296zeer snel geloopen, denkende dat 'er zomwylen nog eenige 1297van die booswigten hier of daar verschuild mogten leggen, of 1298ik zag verscheide lyken in myn gangpadGa naar voetnoot1298. Ik verbaasden 'er van 1299dewyl ik 'er geen gedagten op had; maar ziende dat zy onbeweegelyk 1300laagen, nam ik de stoutigheid om ze met naaukeurigheid 1301te overzien, vertrouwende dat ik misschien nog wel 1302een Fortuyntje zou konnen maaken, als zy iets verborgen by 1303hun droegen; dog ik vond niets het geen my eenig gewin kon 1304uitleeverenGa naar voetnoot1304, want zy waaren ten meestendeele ontkleed. 1305Ik verschrikten ondertusschen toen ik beezig was om de tweede 1306te betasten, dat hy eenige teekens van leeven gaf, en ik sprong 1307van benaauwdheid wel drie voetenGa naar voetnoot1307 te rug; nogtans bleef ik 1308een geruimen tyd in die gedaante om te zien wat voor beweeging 1309dat deeze verstorvene verder zou maaken; en ik bemerkten 1310dat hy zig van langzaamerhand nog meer begost te verroeren 1311en op te heffen, en zelfs eenige zugten te laaten die 1312my door de Ziel gongen. Ik nam dog eevenwel de vlugt niet, 1313maar naderde in teegendeel den geenen die met de Dood te 1314worstelen lag, om hem myne zwakke hulp toe te brengen; en 1315deeze scheen verheugt te weezen toen hy bespeurden dat ik 1316hem was toegedaan. Hy hakkelden eenige woorden teegens 1317my, waar uit ik zoo veel kom begrypen, dat hy my voor de 1318Edelmoedigheid die ik aan hem werkstelligden bedankten; en 1319zyne kwetzuuren, die hy my flaauwelyk aanwees, met de ge- | |
[pagina 71]
| |
1320scheurde hemden van de andere vermoorden nae myn uitterste 1321vermoogen gestopt hebbende, zag ik dat hy merkelyk 1322begon te herleeven. 1323Ruim anderhalf Uur dat ik beezig was om hem te verbinden 1324en tot zig zelven te doen bekoomen, herkreeg hy dog zoo veele 1325kragten, dat hy ondernam om met my nae 't eerste Dorp te 1326gaen, daar wy dog eerst in de nagt aankwaamen; want nietteegenstaande 1327dat hy op myne Schouderen leunden en dat ik 1328hem heel steevig onder de armen hield, moest hy veele tusschenpoozingenGa naar voetnoot1328 1329neemen eer hy zoo wyd kon koomen, dewyl 1330hy t'elkens ademloos wierd. 1331Dit beletten ook dat hy onderweg niet veel met my sprak, 1332schoon hy wel geneegentheid daar toe betoonden, maar ik 1333kon van al het geen dat hy my zei, het vierdendeel niet begrypen; 1334en ik genoegden my alleen dat ik hem op onze aankomst 1335in 't Dorp in een Herberg bragt en te Bed bezorgden, doende 1336terstond den Dorp-meesterGa naar voetnoot1336 by hem haalen om zyne Wonden 1337na te zien; die hoewel zy niet dodelyk waaren, nogtans door 1338den Heel-meester van aangeleegentheid wierden geoordeeldGa naar voetnoot1338. 1339Ik twyffelden midlerwyl niet of myn belang bragt het meede 1340om deeze ongelukkige met myne trouwhertige gedienstigheid 1341voortestaanGa naar voetnoot1341; en myn geweeten zulks van zig geevende, verzetten 1342ik geen voetstap uit de Kaamer daer hy lag, maar bleef 1343hem zoo welmeenende oppassen als of ik zyn Dienaar was 1344geweest, zoodanig, dat ik 'er myn eigen over verwonderden. 1345Ik vergat 'er zelfs myn perzoonelyk welvaaren door en de 1346vraag was, of het niet te dugten stond, dat zoo ik hier de rol 1347van Lakye bleef speelen en den Boer die ik ontloopen was my 1348te missen kwam, of ik van hem niet agtervolgt en hier gevonden 1349kon worden? Dit voorzag ik dog niet, en myne gedagten 1350waaren alleen bezet om deezen patient behulpelyk te blyven, 1351wiens gelaat my jets gelukkig voorspelden; ten minsten ik 1352verbeelden 't my, en de uitkomst deed zien, dat ik me in 1353myne meeningen niet had misgreepen. 1354Corando (zoo was deezen Heer zyn naam) sliep ondertusschen 1355dien geheelen nagt tamelyk wel, en was merkelyk 1356gebeeterd toen hy des Morgens ontwaakten; het geen hy aan 1357myne zorgvuldigheid toeschreef, zonder dewelke hy zeide, | |
[pagina 72]
| |
1358dat hy wiskunstig op het Slagveld zou gestorven hebben, dewyl 1359hem al een meenigvuldigen Bloed was ontloopenGa naar voetnoot1359. Ik kon 1360zonder betraande Oogen de omhelzingen van Corando niet 1361beantwoorden, van wien ik zoo veele teekenen van dankbaarheid 1362ontfing, dat ik van dat oogenblik aan besloot om hem in 1363alle Weereld-deelen te volgen; dog myn aangeboorene en 1364ondeugene Natuur, die alleen tot de hebzugt was gesleepen, 1365liet my zoo geveinsdelyk spreeken; gelyk het daar nae maar al 1366te duidelyk bleek aan de mishandeling die ik myn weldoender 1367aandeed. 1368Hy was een Jong Heer en een Fransman van geboorte, wiens 1369Rykdommen hem verpligten eenige vreemde Landstreken te 1370bezoeken, om zig daer door in alle welgemanierde zeeden te 1371beschaeven; dog hy had den voorigen Avond het ongeluk 1372gekreegen om zyn Broeder met nog een aenverstorven VriendGa naar voetnoot1372 1373en hunne Lakyen door de Moordadige Handen der struikrovers 1374te verliezen, en die bitterheid nu wat diepzinniger overzienden, 1375en van zyn volmaekste reisgezelschap dat hy kon 1376hebben versteeken zynde, deed het Corando zeer teerhartig 1377schryen, niettemin datGa naar voetnoot1377 ik hem met de nadrukkelykste reeden 1378van die droefheid zogt afte brengen. Ik moest hem zyn genoegen 1379daer in laetenGa naar voetnoot1378; en drie daagen dat hy hun elendig noodlot 1380beweenden, deeden eindelyk die treurhartigheid afneemen, 1381en Corando wat blygeestiger worden toen hy hoorden, dat ik 1382de plaets van zyn verstorveneGa naar voetnoot1382 dienaer vervullen wilden; want 1383ik gaf aen hem voor dat ik een ongelukkig Jongman was, die 1384Ouderloos weezende zyn Brood by de vreemdeGa naar voetnoot1384 gong zoeken. 1385Ik zei hem ook, dat ik nog heel jonk en kwalyk Zestien 1386Jaaren Oud was, hoewel ik byna de Vyf-en-twintig bereikten; 1387dog ik moest zulks wel voorgeeven, om dat myn jeugdig 1388gelaet en de weinige manlykheid die aen my te zien was, my 1389anderzints verraaden en verdagtelyk zou hebben gemaakt. 1390Vyftien daagen dat Corando tot zyne volkoomene herstelling 1391in dit Dorp moest blyven, deeden hem onderwylen op middelen 1392uitzien om zyne reis over Holland nae Engeland te kon- | |
[pagina 73]
| |
1393nen voortzetten; en het geluk wilden dat hy in Toul Vrienden 1394had die zyne Ouderen zeer wel kenden, en aan wien hy van 1395hunnent weegen Brieven van voorschryvingGa naar voetnoot1395 had aftegeeven, 1396om hem des noods met eenige reispenningen te gerieven. Dien 1397inhoud wist Corando dog niet, maer het bleek by de uitkomst 1398wat 'er instond, en hy zond my alleen met dezelve nae die 1399Stad en liet daar by weeten in wat elendige toestand dat hy 1400geleegen was; en ik kon op myne ontfangst by die Luiden 1401zeer wel bespeuren, dat Corando in zyne LetterenGa naar voetnoot1401 merkelyk 1402tot myn voordeel had gesprooken. 1403De behulpelykheid die zy aan hem beweezen, week niet voor 1404de vriendelykheid die zy aan my betoonden; want niet 1405alleen dat hy met een goede Wissel van hun voorzien wierd, 1406maar hy was daarenbooven verpligt om nog wel vier weeken 1407aan het Huis van die welmeenende door te brengen; die hem 1408niet dorsten laaten vertrekken uit vreeze dat hy door het neemen 1409van een al te groot ongemak, onderweegen mogt instorten 1410en zyn zelven maar nadeel toebrengen. Corando was ook 1411van dat gevoelen, aenmerkende dat het Wintertyd was en dat 1412hy tyds genoeg had om zyne nieuwsgierigheid in 't bezien van 1413andere Landen te voldoen; en derhalven liet hy zig met weinig 1414moeite gezeggen, dewyl hy begreep dat hy ook rykelyk 1415die tyd benoodigd had om zig weeder van alles te verzorgen. 1416Ik had ondertusschen niet veel Hoofdbreeken van doen om 1417een volmaakt Lakei te verbeelden, dewyl ik in een byzondere 1418Kaamer en alleen sliep; dog ik had in den beginnen eevenwel 1419veel moeite om Corando in myn denkbeeld te brengen, die 1420nog een tweede Lakei op reis wou hebben, en begeerden dat 1421ik hem als Kaamer dienaar zou verstrekkenGa naar voetnoot1421. Ik wierpGa naar voetnoot1421 dit van 1422de hand, nadien de ongeleegentheid my zomtyds zou noodzaaken 1423om by de andere Knegt te slaapen, en my alzoo in een 1424haggelyke omstandigheid met dezelve stellen; waar door 1425myne kunne onteegenspreekelyk weeder in gevaar zou raaken 1426om ontdekt te worden. 1427Corando zyne Vrienden met my toestemmende dat men niet 1428beeter dan van eene Dienstbôo gediend kon worden, zoo als 1429zy hem van ter zyden lieten blyken, maakten dat ik hem ten 1430eenemaale in myn belang overhaalden, en dat ik alleen zyn | |
[pagina 74]
| |
1431Dienaar bleef; het geen my van alle ingezoogeneGa naar voetnoot1431 zwaarigheeden 1432op dat stuckGa naar voetnoot1432 verlosten, en my 't genoegen gaf om Corando 1433nae myne zinlykheid te bestierenGa naar voetnoot1433; wiens lieftalligen inborst 1434my al meenige weldaaden van hem deeden gewinnen, 1435ziende dat ik hem met de uitterste bestiptheid gehoorzaam- 1436den. 1437Zulke kenteekenen van zyne geneegentheid deeden my niet 1438mangelenGa naar voetnoot1438, om hem met een ongeveinsde getrouwzaamheid te 1439dienen, en myne onverzadelyke begeerlykheid te dempen; en 1440waarlyk dien staat scheen my nog de gelukkigste te weezen, 1441die ik geduurende myn Leeven bekleed had. Ik zou ook nimmermeer 1442van die billyke gevoelens afgestapt en Corando als 1443Lakei verlaaten hebben, zoo het kwaed Gezelschap dat ik in 1444Engeland aantrof, my niet van langzaamerhand weeder tot 1445myne verfoeyelyke en voor heen gepleegde deugnieteryen 1446had herroepenGa naar voetnoot1446. Het gelcek als een zonderlinge bestieringGa naar voetnoot1446 dat 1447ik door het bedryven van grooter kwaad, dat my als onvergeetelyk 1448scheen ingebooren te weezen, myne hertstogten 1449moest zuiveren, eer ik tot een volkoome bekeeringe kon koomen, 1450en berouw hebben over de slegtigheeden die ik met een 1451brandende yver en aanroeringeGa naar voetnoot1451 in myne leevenstyd had uitge- 1452werkt. 1453Het was nogtans de tyd niet die my daar agt op deeden geeven, 1454ik hielp Corando alleen zyne inzigten blindelings begunstigen; 1455en schoon ik wel geleegentheid kon gevonden hebben 1456om hem met voordeel te ontloopen en alles te ontneemen 1457wat hy by zig had; sprak ik dog zoo diepzinnig niet by my 1458zelven, gelyk ik in voorige omstandigheeden wel schielyker 1459zou gedaen hebben, maar de goede daagen die ik by Corando 1460genoot, hielden my binnen de paalen van ordentelykheid. 1461Wy versleeten de tyd zeer vermaakelyk by zyne Vrienden in 1462Toul, en ik wel inzonderheid in de keuken met de twee Meiden, 1463welke de luiden maar enkelyk tot derzelver oppassingGa naar voetnoot1463 1464hadden. 1465Een van deeze beiden van een zeer verliefden Natuur zynde, | |
[pagina 75]
| |
1466en bevalligheid in myn Perzoon geschept hebbende, die haar 1467als een AdonisGa naar voetnoot1467 toelagten, verschaften een aardig voorvalletje 1468de lesteGa naar voetnoot1468 daagen dat wy in dit Huis verbleeven; alhoewel het 1469my verleegentheid genoeg baarden om bedugd voor de ontdekking 1470van myn Perzoon te weezen, maar het liep nog 1471kortswyligerGa naar voetnoot1471 af, als wy ons een van allen hadden ingebeeld. 1472Zy meenden dat ik zoo verzot op haar was als zy door haare 1473daegelykse buitenspoorigheeden op my betoonden te weezen, 1474om dat ik haar eeven vriendelyk weeder toelonkten als zy my 1475deed; en dat ik ze zoo meenigmaelen als het de geleegentheid 1476maar toeliet in een Minnelyk gesprek onderhield; het geen ik 1477alleen tot vermaek van de andere Dienstmeid uitregtenGa naar voetnoot1477; die 1478ons dan gemeenlykGa naar voetnoot1478 beluisterden, en my geduurig opstookten 1479om haer verrimpelde byslaap door een gevoelige trekGa naar voetnoot1479 eens 1480voor deegelyk van haere belaggelyke kuuren te geneezen. Ik 1481behoefden niet te gelooven dat deeze uit een weezentlyk belang 1482sprak, dewyl ze ruim zoo veel jaaren als haar slaapgenood 1483had, en gants van de bevalligste niet was. Zy verschilden 1484alleen in hun gedrag, hoewel zy zoo vrolyk van Geest was 1485als de andere Minziek; en hierom beloofden ik haar om by de 1486eerste occasieGa naar voetnoot1486 een klugt te hebben en deeze ongetemde 1487Venus Godin wat bezadigder te maaken. 1488Het oogenblik was daar toe wel haest gekoomen, want tweede 1489Meid zynde had zy dagelyks geleegentheid om my in vryheid 1490te spreeken, voor al als zy de Beddens kwarn maaken; en 1491zy wist ongemeen wel op te passen, om zoo haast Corando 1492van zyn Kaamer was nae booven te koomen, en my met haare 1493ongeduldige omhelzingen te bestormen. Ik had veeltyds als ik 1494allcen op myn Kaamer was de grootste moeite van de Waareld 1495om haare driften te beteugelen; want Corando zyn slaapvertrek 1496en het myne waaren door een ruime binnenplaets van 1497het voorhuis afgeleegen, en men moest die noodwendig overgaen 1498als men in 't agterhuis en booven nae onze Kaamers wou 1499koomen. 1500Dit gaf een groote eenzaemheid, en het was wel inzonderheid | |
[pagina 76]
| |
1501een volmaekt middel voor deeze kwelster om my elke staagGa naar voetnoot1501 1502met haare minnegrillen lastig te vallen: Menige benaeuwdheid 1503stond ik met haer uit, en zy stelden zig ten laasten zoo weeldrigGa naar voetnoot1503 1504aen, dat ik gedwongen wierd om haere dartelheid te besnoeyen 1505en dezelve een eynde te doen neemen; want het 1506hielp niet of ik al zei dat ik van haer niet tot ontugt verleid 1507wilde weezen, en dat ik nog veel te jong daar toe was. Zy 1508bleef eevenwel lustig voortpraaten, en bekreunde zig weinig 1509over myn zeggen; hoewel zy dan werk genoeg had om my 1510weederom in een goeden luim te krygen. 1511Ik had groote reedenen om meenigmaalen te wenschen dat 1512ik deeze tydkortingGa naar voetnoot1512, van de verliefde Minnaar te speelen, 1513nooit had begonnen; voornaamentlyk doen ik haer zeekere 1514vroege morgen dat ik nog te Bed lag in myn Kaemer 1515zag koomen. Ik was by geluk ontwaekt en ook al beezig om 1516my aan te Kleeden; nogtans zoo niet of ik kon banghartig 1517genoeg over deeze ontmoeting weezen, want haere vrypostigheid 1518was my bekend, en zy overtrof rykelyk die van de 1519Waardin in DiedenhofGa naar voetnoot1519, zoo dat ik ligt kon ontdekt worden. Ik 1520vroeg haar eevenwel met een luide stem, toen ik ze myn Bed 1521zag naderen en de Gordynen van dezelve openschuiven, wat 1522zy moest hebben? Maer dit opereerdenGa naar voetnoot1522 dog heel weinig, en zy 1523wenkten my alleen toe, dat ik wat stilder zou spreeken, op 1524dat Corando, die in de naestgeleegene Kaemer te slaepen lag, 1525het niet zou hooren. 1526Ondertusschen zetten zy haer op de BedspondeGa naar voetnoot1526 neer, en 1527begon in een ommezien weederom haer oude gewoonte om 1528my te liefkoozen; en beletten my daer-en-booven dat ik niet 1529meer overluid kon roepen. Dit was nog te overkoomen 1530geweest, zoo zy zig niet uitgelaatener had aangesteld, en met 1531my op 't Bed aan 't worstelen was geraekt: Ik zweetten van 1532benaeuwdheid, en myn eenigste behoud was, dat Corando my 1533nog by tyds toeriep om hem te helpen, het welk haer 1534terstond deed ophouden en stilletjes van de Kaamer afsluipen; 1535onderwyl dat ik by Corando gekoomen zynde, aan hem 1536bespeuren kon dat hy door ons gewoel was wakker geworden; 1537hoewel niet weetende het lastig bezoek dat ik had moeten | |
[pagina 77]
| |
1538verduuren. 1539Hoe verstoord ik over dit morgen bezoek was, besloot ik 1540eevenwel om my heel verdraagzaam teegens myne geweldenaares 1541te betoonen; en overlei by my zelven om haar dien 1542zelfden Avond nog te betrappen over de assurantieGa naar voetnoot1542 die zy 1543gebruikt had. Ik gaf myn voorneemen aan de andere Meid te 1544verstaen, die myn avontuurtje van dien ogtend niet onbekend 1545was; en zy scheen merkelyk verblyd over de poets die ik van 1546zin was om met haar bedgenood aan te vangen. Zy bevorderden 1547nog myn onderneeming en zei aan myn uitzinnige Minnaares, 1548dat zy maar vryelyk by my zou gaan slaapen, dat zy 1549'er aan niemand iets van zou laaten blyken; en voegden 'er by 1550dat zy gaarne zoo'n geluk zou waarneemen als het haare 1551hooge Jaaren niet verbooden en dat zy van haare Ouderdom 1552maar wasGa naar voetnoot1551, want dat zulke fortuyntjes alle daagen niet voor- 1553kwaamen. 1554Midlerwyl versprak ik ze ook van myn kant om met haar den 1555volgenden Nagt in zoetigheid te slyten; daar zy zoo blydelyk 1556van vervoerd wierd, dat ik van myn kant verheugd was dat 1557den Avond kwam opdaagen; bedugd weezende dat myne toeleg 1558anders welligt door haare zottelyke omslagGa naar voetnoot1558 te vroegtydig 1559mogt uitspattenGa naar voetnoot1559. 1560Haare toezegging hebbende nam ik al de onderlaagenGa naar voetnoot1560 uit myn 1561Bed en wist die zoo los en behendig daar weederom in te leggen, 1562dat zy zoo ras niet in 't Bed zou gestapt weezen, of zy 1563moest daar meede om laag en al een reedelyke hoogte afvallen, 1564dewyl myn Bedsteede zeer verheeven van de grond was. 1565Ik verbeelden my dat het gedreun daar van terstond een ider 1566by de hand zou doen koomen, ten minsten de andere Meid, 1567die ik daar van verwittigd had, en ook Corando myn Meester, 1568eer dat het haar mogelyk zou weezen om van myn kamer te 1569konnen gaan. 1570Met een uitsteekende blydschap zag elk een van ons het 1571oogenblik van zyn slaapuur koomen, en Corando met my nae 1572zyn Kaamer gegaan zynde, beval ik aan myne driftige Minnaa- | |
[pagina 78]
| |
1573res, dat zy my maar agter op zou volgen, en zig by provisieGa naar voetnoot1573 te 1574Bed leggen tot dat ik myn Heer geholpen had; gelyk zy 1575schynt wel trouwhertig deed, terwyl ik van de andere kant de 1576Keukenmeid ook een wenk gaf om by de hand te blyven. 1577Corando had ik ondertusschen pas ontkleed of ik hoorden de 1578uitwerking van myn aanslag, en de Bedplanken met zoo een 1579schel gerammel neerdaaveren, dat zig de Stem van myn bedroogene 1580Minnaares by die geleegentheid deftig liet hooren. 1581Ik kon my niet onthouden van hier op in een vervaarlyken 1582lag uitteschaateren, onbekwaam om Corando, (die in een 1583groote verwondering over deeze val geraakten) de oorzaak te 1584konnen zeggen van 't geen 'er gebeurden. Hy liep dog aanstonds 1585nae myn Kaamer, wel vermoedende dat ik een snaakelykheid 1586had aangevangen, maar niet dat hy de werkmeid zou 1587zien, die nog bezig was om het Bed uitteklouteren; en die zig 1588ontkleed hebbende, heel schaamelyk in haar Hemd de 1589Kaamer moest af druipen. 1590De Keukenmeid scheen binnen dien tyd ook heel verbaasdelyk 1591toegeloopen, en wy bleeven met ons drien heel lang beezig 1592om ons Hart met laggen te verkwikken; waar nae Cornando 1593weer nae zyn Kaamer en de andere Meid nae beneeden 1594gong. 1595Ik had onderwyl geen nadenken opGa naar voetnoot1595 een tweede klugt die voor 1596onze bespottelyke Minheldinne was toebereid; want de Keukenmeid 1597de beneeden deur van de binnenplaets geslooten 1598hebbende had het myne gevlugte Minnaares beneepen gehoudenGa naar voetnoot1598 1599en belet om haer voor verdere bespottingen te beveiligen. 1600Zij moest daarom het geduld hebben om zig zoo lang verschuild 1601te houden tot dat de Keukenmeid nae beneeden gekeerd 1602was en haer geleegentheid had gegeeven om weg te koomen; 1603en dit geschieden op het zelfde oogenblik, dat ik volgens 1604myn gewoonte de WaterpotGa naar voetnoot1604 van Corando de vengster 1605uitgoot; die niet alleen tamelyk wel gevuld maer haer zoo gevoelig 1606trof, dat zy van 't Hoofd tot de voeten droop. 1607Deeze waterval geschieden tog buiten myn gissingGa naar voetnoot1607, want ik 1608meenden dat zy al lang nae haer eigen Bed was; en ik had ook 1609by het uitgieten nooit de voorzigtigheid gebruikt om te zien | |
[pagina 79]
| |
1610of 'er imand ontrent was die ik zou konnen raaken. 1611'T verwekten midlerwyl een nieuw misbaar, want de strenge 1612koude die doenmaals regeerden, en die haer met zoo'n natte 1613portie nog vinniger op 't bloote Lyf viel, deed haer andermael 1614een wakkere schreeuw geeven, en niet alleen Corando met my 1615weer te voorschyn koomen, maer ook het geheele Huisgezin; 1616die zig rondom dit bedrukt spectakel met laggen bleeven vermaeken. 1617Ik schepten 'er voor myn deel een merkelyke verheuging 1618in dat ik zoo volmaektelyk in myne onderneeming 1619was geslaegd, en ik verborg het geheim van mynen toeleg geenzints 1620voor de omstanders, maer verhaelden in 't openbaar 1621voor het Oog van de misdaedige, hoe onverdraegelyk ik door 1622haer tot Onkuisheid was aangezogt geworden, en dat ik zulks 1623altoos in de wind geslaagen hebbende, nogtans ten laasten 1624was verpligt geworden, om haar op de eene of de andere wyze 1625van deszelfs boovennatuurlyke Minziekte te geneezen. 1626Ik bemerkten wel dat al haar liefde die zy my van te vooren 1627had toegedraagen, op dit oogenblik in een bitteren haat veranderden; 1628want zy bezag my van ter zyden met zoo'n paar 1629vinnige Oogen en twee opgespalkteGa naar voetnoot1629 Kaaken als of zy my wou 1630verscheuren; en ik zou zeer vervaardGa naar voetnoot1630 zyn geweest als ik met 1631haar in die omstandigheid had moeten alleen blyven. Dog ik 1632was nu gedekt voor alle kwaade nagevolgen, en zy dorst my 1633geen woord teegenspreeken van al het geen ik zei, maar bleef 1634zoo onbeweegelyk als een houte Beeld, en ik was merkelyk 1635verblyd over het vonnis dat zy by deeze geleegentheid kreeg; 1636namentlyk dat zy den anderen Ogtend het huis moest 1637ruimen. 1638Hier door wierd ik verlost van een zwaar JokGa naar voetnoot1638 en ik leed alzoo 1639geen overlast meer van haare belaggelyke minnaryen, die my 1640niet anders dan nadeelig konden weezen; en ik had daarenhet 1641geluk, dat ik haare wreede vervolgingen, die zy getragt 1642booven heeft nae my te doen, door myn spoedig vertrek uit 1643Toul ontduikten. 1644Vier daagen nae dat dit plaiziertje was verloopen vertrok ik 1645met Corando door Braband nae Holland, en scheepten ons te 1646Hellevoetsluys nae Engeland in; op welker boodem wy in drie 1647eetmaalen, die wy maar op Zee waaren, behoudelyk en zonder 1648teegenspoet aanlanden. Ik was zeer wel te vreeden dat 1649Corando hem de tyd niet gegund had om Holland heel | |
[pagina 80]
| |
1650naauwkeurig te bezien, en dat hem het verloopen jaargety 1651noodzaakten om terstond nae Engeland over te steeken, zoo 1652hy zig aan de boosaardigheid van de onstuimige Zee niet ten 1653prooi wilde geeven; want ik was bedugd dat ik hier of daer in 1654die Landschappen nog eens een kennis mogt aantreffen, die 1655zyneGa naar voetnoot1654 teegenwoordigheid my zomtemets niet zou welgevallen, 1656en in een groot labyrinthGa naar voetnoot1656 konnen brengen. 1657Te GravesandeGa naar voetnoot1657 het Vaartuig verlaaten hebbende, daar wy 1658meede uit Holland gekoomen waaren, vervolgden wy onze 1659reize over Land nae Londen; daer Corando voorneemens was 1660om den geheelen Winter te blyven eer hy eenige verdere gedeeltens 1661van het Koning-Ryk begeerden te zien. Ik was 'er 1662niet t'onvreeden over, dewyl onze schielyke reistogt uit 1663Lotharingen tot hier toe my niet minder dan Corando vermoeid 1664had; en dit beletten hem om in de eerste daagen zig in 1665't openbaar te vertoonen, waar door ik gevolglyk verpligt was 1666om ook in huis te blyven. Het had my heel noodzaakelyk 1667geweest zoo ik geduurende myn verblyf in Engeland op dien 1668voet had konnen voortvaaren; dog gezelschap doed doolen, 1669luid het alombekende zegwoord, en dit was ook de ZeilsteenGa naar voetnoot1669, 1670die my weederom tot de ondeugendheid trok. 1671Geen veertien daagen hadden wy in Londen overgebragtGa naar voetnoot1671, of 1672ik verkeerden in alle gezelschappen, daar ik ook veele van 1673myne Liverei broederen zag verschynen: Ik wierd onweetende 1674in die zaemenkomsten gelokt en dewyl ik meenden dat het 1675myne schuldigheidGa naar voetnoot1675 was, om alle nieuwigheeden in een vreemde 1676Landstreek te bezien, verzuymden ik geen oogenblik, zoo 1677ras Corando ter bezoek was en dat hy my niet meer benoodigd 1678had, om eenige van myne makkeren op te zoeken en met 1679dezelve in het een of ander openbaar HuisGa naar voetnoot1679 myn tyd te verdry- 1680ven. 1681Speelen en dobbelen was wel onze voornaamste beezigheid, 1682en ik begon van langzaamerhand te bemerken, dat ik in dit 1683Land meenigvuldige meedemakkeren daar in had; die de 1684konst van vals te speelen ruim zoo goed als ik verstonden. Ik 1685nam my daarom merkelyk voor hun in agt, dewyl het belag- | |
[pagina 81]
| |
1686gelyk voor my zou geweest hebben dat ik my door dezelve 1687had laaten bedriegen; nogtans behoefden ik daar geen zwaarigheid 1688in te stellen, want ik bespeurden by vervolg van tyd 1689maar al te wel hun aenkleevenGa naar voetnoot1689 tot my en de geneegentheid 1690die zy my toedroegen, toen zy gezien hadden dat ik ook in 1691hunne konst ervaeren was. Zy openbaerden my dat eevenwel 1692niet, zeekerlyk vreezende dat ik geen deel in hunGa naar voetnoot1692 Verbondschap 1693zou willen neemen. 1694Ik liet hun ook niets blyken en vertrouwden opregtelyk dat 1695zy altemaale Dienaars waaren van eenige voornaame Heeren, 1696gelyk zy zig uitgaeven, en die 'er te Londen in meenigte omgongen; 1697niet konnende begrypen dat zy hun alleen in dat gewaad 1698kleeden om geleegentheid te hebben van haer voordeel 1699te maeken: Hoewel zy met dat inzigt zeer vergeefelyk by my 1700de vriendschap zogten, dewyl ik dagelyks myn eigen welweezen 1701nog moest behartigen, zoo ik als de andere Knegten de 1702jonker wilden speelen. 1703Nogtans vatten ik wel haast hunne regte meening, en dezelve 1704gaf my aenleiding om insgelyks hunne broodwinning te omhelzen 1705en deel in derzelver belangens te neemen; dog ik had 1706tot dit laekbaar besluit, nog zoo schielyk niet overgegaen, als 1707ik niet met eenige verbittering teegens Corando was belaaden 1708geweest; die my al veelmaelen zeer scharpelyk over myn lang 1709uitblyven en het verwaarloozen van myn pligt had bejeegend, 1710en met schampere woorden teegens my was uitgevaeren, dat 1711hy my, zoo 't weer gebeurden, nog eens zyne Dienst zou uit- 1712jaagen. 1713Dit had ik met koelen bloede by my zelven verkropt gehad, 1714vaststellende dat 'er zig wel eens een geleegentheid zou opdoen 1715om hem dat driedubbel in te Peeperen en te doen begrypen 1716dat hy alleen aan my zyn leeven verschuldigd was; 1717maar nietteegenstaande dat, had Corando gelyk dat hy my 1718bestraften over myne agteloosheid, nademaal ik niet alleen 1719verzuymden om hem des avonds nae Huis te geleiden, maer 1720meenigmaalen bleef ik twee en drie nagten agter een uit, zonder 1721dat Corando wist waar ik gestooven of gevloogen was, 1722zoo verzot was ik op het spel. Dog ik steunden maer op zyne 1723erkentenisseGa naar voetnoot1723 die hy my van ouder tyden moest toedraagen, 1724dan dat ik my zyne berisping hier over wou laeten gelieven; | |
[pagina 82]
| |
1725en ik meenden dat ik groot regt had om daar op voort te gaen 1726in myne nalaatigheid, ofschoon ik my pligtelyk aen de Lakeidienst 1727by hem gemaakt had. 1728Een morgen dat ik beezig was om hem aantekleeden, kwam 1729een van die gewaende Knegten, met wien ik dagelyks een 1730broederlyke ommegang hieuwGa naar voetnoot1730, in de Kaemer geloopen; 1731geevende aen Corando eenig schrift over, en zei dat hy daer 1732op antwoord moest hebben. Myn Meester niet min dan ik 1733verwonderd zynde over de vrypostigheid van deezen Dienaer, 1734sloeg eevenwel geen agt op de gaauwigheidGa naar voetnoot1734 van dezelve, en 1735scheen maar-belust om den inhoud te zien van het geen hem 1736in handen wierd gegeeven: Ik stond gevalligGa naar voetnoot1736 agter Corando, en 1737liet myn Oog zoo driftig als hy over het Schrift gaen, dewyl 1738het in 't Fransch geschreven was; zonder agterdenken dat den 1739brenger daer van onderwylen den Schelm speelden. 1740Corando den Brief geleezen hebbende, waar in hy op een 1741vriendelyke zaemenkomst wierd uitgebeedenGa naar voetnoot1741, gaf den zoogedagten 1742Lakei een mondeling bescheidGa naar voetnoot1742 en liet hem gaen; zonder 1743zyn verlies op het eerste oogenblik te bespeuren; nogtans 1744gereedstaande om uit te ryden, ontdekten hy met groote verwondering 1745dat hem een Diamante halssnoer van de Tafel was 1746afgeligt, welke hy van meening was om dien morgen tot een 1747geschenk aan een van zyne Minnaressen te geeven. 1748Wy bleeven langen tyd met malkanderen de Kaemer herom 1749zoeken om het vermiste te voorschyn te brengen, dog het 1750was maer vrugteloozen arbeid en Corando zig vergeefs afsloovende, 1751begon my te betigten met de misdaed, en zei, dat hy 1752wel beletten zou dat ik ze niet verspeelden. Ik verontschuldigden 1753my zoo veel als ik kon, dat ik 'er geen oorzaek van was, 1754en dat ik nimmermeer gedagten tot diergelyke dieverye had 1755gehad; maar het hielp al niet, en ik zag meer dan te wel dat 1756Corando my voor den daader bleef houden, met bedreiging, 1757dat hy een moeyelyken dans met my zou beginnenGa naar voetnoot1757 zoo ik 1758hem niet aanwees waar dat de Hals-snoer was gebleeven. 1759Ik volgden hem dien geheelen dag in duizend vreezen over al 1760waer hy gong, niet weetende wat besluit ik zou neemen; want | |
[pagina 83]
| |
1761ik was regtzinnig beschroomd en meer bedugd voor het ontdekken 1762van myne kunne dan wel voor een weezentlyke bekentenis, 1763dat ik de Hals-snoer had gestoolen; en nae veele 1764overweegingen dien ik maakten kwam my het waarschynlykste 1765voor, dat myn gewaande meede-broeder dezelve dien 1766morgen van de Tafel moest weggenoomen hebben, dewyl my 1767toedagt dat Corando ze des avonds te vooren nog in gereedheid 1768gelegt had om ze niet te vergeeten. 1769Met dat geloof liet ik my dien dag nae gewoonte in myn 1770gezelschap vinden, vertrouwende dat ik 'er den geenen wel 1771zou ontmoeten, op wien ik agterdogt had, nadien hy zelden 1772gewoon was om onze byeenkomst te verzuimen; en ik meenden 1773dat ik met een diepzinnige ondervraeging myn oogmerk 1774wel zou bereiken, en hem misschien de Hals-snoer weer heimelyk 1775ontfutzelen, zonder in eenigerhande maniere te doen 1776blyken op welk voorhebben dat ik uit was. Dit was myn overleg, 1777dog ik kon het zelve niet ter uitvoer brengen, dewyl hy 1778dien avond daar niet teegenwoordig kwam, en ik bleef hem 1779byna de halve nagt vrugteloos inwagtenGa naar voetnoot1779. 1780Deeze agteloosheid dat ik weederom verzuymden om Corando 1781dien avond nae Huis te brengen, deed hem ten eenemaale 1782gelooven dat ik my den eigenaer van de Hals-snoer had gemaekt, 1783en dat ik met de daar van gekoomene winst op deeze 1784ontydenGa naar voetnoot1783 mooy weer met myne Compagnons had gespeeld; 1785nogtans was myne verbeelding, dat hy my van die euveldaad 1786zou vryspreeken als ik hem gezegd zou hebben de middelen 1787die ik gebeezigd had tot het herkrygen van zyne Juweelen. Ik 1788gong derhalven gerustelyk nae Huis en meenden my volgens 1789gewoonte in 't Bed te leggen, dog Corando die schynt wel op 1790myne teegenwoordigheid wagtenGa naar voetnoot1790, kwam my zo ras ik in myn 1791Kaemer gekoomen was, met zoo'n rykelyk deel stokslaegen 1792begroeten, dat ik wel haast voor zyne voeten bezweek en ik 1793op myne lippen had om te bekennen dat ik de Hals-snoer had 1794weggenoomen. Ik deed het eevenwel niet, want hy hield juist 1795terzelver tyd op met staan en liep heel gramstoorig uit de 1796Kaamer, zonder een woord meer teegen my te willen 1797spreeken, nog myne verontschuldiging aen te hooren. Ik was 1798'er verblyd over, hoewel ik niet minder op hem verbitterde 1799als hy zig teegens my had aangesteldGa naar voetnoot1799; en toen ik my zelven weer | |
[pagina 84]
| |
1800by malkanderen had geraept, bleef ik niet lang in twyffel om 1801op het zelfde moment het Huis van Corando te verlaeten; 1802wiens mishandeling nu zoo hoog was gereezen dat ik dezelve 1803niet langer wilde verdraagen. 1804Ik smeet met 'er haast het voornaamste van myn Rykdom by 1805een; en deeze bundel in myn Armen gevat hebbende, wou ik 1806myn Kaamer-deur uitgaan, dog ik zag zeer vreemd op dat ik 1807ze geslooten en buiten mogelykheid vond om open te krygen; 1808en myne gedagten waaren zoo vlug niet by malkanderen, dat 1809ik kon gelooven dat Corando die met eenig voorweezenGa naar voetnoot1809 zoo 1810vast had toegedaan. 1811Eenige oogenblikken waaren nogtans maar noodig om my in 1812die stelling te doen vallen, en ik begreep toen dat ik welligt 1813het gelag voor de Halssnoer zou moeten betaalen, zoo ik geen 1814kans zag om my uit deeze beslommeringGa naar voetnoot1814 te redden. Ik draalden 1815hierom niet lang, en de Laakens van myn Bed te zaamen 1816geknoopt hebbende, bond ik dezelve aan 't Vengsterraam vast 1817en liet my zonder eenig rumoer te maaken zeer zagtelyk nae 1818beneden sleurenGa naar voetnoot1818. 1819Myn Beenen waaren niet loom doen ik op Straat gekoomen 1820was, in teegendeel ik repten my meer dan ik wel noodig had 1821om maar weg te raaken, en dit hard loopen zou my wel haast 1822een tweede ondank op my zelven hebben doen behaalenGa naar voetnoot1822, zoo 1823ik niet wat voorzigtiger was te werk gegaan; want ik was pas 1824de Straat ten enden of ik wierd door Corando met nog meer 1825anderen teegen gegaan: Dit onthutzelden my terstond; dewyl 1826ik geen goed denkbeeld van deeze aankoomelingenGa naar voetnoot1826 kon vatten; 1827die my ook heel gaauw in de NeusGa naar voetnoot1827 hadden, en op een 1828wenk van Corando haare Handen uitstaaken om my aan te 1829grypen. Ik ontslipten ze dog met een gaauwigheid en trok terstond 1830van leer om door hun heen te breeken en deeze haggelykheid 1831te ontkoomen: En het was maar by geluk dat ik myn 1832hartvangerGa naar voetnoot1832 op zyde had; want zonder dit vegttuig had ik my 1833goedwillig gevangen moeten geeven. 1834Zy bleeven ondertusschen niet nalaatig om my meede | |
[pagina 85]
| |
1835hun punt te biedenGa naar voetnoot1835, ziende dat ik my wou verweeren; dog myne 1836dapperheid die doenmaals grooter dan hun beleid wasGa naar voetnoot1836, deed 1837my zoo roekeloos doorslaan, dat zy my een vryen weg gaaven 1838en als lafhertige uit malkanderen weeken; schoon zy met hun 1839vyven teegens my alleen te doen hadden. Niettemin hervatten 1840zy telkens weederom den kryg, en ik zou het ten laasten zeer 1841hard te verantwoorden hebben gehad, zoo ik niet door 1842eenige van myne meedebroederen was ondersteund geworden, 1843die van hun gezelschap nae Huis gongen, en my heel ras 1844met behulp van de Maaneschyn kenden. 1845Wy lieten 'er toen het meeste getal van hun met bebloede 1846Koppen heen wandelen onder welke Corando ook begreepen 1847was; en nae dat wy ze van 't Slagtveld gejaagd hadden, gong 1848ik met myne beschuttersGa naar voetnoot1848 nae de plaats van onze gewoonelyke 1849zaamenkomst, en bleeven aldaar het overige van den Nagt 1850met drinken doorbrengen. Eenige volgende daagen die ik daar 1851meede insgelyks versleet, uit oorzaake dat ik my voor de 1852gewisse vervolginge van Corando moest schuil houden, deeden 1853my eindelyk ontdekken wie dat zig de Halssnoer van hem 1854had toegeeigend: Myne gedagten waren daar ontrent niet misGa naar voetnoot1854 1855geweest, dog ik kon eevenwel doen ter tyd de Perzoon niet 1856agterhaalen, die misschien een andere verblyfplaats had 1857genoomen; nogtans had ik hem niet willen verraaden, want ik 1858was te zeer verbitterd op Corando, op wien ik my wel haast 1859dagt te zullen wreeken, nadien zyne behandelingen my geenzints 1860gevielen. 1861Het was op een zeekere Nagt dat ik met myne Compagnons 1862een lustige dansparty hield, (en by welke geleegentheid ook 1863eenige Salet-JuffertjesGa naar voetnoot1863 teegenwoordig waaren, welke Engeland 1864zoo rykelyk dan eenig Weereld-deel uitleeverd,) dat ik een 1865van die Nimfen met het Juweel van myn Meester behangen 1866zag. Ik stond in den eersten opslag wel benieuwd te kyken, 1867dog het was my genoeg bekend met welk gezelschap dat ik 1868omgong om geen uitgelaatene verwondering te doen blyken; 1869ja zelfGa naar voetnoot1869 scheen ik 'er niet op te willen letten, om niet te doen 1870zien dat ik 'er kennis aan had, denkende dat 'er daar nae wel 1871een beetere kans zou opdaagen om myne nieuwsgierigheid | |
[pagina 86]
| |
1872hier in voldaan te krygen. 1873't Viel 'er ook op uit, want deeze Venus-PopGa naar voetnoot1873 die 'er meede 1874opgetooit was, kwam naast my zitten en vroeg my onder 1875eenige blaauwe voorafgaande woordenGa naar voetnoot1875, of haar die Halssnoer 1876niet wel voegdenGa naar voetnoot1876, en of ik 'er van myn Leeven wel een diergelyke 1877gezien had? Een grimlag die haar zeggen verzelden deed 1878my genoegzaam zien dat ze my daar van een naderen uitleg 1879begeerden te doen: Op een wenk die ze my dan gaf, gongen 1880wy wat meer ter zyden, en zy verhaalden my als doen op 1881welke manier dat zy die had gekreegen; en nog een volslaagen 1882Uur dat wy alleen bleeven, wierd ik van haar zeer stiptelyk 1883aangaande het dagelyksche huishouden van myne meedebroederen 1884verstendigd. En by dit tweegesprek hoorden ik ook dat 1885zy de Minnares van den gewaanden Lakei was, die de Halssnoer 1886van myn Meesters toiletGa naar voetnoot1886 had weggenoomen. 1887Zoo ik nog volstandig in myne aloude getrouwheid voor 1888Corando was geweest, zou het my niet moeyelyk gevallen 1889hebben om dit Juffertje van haare kleynodien te ontblootenGa naar voetnoot1889; 1890dog haere vlyagtige Tong had my al te naauw in haare Banden 1891gelokt om van haar voorstel te durven afzien. Daar en teegen, 1892ik versprakGa naar voetnoot1892 ze om haar Minnaar daar over geen vervolging te 1893doen lyden; en dit getrouwelyk bekragtigt hebbende, kreeg ik 1894onder ettelyke kusjens de verzeekering dat ze my daar voor 1895by de eerste occasie weederom een plaiziertje zou doen. Ik 1896was hier op niet belust, hoewel ik haar betuigden daar over 1897zeer in myn schik te weezen; terwyl ik aan de andere kant 1898merkelyk verblyd was, dat wy door ons meede Gezelschap in 1899dit haggelyk gesprek verhinderd wierden. Ik zag ook dat men 1900eenige verdagtheid uit ons afweezen had opgevat, en dat men 1901raare denkbeelden van die alleenspraak kreeg; dog voor dat 1902wy van malkanderen scheiden scheenen die verontruste gemoederen 1903weer taamelyk ter needer gesteld te weezen. 1904Weinige Uuren nae dat ik den Morgen daar op het Bed had 1905verlaaten, zag ik my wel ras door eenige van myne makkers 1906omcingeld en aanzoek doen om een meedelid van hun Genoodschap 1907te worden; daar ik wel ras toe overgong; vermits myne | |
[pagina 87]
| |
1908teergelden zeer kragteloos wierdenGa naar voetnoot1908 en my buiten staat stelden 1909om langer de LigtmisGa naar voetnoot1909 te speelen. 1910Zy hielden zig uitsteekende verblyd over myne gereedheid, en 1911ik wierd den Avond daar op nog voor den HopmanGa naar voetnoot1911 van hunne 1912Bende geleid; die geen zwaarigheid maakten om my voor een 1913van zyne onderdaanen te erkennen, toen hy my gezien en 1914over verscheiden hoofdzaaken gepolst had. Zyn gelaat misviel 1915my ook niet en de hupscheGa naar voetnoot1915 bevalligheid van Lelio (zoo als 1916men hem noemden) trof my zoo voordeelig dat ik my alree 1917gelukkig onder zyne Vaanen dorst kennenGa naar voetnoot1916. 1918De benaauwdheid die ik onderwylen uitstond eer ik in de teegenwoordigheid 1919van Lelio kwam, was niet gering, dewyl 'er 1920verscheide geslootene deuren ontgrendeld en weederom agter 1921my toe gedaan wierden, als of ik in de diepste Gevangenis in 1922hegtenis moest; en ik had bezwaarlyk konnen gelooven dat 1923deeze plegtigheid op jets deegelyks zou uitgeloopen hebben, 1924zoo ik myne geleiders niet van langen tyd had gekend; want 1925ik beelden my ten halven inGa naar voetnoot1925 dat ik by Corando verraaden was, 1926en dat ik door zyn bevel alhier gekerkert wierd. Ik dorst zelf 1927myne makkeren daar niet rondborstig over aanspreeken, hoe 1928veel vertrouwen dat ik in dezelve stelden; maar deeze vrees 1929die my zoo overhoopt had aangepakt, verdween weederom 1930zo snel als zy my was aangekoomen; voor al doen ik in 't 1931Vertrek van Lelio wierd binnen gebragt, daar alles in een 1932onvergelykelyke pragt en kostbaarheid uitblonk. 1933Ik dagt my nu andermaal de gelukkigste van alle stervelingen, 1934toen ik my onder 't bewind van den doorsleepene Lelio zag; 1935alles moest nu nae myn denkbeeld voor my zwigtenGa naar voetnoot1935, en ik 1936meenden volkomen in staat te weezen om myn wraak te konnen 1937neemen op de geene die my eenige moeyelykheid hadden 1938aangedaan. Ik gaf 'er wel ras de blyken ook van, en ik 1939bespeurden dat Lelio hoe langer hoer meer met myn Perzoon 1940wierd ingenoomen, wanneer hy my ettelyke meesterstucken 1941zag uitvoeren; die ik voor myn deel nogtans maar beuzelingen | |
[pagina 88]
| |
1942noemden, en niet waardig agten dat ze een plaats in myne 1943gvallenGa naar voetnoot1943 zouden verdienen. 1944Lelio verbeelden zig ondertusschen dat ik nog een jeugdig 1945Jongeling was, en dat het voor iets zeldzaams moest gehouden 1946worden, dat 'er zoo veel vernuft en bekwaame ervaarendheid 1947in een jonkheid stak; maar hy wist niet dat ik een 1948Vrouwsperzoon was, die van Kindsbeen af zig in die Schalkerye 1949had geoeffend en berugt gemaakt. Want nietteegenstaande 1950dat ik de Zes-en-twintig Jaaren wel kon behaalen, zoo kon 1951ik my nog met een ongemeende schoonheid vleyen, en dit 1952deed Lelio zekerlyk denken dat ik nog heel jong moest weezen. 1953Wat hier van kon zyn, dit is ten minsten gewis als dat 1954zyne geneegentheid daagelyks voor my toenam, en hy betoonden 1955wel haast in 't openbaar de agting dien hy voor my 1956gevoelden. 1957Gewoon zynde om zyne Bende (die zeer talryk was) altoos in 1958verscheide deelen zoo binnen als buiten de Stad uittezetten, 1959wierd ik op zeekeren tyd met omtrent Zestig van die struikheldenGa naar voetnoot1959 1960nae buiten gezonden om aldaar op de gemeeneGa naar voetnoot1960 Weegen 1961de Reizigers te verontrusten en by dezelve ons voordeel 1962te zoeken. Ik bedankten Lelio voor het gezag dat hy my verleenden, 1963en versprak hem dat hy eerlang van myne daaden 1964zou hooren, en dat ik my bekwaam zou maeken om verder 1965zyne geneegentheid te gewinnen; en hier op myne laaste 1966beveelen ontfangen hebbende, trok ik met myn onderhebbende 1967Volk bedektelyk de Stad uit en Leegerden my zoo voordeelig 1968dat 'er weinige daagen verliepen of ik wist myne Rooveryen 1969met vrugt te pleegen. 1970Nog geen Maand had ik op deeze bezending geweestGa naar voetnoot1970 of ik 1971kreeg het geluk om my ter deegen op Corando te wreeken; 1972want zeekeren dag dat ik my als een Boerin had verkleed, en 1973in een gewisse Herberg niet verre van de Stad had needergezet 1974om eens af te hooren wat Fortuin dat ik dien dag zou konnen 1975maaken, vernam ik dat Corando binnen zes daagen de te 1976rug reis nae Vrankryk stond aan te neemen en dat hy de weg 1977zou passeeren daar ik met myne Benden in hinderlaag lag. Ik 1978sprong byna van blydschap op en om myn slag niet te missen 1979schoov ik wat digter by de twee Knegten die met malkande- | |
[pagina 89]
| |
1980ren daar over discoureerdenGa naar voetnoot1980, en waar van den eenen de Lakei 1981van Corando scheen te zyn; by welke geleegentheid ik verstondGa naar voetnoot1981, 1982dat zyn gevolg (dewyl hy van een paar Vrienden verzeld 1983zou weezen) in agt Perzoonen zou bestaan. 1984Dit voldeed my wel het meeste, alzoo ik myne maatreegelen 1985daar nae moest nemen: En ik verkoos omtrent twintig van 1986myne kloekste Manschappen, met welke ik op de bekende 1987tyd Corando te gemoet reed; die ik van zin was om voor zyn 1988Sterfuur te doen zien het ongelyk dat hy my had aangedaan, 1989hoewel ik meer belust op zyne Rykdom dan wel op zyne 1990Dood was. 1991Hy kwam met het vallen van den Avond beneffensGa naar voetnoot1991 zyn Gezelschap 1992ons teegen, en ik als doen het noodige teeken aan myne 1993Makkers geevende, overrompelden wy wel haast die ongelukkige 1994en gebooden dezelve om zig in onze magt overtegeeven; 1995dog eenige van dezelve ons teegenstand biedende, Schooten 1996wy 'er terstond de onwillige van overhoop, het geen my ruimte 1997gaf om Corando voor myn reekening te neemen. Ik brande 1998twee Pistoolen agter een op hem los, die schoon ze hem geen 1999groot letzel deeden, egter buiten staet stelden om zig teegens 2000my te verweeren; en hem hier op uit de zaalGa naar voetnoot2000 geligt hebbende, 2001openbaerden ik hem met de Deegen op de Borst wie dat ik 2002was en wat my zoo verbolgen teegens hem deed weezen. Hy 2003bad om lyfsgenâa ziende dat ik aen zyn Leeven zou tornen; 2004en ik was inderdaad myn eigen zelven naauwelyks Meester; 2005want zonder een onverwagt alarm dat 'er onder myn Volk 2006ontstond, zou ik hem zeekerlyk den Doodsteek gegeeven 2007hebben. 2008Met groot leedweezen liet ik hem dan leggen, nademael my 2009de noodzaekelykheid dwong om de geene te keer te gaen dieGa naar voetnoot2009 2010ons scheenen te vervolgen. Zy waeren ten getaale van byna 2011dertig Perzoonen, die al eenige weeken op onze stroperyen 2012hadden jagt gemaekt, en hierom zogt ik myn Volk heel spoedig 2013by een en beraedslaagden met dezelve om onze vyanden 2014kloekmoedig af te wagten; want wy stonden zeer voordeelig 2015geleegerd en ik gebood aan de helft van myne manschappen 2016om een kleinen omweg te maeken en dezelve van agteren aen | |
[pagina 90]
| |
2017te vallen, zoo drae als wy van vooren den aanslagGa naar voetnoot2017 zouden begonnen 2018hebben. Dit vonden wy alle met eenpaarigheid van 2019stemmen heel goed, en het was ook een voormiddelGa naar voetnoot2019 die onze 2020vervolgers misleiden, en denken deeden dat onze magt veel 2021grooter dan de hunne was. 2022Wy beslooten hier meede onze Krygsraad en elk een stelden 2023zig in postuur om den aenval te beginnen, aengezien onze 2024vyanden al sterk toejoegen en byna onder 't bereik van een 2025Snaphaen-schootGa naar voetnoot2025 genaderd waaren. Zy vielen als Leeuwen op 2026ons aen, schoon wy meede beslaegen ten Ys kwaemen, dog ik 2027had het ongeluk van terstond twee van myne Bende te verliezen; 2028en buiten het tydige behulp van myne meede makkers 2029die toen van agteren den stryd begonnen, zouden wy wel 2030haast den aftogt hebben moeten blaazen en ons als Gevangenen 2031hebben moeten overgeeven. De dapperheid ontbrak ons 2032juist wel niet maer de overmagt onzer Vyanden was te groot; 2033die toen zy op het onvoorzienst van agteren besprongen wierden 2034in een grooten wanorden geraekten, en zig uit malkanderen 2035verstrooyden, neemende de meeste van hen de vlugt. 2036De overwinning die nu volkoomen aan onze kant overhongGa naar voetnoot2036, 2037deed ons nogtans zoo veel bedagtzaemheid middelen, dat wy 2038ze van alle kanten de pas afsneeden; waer door zy ten meestendeele 2039wierden needergemaektGa naar voetnoot2039 en de overige het met bebloede 2040Koppen moesten ontsnappen. Wy overzaagen toen 2041meede ons verlies en bevonden dat wy niet teegenstaende 2042deeze heevige BatailleGa naar voetnoot2042 maer alleen drie dooden en vyf gekwetsten 2043bekoomen hadden; die egter in staet waeren om hun zelven 2044op 't Paard te houden, en onder welk laeste getal ik ook 2045begreepen was. 2046Eevenwel zogt ik de plaets daar ik den half doode Corando 2047gelaaten had weer op, om hem voor gewis zyn overschot te 2048geevenGa naar voetnoot2047; want myn Bloed was my nog aen 't kooken, en ik was 2049te verbitterd om imand van myne vyanden eenig quartierGa naar voetnoot2049 te 2050geeven of het leeven te laeten. Ik vond my dog vergist in 2051myne denkbeelden dewyl ik Corando niet meer vond, | |
[pagina 91]
| |
2052nogGa naar voetnoot2052 iets dat ik de moeite waerd Oordeelden om myn tyd aldaar 2053te blyven verkwisten: Ook was ik te bedugd voor verdere naspooringe 2054van myne Vyanden en derhalven voegden ik my 2055weederom by 't gros van myne Bende, met welke ik een veiliger 2056weg nam. 2057De buit die wy in deeze kryg bemagtigden, was nae maate van 2058onze drukke slagleevering nog al taamelyk veel; want nietteegenstaende 2059dat wy een naeuwkeurig bezoek over 't slagveld 2060deeden, zoo waeren wy daer by bezitters van de agtergelaetene 2061Rykdom zoo van Corando als van zyn gevolg geworden, 2062dewyl 'er van dezelve buitenGa naar voetnoot2062 hem geen overig waeren geblee- 2063ven. 2064Onderwylen deed ik verscheide aenvolgende daegen nog veele 2065buitenspoorigheeden op het platte Land, en ik wist my by 2066alle noodzaekelykheeden zoo wel te verschanssen, dat ik my 2067niet geschaemd zou hebben om my teegens het ervaerenste 2068Krygs-volk te verdeedigen: Ik kreeg 'er meer lust in, en het 2069was my niet aengenaemer dan dat ik maer tcegensGa naar voetnoot2069 myne vyanden 2070mogt optrekken; en wat ik voor heen in myne leevenstijd 2071had uitgevoerd, noemden ik maer Kinderwerk geweest te 2072hebben in vergelyking van 't geen ik nu dagelyks deed. Ik had 2073ook het geluk dat ik myn volk wist te spaeren, een groot 2074voordeel voor een Opperhoofd; dog of zulks uit kragte van 2075myn gesleepen beleid was, of by geval en dagelyksche ondervinding, 2076dit heb ik nimmer zoo stipt ingezien; alleen weet ik, 2077dat ik een grooten roem by Lelio behaalden; en dat ik by 2078hem een van zyne eerste vertrouwelingen en Raadsmannen 2079wierd, en dat 'er andere partyen die hy uitzond t'elkens 2080nadeel leeden waar van de bevelhebbers by hem in ongenaade 2081raakten; tot zoo verre, dat zy over hunne pligteloosheid in 2082't heimelyke van hem wierden gestraft. 2083Ik zag dagelyks enige beklagelyke exempelenGa naar voetnoot2083 daar van, en dat 2084die ongelukkige een elendige dood moesten smaeken; het 2085welk my te meer Couragie deed gewinnen om als woedende 2086te vegten, hoe gering zomwylen myne magtGa naar voetnoot2086 ook was. Dog de 2087cendragt die onder zulke ongetugteGa naar voetnoot2087 Bendens niet lang haare | |
[pagina 92]
| |
2088bestendigheid vindGa naar voetnoot2088, bragt ook wel ras een scheuring onder de 2089voornaamste van derzelver Hoofden; en ik kreeg desgelyks 2090oorzaek om my over de reedeloosheid van Lelio te wreeken. 2091Vermits wy geduurig van Leegerplaats veranderden, en nog 2092immermeer van onze Vyanden vervolgd wierden, die onze 2093Bende zogten te vernielen, had ik nu en dan wel eens het ongeluk, 2094dat ik door de sterkte van myne vervolgers een kleine 2095neederlaag bekwam hoewel 'er myne eer altoos in gespaard 2096wierd. Dit misfortuin nam alleen haer oorspronk uit een toegeevendeGa naar voetnoot2096 2097onweetenheid, dat, zoo schielyk als ik somtyds slag 2098moest leeveren, ik de geleegentheid van het Land niet kon 2099kennen, om my met zeekerheid te verschanssen. Ik had al 2100verscheidemaalen eenige verandering in het gelaet van Lelio 2101bespeurd; dog met geen naauwe oplettenheidGa naar voetnoot2101 zulks ingezien, 2102nademael my zyn inborst daar toe nog niet wel bekend was; 2103dog ten laetsten wierd ik wat scherpzigtigerGa naar voetnoot2103 en bemerkten 2104maer al te zeeker dat 'er by Lelio een haetelyk misnoegen 2105teegens my broeden. Ik herinnerden my al het geen ik onder 2106zyne beveelen had uitgevoerd, en moest in my zelven bekennen 2107dat ik niet dan met een onnavolgbaare yver voor zyne belangens 2108gestryd had; niet konnende denken dat hy om eenige 2109kleinigheeden die de nood my hadden doen verzuymen zoo 2110verbitterd op my zou worden. 2111Op een tyd dat ik weederom gewond was en dezelve my verpligten 2112om myn Kaamer en Bed te moeten houden, dagt hy 2113schynt wel zyne verraaderye en lafhertigheid aan my te pleegen: 2114Hy kwam met de bloote Deegen in zyn vuist de Kamer 2115ingeloopen, zeekerlyk van zin weezende om my te vermoorden; 2116dog de Gordynen van myn Bed opengeschooven hebbende, 2117keerden hy zoo ras weederom te rug als hy gekoomen 2118was. Ik ontwaekten op 't zelfde oogenblik, dewyl ik maar in 2119een losse sluimering was geschooten, en ik hoorden dat hy 2120heengaende heel staemelende teegens my zei: Gy bend myn 2121Gevangene Ronandus, en ik verbied U op leevensstraf uit dit 2122vertrek te gaen. Hy gaf my de tyd niet om hem hier op te 2123antwoorden, en liet my alzoo in een groote verleegentheid 2124zoo over zyn zeggen als over zyn rasse aftogt; want ik had ter 2125sluipGa naar voetnoot2124 gezien dat hy zeer onthutzelde en in zyn aengezigt ver- | |
[pagina 93]
| |
2126bleekten. Ik wist 'er op dit ommezienGa naar voetnoot2126 de reeden niet van te 2127bezeffen, dewyl ik geen agt op myn eigen zelven sloeg; maer 2128ik kon naderhand zoo veel te beeter begrypen wat hem zoo 2129beteuterd had. 2130Myn HeelmeesterGa naar voetnoot2130 door hem omgekogt zynde, en hy deszelfs 2131gewaad aengedaen hebbende, kwam op een avond in myn vertrek, 2132meenende beetere vrugten te verkrygen als hy tot hier 2133toe van my had gewonnen: Ik gaf geen agt op de houding van 2134Lelio, die myn Wondheeler in allen nazigtenGa naar voetnoot2134 wonderlyk wist 2135nae te aapen; en zig naest myn Bed neederzettende, begon hy 2136een aanvang met zyne artzenyen te maaken, en dezelve op 2137een daer by staende Tafel uitteleggen. Hier op ontbond hy 2138myne Zwagtelen, zonder dat ik nog dorst gelooven dat ik 2139een Minnaer in plaatze van een BarbierGa naar voetnoot2139 had; dog hy was pas 2140halverweg om myne doeken afteneemen, of zyne beevende 2141handen deeden my uit myn misverstand koomen, en hem 2142aenziende zag ik dat 't den Bloeddorstige Lelio was. Ik ontzetten 2143afschouwelyk en hy niet weiniger dan ik verbloodGa naar voetnoot2143 2144raakende, bleeven wy eenige oogenblikken malkanderen 2145spraekeloos bezien; dog Lelio eerder dan ik tot my zelven gekeerd 2146zynde, (alzoo ik voorzeeker hield dat hy myne kunne 2147had onderscheptGa naar voetnoot2147) trok zyn Deegen uit en gaf my dat Staal 2148over, zeggende, in 't needervallen op zyne knien: 'Zie daar 2149wakkereGa naar voetnoot2149 Heldinne, wiens heldendaaden tot aen 't Gestarnte 2150moeten geloofdGa naar voetnoot2150 worden, gy kund myne begaane mislaegenGa naar voetnoot2150, 2151en den hoon die ik voorneemens was om U aen te doen, met 2152myne dood verhaelen; nogtans gedenkt dat ik U Minnaar en 2153niet U vervolger ben geworden, en dat ik U de gelukkigste der 2154Vrouwen zal maaken, zonder U aen eenige rampen bloot te 2155stellen, zoo gy myne roekeloosheid wilt vergeeven en my als 2156U weederhelftGa naar voetnoot2156 aenzien; waar van ik den uitslag alleen aen 2157Uwe Iankmoedige oogen moet verschuldigd weezen, die my 2158zoodanig betooveren en verlokken, dat ge my op dit oogenblik 2159de vrugten van myne Liefde moet doen plukken, of my | |
[pagina 94]
| |
2160den doodsteek geeven, dewyl myne ingeplante geneegentheid 2161tot U Perzoon geen onverschilligheid kan verdraagen. 2162Geduurende dit zeggen van Lelio myne gedagten herraaptGa naar voetnoot2162 2163hebbende, had ik nagegaan dat ik geen merkelyke voordeelen 2164met hem als Huisvrouw zou doen, en dat ik my alleen buiten 2165alle wettelykheid aen zyne wellusten zou moeten ondergeevenGa naar voetnoot2165; 2166daer ik een groote ondank op my zelven mee zou behaalen, 2167en welligt als andere vermaak-juffertjesGa naar voetnoot2167 tot gebruik van 2168die geheele Bende moeten weezen. Ik wierp die denkbeelden 2169ylings op, en zy deeden my van spyt op Lelio om de ontdekkingen 2170die hy op my gedaan had, verwoedelyk opvliegen en 2171de blanke Deegen aangrypen, die hy op myn Bed had neergeleid; 2172en ik kwam hem met dezelve zoo onverzaagd te Lyf, dat 2173hy wel haast voor myne Voeten in onmagt neederzeeg, 2174nadien ik hem twee zwaare Wonden op de Linkerborst kort 2175nae malkanderen toebragt. 2176Lelio dus leeveloos voor myne Voeten leggende, vervaarden 2177my ten hoogsten; en uit vreeze dat ik een diergelyk lot zou 2178konnen ondergaan, zoo ik voor de oorzaak van zyne Dood 2179bekend wierd, schoot ik met 'er haast eenige kleederen aan, en 2180liep zoo snel als het de toestand van myne Wonden kon lyden 2181de Kaamer uit, en nae myne meedebroederen, op welker aankleven 2182en gedienstigheid voor myn Perzoon ik het meest vertrouwden. 2183Ik openbaarden hen in korte woorden wat ik met 2184Lelio gedaan had, die ik zei, dat my in de kleederen van myn 2185heel-meester was koomen overvallen om my verraadelingsGa naar voetnoot2185 van 2186kant te helpenGa naar voetnoot2186, dog dat myne dapperheid hem de neerlaag 2187had doen verkrygen; daar zy zeer verheugd om waaren, nademaal 2188de tweespald meer dan ooyt onder onze bende regeer- 2189den. 2190Ik bedienden my van deeze geleegentheid om de geene die 2191my toegedaan waaren terstond opterokkenGa naar voetnoot2191 en aan 't muiten 2192te maaken, om my voor hun Opperhoofd in plaatze van Lelio 2193te beroepenGa naar voetnoot2193; maar dit was zoo haastig niet te volbrengen of 2194de Dood van Lelio die onderwylen den Geest had gegeven, | |
[pagina 95]
| |
2195was ten eenemaaleGa naar voetnoot2195 onder de Bende rugtbaar geworden, en 2196men zag van alle kanten partyen te zaamen rottenGa naar voetnoot2196, die ider 2197voor zyn byzonderGa naar voetnoot2197 een Hoofd over de Bende wilden uitmaakenGa naar voetnoot2197. 2198Ik was met myn gedeelte wel niet van de zwakste, maar 2199ik voorzag eevenwel niet anders dan de neederlaag, zoo de 2200overige zig hereenigde en hen teegens myne heerschappye wilde 2201aankantenGa naar voetnoot2200. 2202Hier over rypelyk gedagt hebbende zag ik van langzaamerhand 2203de uitwerkzelen van myne vrees, en daarom sloeg ik de 2204geene voor die zig aan myne beveelen onderworpen hadden, 2205of het niet raadzaam was dat wy ons van deeze onwillige afzonderden 2206en in een ander Weereld-deel ons welweezenGa naar voetnoot2206 2207behertigen gongen? Met een algemeene goedkeuring wierd dit 2208bekragtigt, en wy maakten eenige daagen dat wy ons nog verschuyld 2209hielden, in 't heimelyk zoo veel gewin, dat wy door 2210een lange rit niet bedugd voor onderhoud behoefden te weezen, 2211en hier mee naamen wy met kleine Partyen den weg nae 2212Schotland. 2213Wy hadden wel een voordeeliger weg konnen verkiezen, dog 2214wy waaren niet van zin om ons in Engeland op te houden, uit 2215een dubbele vreeze, die wy zoo wel voor onze afgevallene 2216meedebroederen als voor onze regtmatige vervolgers moesten 2217hebben; en daarom kon ik ligtelyk besluiten om nu eens een 2218kansje op Zee te waagen en te zien of ik op dat haggelyk Element 2219wat meerder geluk dan op het vaste Land zou konnen 2220maaken. Ik had 'er veele onder myn gevolg die al meenige 2221Zeetogt gedaan hadden, en deeze waaren 't, die my dat zoo 2222smaakelyk opdeedenGa naar voetnoot2222, dat ik zonder uitstel besloot om een geleegentheid 2223te zoeken die my eerlangGa naar voetnoot2223 in een volmaakte glorie 2224moest stellen, want ik meenden dat 'er een onfeilbaare Rykdom 2225voor my op Zee beschoren lag. Nogtans was ik onkundig 2226in de Scheepvaart, en het dagt my niet wel mogelyk om zonder 2227kleerscheuren aan een bekwaam Vaartuig te koomen; 2228waar mee wy niet alleen in staat zouden konnen zyn om langen 2229tyd in Zee te blyven, maar dat bekwaam zou weezen om | |
[pagina 96]
| |
2230ons teegen alle overrompelingen te beschutten. Dit was wel 2231myn meeste zwaarhoofdigheidGa naar voetnoot2231, want aan de kloekmoedigheid 2232van myn Volk had ik geen twyffel, zoo min als aan de behoudenis 2233van myn gezag; dewyl ik tot onder de minste van hun 2234als een Monarch geëerd wierd. 2235Zonder eenige merkwaardige ontmoetingen in een der Schotze 2236Zeehaavens geraakt zynde (waar van my de naam uit de gedagten 2237is gevallen) beraad-slaagden ik met de voornaamste 2238van myne Bende wat ons te doen stond; en deeze die het 2239beloopGa naar voetnoot2239 van de Zeedienst wat beeter dan ik verstonden, naamen 2240op hun de zorg om op ons welvaaren te denken, gelyk zy ook 2241deeden. 2242Onderwylen hield ik myne Bende zoo binnen als buiten de 2243Stad met kleine Partyen in de Wildernissen verdeeld; en ik 2244bleef met ontrent Zestien van myne vertrouwelingen myn 2245Hoofd-leeger in een afgeleegen gehugt houden. Ider een was 2246geduurende den uitslag van onze voorneemens verpligt om 2247zyn eigen onderhoud te beschaaren; het geen ons moeyelyk 2248genoeg viel, dewyl 'er weinig gewin op het platte Land te 2249haalen was, en daar by had de langduurige Mars uit Engeland 2250onze middelen merkelyk verzwakt; zoo dat de toestand van 2251myn Volk my zeer mistroostig maakten, en ik was inwendig 2252bedugd voor eenige opstand en gemor onder hun. 2253Het kwam ter aller geluk zoo wyt niet want den twaalfden 2254Nagt dat ik waakende sliep, gelyk ik zints de vererging van 2255myn staat in gewoonte had gebragt om niet met verraderye 2256overvallen te worden, kreeg ik de aangenaame tyding dat 'er 2257een Schip was aangelegt om nae de West-IndienGa naar voetnoot2257 te steevenen 2258en aldaar een ryke lading aftehaalen. Ik vertoefden niet lang 2259om myn geheele Bende, die in Ruim Veertig Perzoonen bestond, 2260van deeze blyde boodschap te verwittigen, en hun de 2261noodige beveelen te geeven hoe zy zig moesten gedraagen; en 2262ik vertrok dien andern Morgen vroegtyds nae de Stad, en liet 2263my met meer andere van myne makkers als Bootsgezel aan- 2264neemen. 2265Deeze werving duurden ettelyke daagen, en van langzaamerhand 2266geraakten myn gantsche Bende in dienst op dat Schip, 2267daar elk een van hun nae zyne bekwaamheid geplaast wierd; | |
[pagina 97]
| |
2268dog behalven dit getal moesten wy met verdraagzaame OogenGa naar voetnoot2268 2269aanzien dat 'er nog meer dan Zestig andere Matroozen op ons 2270Schip wierden aangevaardGa naar voetnoot2270, het geen onze goede gedagten wel 2271haast in Rook zou hebben doen vervliegen, zoo wy niet op 2272onze kloekmoedigheid teegens die overmagt gesteund had- 2273den. 2274Drie Weeken die wy op de reede toebragten eer wy ons Zeylvaardig 2275konden rekenen, gaf ons nog meenigmaalen geleegentheid 2276om malkanderen een volkoomen moed in te wakkerenGa naar voetnoot2276 en 2277aan te moedigen tot de onderneeming die wy van zin waaren 2278om te doen, en die wy met algemeen goetvinden eerst nae 2279onze te rugkomst uit de Indien zouden werkstelligenGa naar voetnoot2279; als wanneer 2280wy dan beeter in staat zouden weezen om met voordeel 2281daar van het eynde te gewinnenGa naar voetnoot2281. 2282Een gunstigen wind die onderwylen begon op te waayen, 2283bragt wel ras al het Scheepsvolk aan Boord en deed geen 2284gaauwigheid verzuimen om op bevel van den Schipper de 2285Ankers te ligten; en het was omtrent Middernagt dat wy in 2286Gezelschap van eenige Vaartuigen onder Zeyl gongen en de kust 2287van Schotland verlieten. 2288Het mishaagden my niet de voortgangen die wy in den beginnen 2289op Zee deeden, hoewel my aan de andere kant weeder 2290onaangenaam was de moeyelyken arbeid die ik moest doen, 2291voornaamentlyk het beklimmen van Masten en Reën, waar 2292door ik zomtemets in 't grootste gevaar van myn leeven was, 2293en ik wensten al veeltyds dat ik zulk een slaavernye nooit begonnen, 2294en liever als een onderdaan in myne verlaatene Bende 2295had gebleeven; te meer, alzoo myn fortuin tot dus verre heel 2296onzeeker en myn Ryk nog wyt te zoeken was. Dog deeze beginzelen 2297van myne elende waarenGa naar voetnoot2296 nog heel gering in vergelyking 2298van die welke my by vervolg overkwaamen: Ik had weinig 2299weezenGa naar voetnoot2299 van de onstuimige Zee, die haere boosaardigheid 2300wel haast deed zien, en ons alle verbitterlyk dreigden om ons 2301onder de gehoorzaamheid van haare woeste golven te verwy- 2302zen. 2303Wy waaren nog geen zes daagen buiten het Canaal geweest, of | |
[pagina 98]
| |
2304wy wierden door een vinnige Storm beloopenGa naar voetnoot2304, die ons de handen 2305zoo vol gaf, dat 'er weinig agt op myne bangigheid wierd 2306geslaagen; en het beklaagelykste voor my was, dat ik nae den 2307top moest klouteren om te zien of ik ook geen Land of Haaven 2308ontdekken kon, daar wy voor de misbaarlyke woede van 2309het onweer konden schuilen en ons Schip met de laading 2310beveiligen. Maar hoe strikt my die beveelen gegeeven waaren, 2311gong ik zeer traagelyk heenen, want ik voorzag niet anders 2312dan de dood; en zonder een knappe dragt SlaagenGa naar voetnoot2312, die my in 2313't voorbygaen wierd uitgedeeld, zou ik wel om laeg zyn gebleeven 2314en naer een goed heen koomen gezogt hebben. 2315Ik was ondertusschen en schreeuwende van benaauwdheid 2316eindelyk zoo ver tot op de eerste reeGa naar voetnoot2316 geklommen, daer ik met 2317een andermaeleGa naar voetnoot2317 bedreiging van myne bevelhebbers gereed 2318stond om verder nae booven te stygen; wanneer de booven 2319steng van de groote mast met een ysselyk gedaever nae beneeden 2320storten, onder begunstiging van zoo'n heftigen dwarlwindGa naar voetnoot2320, 2321dat ik van schrik de leederGa naar voetnoot2321 gemist hebbende, ook nae 2322om laag rolden, en zeekerlyk in Zee zou zyn gevallen, zoo ik 2323niet door een wonderlyke bestiering van myn beenen in een 2324touw was blyven hangen. Het gekerm van ider een maekten 2325myne ontmoetingGa naar voetnoot2325 nog naerder en verschrikkelyker, want wy 2326verlooren by deeze strenge Orcaen wel meer dan twintig van 2327onze Boots-luyden, onder welke 'er ten minsten agt waeren 2328die onder myn Bende gehoorden; en booven dien geraekten 2329'er nog wel dertig op den oever van de dood, die zig zoodanig 2330bezeerd hadden, dat zy buiten staat waaren om in de eerste 2331Vier weeken een hand aan 't werk te konnen slaan. 2332Het enkele geluk dat hier in stak mogt ik toeeigenenGa naar voetnoot2332 aen de 2333schoone kans, die wy hier door kreegen, om ons meester van 2334't Schip te maaken; want den Schipper die van voorneemen 2335was om de eerste Haaven in te loopen die hy ontmoeten zou 2336om aldaar zyne geleedene schaade te vergoeden, maakten my 2337niet ten onregten bevreest, dat hy het verlies in Manschappen 2338insgelyks wel zou herstellen, en ons daar door weederom alle | |
[pagina 99]
| |
2339hoop beneemen om in onze belangen te gedyenGa naar voetnoot2339. 2340Vier daagen verliepen vrugteloos aan beide zyden, zonder dat 2341wy Land zaagen, of dat ik een van myne makkers in 't vertrouwen 2342kon spreeken, het geen eevenwel nae verloop van die 2343tyd geschieden; want de Schipper ziende dat ik te blooGa naar voetnoot2343 en te 2344onbedreeven voor Matroos was, nam my voor zyn Kajuit-JongenGa naar voetnoot2344 2345aan. Hier door kreeg ik beetere daagen, en wyl ik dagelyks 2346met een van zyne andere Knegten omgong die van 2347myne Bende was, had ik geleegentheid om hem nu en dan 2348myne gevoelens te zeggen, en de noodzaakelykheid in te 2349prenten, die ons de Handen aan 't werk moesten doen slaan. 2350Agt-en-veertig Uuren die wy nog toebragten om het overschot 2351van onze Bende daar van een regt denkbeeld te geeven, 2352deeden dezelve in onze belangens treeden; en al het nodige 2353beschikt zynde vonden wy ons getal in ontrent Dertig Perzoonen 2354bepaald, waar op wy onze teegenparty ook konden 2355reekenen, behalven de Zieken die zy daar en booven nog hadden. 2356Wy hielden ondertusschen onze Waapenen in 't Oogen 2357toen het oogenblik ons dienden gaaven wy elkander de noodige 2358teekenen en wisten ter goeder Uur al een reedelyk deel van 2359onze Vyanden het Leeven te vernielenGa naar voetnoot2359, eer zy in staat waaren 2360om zig teegen ons te verweeren. Eevenwel moet ik bekennen 2361dat zy op het gehoorde alarm zeer ras in de Waapenen 2362verscheenen en zoo hardnekkig vogten dat de overwinning 2363heel lang aan beide kanten onzeeker bleef; want den Schipper 2364die zig aen 't Hoofd van zyn Volk had weeten te stellen, 2365bestierdenGa naar voetnoot2365 dezelve met zoo'n bezadelykGa naar voetnoot2365 beleid, dat 'er geen een 2366onder hun was die ons in den beginne om kwartier vroeg, nog 2367aan onze zyde dorst overloopen. In teegendeel, hunne magt 2368groeiden op ider oogenblik aan, dewyl de Zieken aengemoedigd 2369wordende door de dapperheid van hunne metgezellen, 2370zoo veel in hun vermoogen was tot de hulp van dezelve toeliepen 2371en ons de handen al vry vol gaeven. 2372Midlerwyl lieten wy niet nae om hun op derzelfde toon te 2373beantwoorden; en in plaatze dat onze kloekmoedigheid door 2374hunne felle verweering verflaauwden, gaf het aenleiding om 2375ons ten hoogsten te verbitteren, en zoo verwoedelyk door | |
[pagina 100]
| |
2376hun heen te slaen, dat 'er in minder dan een half-kwartieruurs 2377het grootste gedeelte van hunne magt onder de Voet geraakten, 2378en de overige Lyfgenaâ begonnen te spreeken. Zy waeren 2379nog maer ten getalle van veertien, daer onder ook den Schipper, 2380zoo dat ik geen zwaarigheid maakten om de Edelmoedigheid 2381te hebben van hun het Leeven te schenken; hoewel ik de 2382voorzigtigheid gebruikten om hun terstond te ontwaapenen 2383en aen Handen en Voeten te laeten binden: De Dooden en de 2384geenen die om 't Leeven laegen te spartelen, liet ik met 'er 2385haest over Boord werpen; en ons verlies mogt buiten de 2386gekwesten maer alleen op vier Dooden beloopen. 2387Ons oogmerk alzoo bereikt hebbende en Meester van 't Schip 2388geworden zynde, hielden wy nae 't eyndigen van deeze hevige 2389Schermutzeling een overleg met malkanderen, hoe wy dit 2390Vaartuig nu best zouden regeerenGa naar voetnoot2390 en waer wy nae toe zouden 2391Zeylen; dog die noodzaakelyke schikkingen wierden niet 2392alleen heel spoedig gemaakt, maer wy bevonden dat de 2393meeste van ons in staat waeren om de Zeedienst waerteneemen; 2394en daer en booven zwoeren ons de veertien Gevangenen 2395dat zy ons voortaen getrouw zouwen blyven en alle onze 2396belangens helpen bevoordeelen, zonder zig aen eenige verraderye 2397of pligteloosheid schuldig te maeken. Wy bewilligden 2398hun op die voorwaerden de vryheid aen Boord, en bevonden 2399dat wy doen nog ruim twee-en-veertig weerbaere Mannen op 2400het Schip waeren, van welke ik met algemeene toestemminge 2401het Opperbewind verkreeg. 2402Wy zetten hier op met een gunstigen Wind onze Cours nae 2403Portugal, voorneemens weezende om in een van derzelver 2404Haavens het Schip wat beeter te bemannen en eenige 2405provisien in te neemen, die ons wiskunstig moesten ontbreeken, 2406zoo wy onze Reis nae de Indien zonder tussenlandinge 2407hadden vervolgt; want nietteegenstaende dat wy ons als eigenaers 2408aenmerkten van al 't geen 'er op het Schip gevonden 2409wierd, ontbrak ons dog de geleegentheid om daer meede ons 2410voordeel te maeken. 2411'T gebeurden onderwyl dat wy zeekeren agtermiddag met een 2412kleine louwte zagtelyk voortzeylende, een Vaartuig ontdekten 2413dat jagt op ons scheen te maaken; hoewel het in drie 2414Uuren tyd weinig of geene voortgangen behaelden, en dit 2415deed my alle bedugtzaemheid daer omtrent weederom 2416vergeeten. Ik gaf nogtans de nodige beveelen aen de geene die | |
[pagina 101]
| |
2417het meeste in de Zeemanschap ervaeren waeren, om te 2418ontdekken of het Vriend of Vyand was, met hooge lastGa naar voetnoot2418 om 2419my in tyds daer van te waerschuuwen; en ik liet myn meeste 2420volk dien volgende Nagt zeer stiptelyk waeken om voor alle 2421ontydige overrompelingen gedekt te weezen, en ik was meede 2422een van de geene die zig in de Waapenen hield, dewyl ik my 2423niet gerustelyk tot Slaepen dorst leggen. 2424De Veertien onwillige die tot de behoudenis van hun Leeven 2425zig nae alle uitterlykheeden met dwang onder onze gehoorzaemheid 2426geworpen, en hier door een innerlyke wrok op ons 2427behouden hadden, scheenen alleen nae een geleegentheid te 2428verlangen om ons derzelver weerwraek te doen gevoelen; en 2429dit aenkoomende Vaartuig verschaften hun het middel om 2430derzelver geleedene rampen op ons te verhaalen, niettemin 2431dat ze totGa naar voetnoot2431 hunne algemeene en onherstelbaere ondergang 2432gedyden. 2433Het was ontrent met het aenbreeken van den dag, dat 'er een 2434van die misnoegden nae booven geklommen zynde, om te 2435zien (zoo hy zeide) of hy zou konnen ontdekken wat het 2436voor een Vaartuig was dat ons zoo nae op de hielen kwam, al 2437zyn best riep dat wy op onze hoede zouden weezen, want dat 2438het een Zeeroover was, die niet veel goed in 't zin zou hebben 2439als hy ons agterhaelen kon. Ik verbeelden my dat het zyn 2440ernst was, en belei terstond een Krygs-Raed met de voornaemste 2441van myne vertrouwelingen; en ik droeg wel zorg dat 2442ik in die vergadering geene van de Veertien verdagte 2443Perzoonen den ingangGa naar voetnoot2443 verleenden; hoewel het tot myn eigen 2444nadeel verstrekten en weederom aenleiding tot nieuwe 2445beroertensGa naar voetnoot2445 gaf, die myne Scheepsmagt merkelyk kwam te ver- 2446zwakken. 2447Geduurende twee Uuren dat ik met myne Raad alle heilzaeme 2448middelen bedagt en met dezelve in de drukste beezigheid 2449was, terwyl het andere Scheepsvolk hunnen arbeid 2450boven Dek verrigten, wierd ik niet weiniger dan myne byzittende 2451verbouwerdGa naar voetnoot2451 op het hooren van verscheide Snaphaanschooten. 2452Wy sprongen altemael gelyk overend en vervolgens 2453uit de Kajuit, en greepen met 'er haast zoo veel Geweer aen 2454als het de tyd toeliet; niet anders geloovende of het gevreesde | |
[pagina 102]
| |
2455Vaartuig had ons agterhaeld en waeren alree beezig om met 2456ons te slaenGa naar voetnoot2455. Dog wy zaegen wel ras het teegendeel van die 2457denkbeelden, want toen wy uit de Kajuit-kaamer traaden, 2458wierden 'er terstond twee van ons verradelyk Dood 2459gestooken; en had ik zoo wel de eerste geweestGa naar voetnoot2459, had ik in 2460hunne plaets het eigeneGa naar voetnoot2460 lot moeten ondergaen; maer het was 2461tot myn behoudenis dat ik niet van de voorbaarigste in 't 2462uitgaen was, het geen my de ruimte gaf om myne Vyanden 2463wederom stoutmoedig onder de Oogen te zien. 2464Alles was ondertusschen in een groote beweegingGa naar voetnoot2464 en toen wy 2465op het halve DekGa naar voetnoot2465 gekoomen waeren, zaegen wy met leedweezen 2466het zelve al in een Bloedbad veranderd, en dat de 2467geweezene Schipper met zynen aenhang al zyn bestGa naar voetnoot2467 aen 't 2468neederzaabelen was; en die ook wel haest een loffelyke overwinning 2469op myn Volk zou hebben behaeld, zooGa naar voetnoot2469 wy tot hunne 2470onderstandGa naar voetnoot2470 niet met een grootere magt waeren toegesprongen; 2471want dezelve door deze belhaamels overrompeld zynde 2472geworden, hadden zig maer alleen met hunne vuisten, en wat 2473haer daerenbooven het eerste was in de handen gevallen, moeten 2474verdeedigen, en daerom door hunne Vyanden merkelyk 2475benaedeeld geworden. 2476Ik kreeg terwylen beneffens myne meedehelpers een onweer 2477van Koogels teegen my aen, toen ik in 't gezigt van deeze 2478muitmaekersGa naar voetnoot2478 was gekoomen; waer van 'er my een door de 2479Linkerhand vloog, dog zy hinderden my niet om myne bravoureGa naar voetnoot2479 2480te hervatten en te doen zien dat het my aen geen 2481dapperheid mangeldenGa naar voetnoot2481 om ze met onderstand van weinige 2482myner meedehelpcrs tot reeden te brengen; dewyl ik de 2483overige de zorg had aenbevoolen om het Schip te bestierenGa naar voetnoot2483, 2484het welk door een ider was verlaeten, en dat weegens de | |
[pagina 103]
| |
2485sterke Wind al een grooten omslag maektenGa naar voetnoot2485. 2486Wel haest had ik de overhand op myne haatelyke vervolgers, 2487daer 'er neegen van omkwaamen, en waer van de overige vyf 2488op haare blootene Knien zig andermaal onder myne gehoorzaamheid 2489wilden stellen; dog myne Edelmoedigheid was nu 2490ten ende, en ik liet dezelver in plaatze van eenige genaade te 2491bewyzen alle tormentenGa naar voetnoot2491 aendoen die ik kon bedenken, en ze 2492vervolgens zoo naauw keetenen, dat het onmoogelyk scheen 2493dat zy een van haare leedemaeten konden verroeren, veel min 2494hunne vryheid verkrygen, gelyk het daer nae by de uitkomst 2495tot myn grootste verwondering bleek. 2496Daer waeren onderwylen van myn kant ook al veele gesneuveld, 2497en ik kon op zyn best maer Zeeven-en-twintig weerbaare 2498Mannen tellen; die daer en booven nog moesten gebruikt 2499worden om het Schip te bestieren. Ik liet eevenwel hier door 2500de moed niet zinken, maer in teegendeel, ik besloot om my 2501de geweldenaryen van den aenkoomenden ZeeschuimerGa naar voetnoot2501 met 2502teegengeweld aftekeeren; dewyl ik my niet gewillig onder de 2503slaverny van denzelven zou willen stellen, aengezien ik zelfs 2504een Opperhoofd was die van zyn Volk geëerd en van zyne 2505Vyanden gevreesd wierd. 2506Het Vaartuig naderden midlertyd alle gereedmaakingeGa naar voetnoot2506 die ik 2507liet doen om hem als Vyand te ontfangen, want ons Schip 2508was van Zes Kanon-stucken voorzien, die ik bevel gaf om met 2509scharp te laaden; en wyl de Zee in kalmte was geraakt, kon ik 2510myn meeste Volk Gewaapend en in klaarigheidGa naar voetnoot2510 houden om 2511myn vervolger te helpen bestryden. Hy kwam nogtans eerst 2512den anderen middag daer op met een labbere koelteGa naar voetnoot2512 onder 't 2513bereik van myn Geschut, en ik zag doen niet alleen dat hy 2514beneffens my de Engelsche Vlag voerden, maer dat het een 2515Engels Vaartuig was dat nae Barcelona moest, zoo als my den 2516Schipper eigenmondig verhaelden; want nae dat wy ons de 2517gebruikelyke Eerteekenen hadden gegeeven, wierd ik van hem 2518aan boord genoodigd en zeer beleefdelyk onthaald, gelyk ik 2519insgelyks met hem leefden geduurende vier daagen, dat wy in | |
[pagina 104]
| |
2520Gezelschap van malkanderen ZeebouwdenGa naar voetnoot2520. 2521Binnen dien tyd had ik my 't naaukeurigste onderrigt of zyne 2522magt grooter dan de onze en zyne lading de moeite waard 2523was om hem uitterooven; dog ik bevond dat zyn vaartuig 2524geen groote Rykdom bevatten en dat ik een belaggelyke 2525arbeid zou doen indien ik hem wilden uitplunderen. Hierom 2526deed ik hem meerder vriendschap dan onheusheid aan, en de 2527aenwakkering van wind ons noodzaekende om goede order 2528op onze Vaartuigen te stellen, naemen wy een teeder afscheid 2529van een, en gongen op ons eigen Schip; het welk eenige 2530Uuren daar nae zoo strengelykGa naar voetnoot2530 door de onstuimige zee gezold 2531en geslingerd wierd, dat ik geen andere gedagten had, of wy 2532zouden vergaan, en wy hadden de uitterste moeite van de 2533Weereld dat wy ons Schip in bedwang hielden. Wy zworven 2534'er verscheide daegen hoopeloos meede op Zee, en wy 2535geleeken meerder dood dan leevend; dog ik was voor myn 2536deel wel inzonderheid met schrik geperstGa naar voetnoot2536, door het ysselyk 2537onweer en de Blixemen die voor geen oogenblik van den 2538Heemel afbleeven. Alles scheen in vuur en vlam en 't geheugd 2539my niet dat ik ooit zoo buiten kennisGa naar voetnoot2539 ben geweest als doen 2540ter tyd; want myn Leeven Oordeelden ik 'er meede gemoeid, 2541en ik schiktenGa naar voetnoot2541 een Schipbreuk voor het einde van myne 2542daegen en tot een regtvaardige vergelding straf voor alle myne 2543ondeugendheeden te weezen, die ik nu tot den Ouderdom 2544van zes-en-twintig jaaren met een laakbaare standvastigheid 2545had uitgevoerd. 2546TritonGa naar voetnoot2546 behaegden het nogtans om eindelyk den aftogt van de 2547woede te blaazen, en de boosaardige Zee weederom tot rust 2548te brengen, zonder dat wy egter een merkelyke schaade aen 2549ons Schip of laeding leeden; terwyl 'er door onvoorzigtigheid 2550een Man over boord gevallenGa naar voetnoot2550 en wy alleen onze voorspriet 2551verlooren hadden. 2552Ik beken dat ik voor een oogenblik met een Christelyke 2553meedoogendheid bezet geraaktGa naar voetnoot2553 weezende, het bitter noodlot 2554van alle Zeevaarende lieden beklaagden; en wel inzonderheid | |
[pagina 105]
| |
2555van zulke die in dit onweer waeren vergaen, en daer wy 2556daegelyks de blyken van zaagen, met het aendryven van verscheidene 2557wrakken van Scheepen en andere ongelukkige kenteekenen. 2558Ik dankten het Opperweezen voor zyne meedelydende 2559Genaade en de betoonde spaerzaemheid aenGa naar voetnoot2559 myn en 2560myn volk, dat wy niet desgelyks als andere noodlottige waeren 2561omgekoomen; hoewel zy haere daegen mogelyk voor beeter 2562verwisseld hadden, en andermael niet aen eenige ongevallen 2563blootgesteld waeren. 2564Deeze welgezinde gevoelens bleeven dog niet lang by my 2565woonagtig, want het onweer was naauwelyks voorby, of ik 2566wierd op nieuw met een gruuwzaeme begeerlykheid bestreedenGa naar voetnoot2566; 2567en ik stelden myn Volk voor dat het beeter was om ons 2568Schip te verlaaten en weederom op Land ons voordeel te 2569betragten; dewyl wy tot nog toe niet dan elende en armoede 2570op dit wispeltuurig Element gewonnen hadden. 2571Men stemden in 't algemeen daer in, en wy beslooten om de 2572eerste Zeehaaven inte loopen die ons zou voorkoomen; 2573nademaal ons Schip zeederd den laesten storm een zwaare lek 2574gekreegen had, het geen ons niet mogelyk was om met eenige 2575vrugt te stoppen; en daar by begonnen onze mondbehoeftensGa naar voetnoot2575 2576merkelyk te verminderen en dezelve konden geen vier daegen 2577meer toereiken om onzen honger te stillen. Wy zetten daerom 2578alle Zeylen by, en den tweeden dag ontdekten wy Land, daer 2579wy terstond ons Schip nae toewenden, zeer begeerig om nae 2580zoo'n lastige Zeezwerverye het vaste Land eens weeder te 2581zien. 2582Wy overleiden toen onder eenGa naar voetnoot2582 hoe wy ons van de vyf 2583Gevangenen, die we tot hier toe in een jammere elende 2584gehouden hadden, zouden ontdoen; want het was niet 2585raadelykGa naar voetnoot2585 om dezelve met ons aen Land te neemen, mitsdien 2586zy onze Barbaersheid en geheelen handel zouden geopenbaard 2587hebben; dezelve in Zee te smyten kon ik ook kwaalyk 2588over myn gemoed verkrygen. Zoo dat wy ten laesten beslooten 2589om ze zorgvuldig geboeit in de kleine boot te zetten, en 2590ze daer meede met de nagt hoopeloosGa naar voetnoot2590 te laeten wegdryven; 2591meenende dat zy voor hunne dood wel eenige verlossers | |
[pagina 106]
| |
2592zouden aentreffen, die ze onder hunne bescherming zouden
2593neemen.
2594Dat beslotene waeren wy van zin om nog dien eigen nagt te
2595werkstelligen, dog in 't Gevangenhok van deeze gevonnisde
2596koomende, stonden wy zeer versteld op te zien dat wy maer
2597de enkele boeyen van hun vonden en dat de vyf ongelukkige
2598ontsnapt waeren. Wy bezaegen hier op alle hoeken en gaeten
2599van 't Schip of zy zig zomtemets nog verstopt hielden, maer
2600het was vrugteloos daer nae gewerkt; en wy onderschepten
2601zoo veel, als dat zy de groote Sloep van 't Schip tot hunne
2602vlugt gebruikt hadden.
2603Ik kon niet begrypen dat het mogelyk kon zyn, dat 'er niet
2604imand van 't Scheepvolk hun in die onderneeming belemmerd
2605of gezien zou hebben, dewyl 'er altoos booven dek in dienst
2606stonden. Ik ondervroeg elk een zeer strengelykGa naar voetnoot2606, en dreigden
2607zeGa naar voetnoot2607 met de dood zoo ik agter hunne pligteloosheid zou konnen
2608koomen, en dat zy derzelver Vyanden de behulpzaame hand
2609hadden gebooden.
2610Nogtans had ik reeden genoeg om op de getrouwigheidGa naar voetnoot2610 van dezelve
2611staat te maaken, want zy hadden my meer als voldoenende
2612blyken daer van gegeeven. Dit deed my dezelve
2613onschuldig verklaaren en genoegen neemen met het geene
2614dat 'er gebeurd was; het welk zoo wel tot myn voor als nadeel
2615kon uitloopenGa naar voetnoot2615: En den tweeden nagt nae dit voorval kwaemen
2616wy op de reede van Gibraltar behoudelykGa naar voetnoot2616 ten anker. Zoo
2617haest wy in die Haeven waeren binnen geloopen, gaeven wy
2618een zeer omstandige en nadrukkelyke uitduidenis van de
2619ongemakken en alle weederwaardigheeden die wy van Schotland
2620tot hier toe hadden uitgestaen; het geen voor een geloofbaare
2621waerheid wierd gehouden, en men gaf ons binnen de
2622eerste daagen groote hoop, dat 'er geleegentheid was om ons
2623Schip met een ryke lading nae Vrankryk te bevragten.
2624Deze voordragGa naar voetnoot2624 die my niet onvoordcelig toelagten, deed ons
2625voorneemen om het Schip niet te verlaeten maer het zelve in
2626een goeden staat te stellen, om een langen Zee-reis te verduuren;
2627die ons om het Fortuin dat wy zouden konnen maeken
| |
[pagina 107]
| |
10. Barcelona in de 18de eeuw. Zie pag. 103. (Foto: Universiteitsbibliotheek Amsterdam)
| |
[pagina 108]
| |
2628zeer ligt in de Oogen scheenGa naar voetnoot2628, hoe veel teegenspoed dat wy 2629inderdaad ook hadden geleeden. 2630Ondertusschen dat het Schip wierd gekalfatertGa naar voetnoot2630, liet ik alleen 2631een gering getal van myn volk aen boord, terwyl ik met de 2632overige myn perzonagie zoo binnen als buiten de Stad gong 2633speelenGa naar voetnoot2632, en myn uitterste best deed om zoo veel manschappen 2634aen te werven, als ik tot dienst van myn Vaartuig noodzaakelyk 2635oordeelden; die ik wel haast zou hebben opgedaen, 2636zoo ik my van ider een had konnen bedienen, maer ik moest 2637luiden aenwerven die myne inboezemGa naar voetnoot2637 bekend waeren, en de 2638zelfde gevoelens als ik bezaeten, zonder het welke ik my weinig 2639winst van deeze nieuwe Zeetogt kon belooven. Dog niet 2640alleen dat ik myn tyd besteeden om volk op te zoeken, zoo 2641hield ik daer by nog een tweede tydkorting om binnen 2642Gibraltar myn dagelyks Brood te hebben. 2643Myne aloude schalkerye was ik nog niet vergeeten, en dezelve 2644ontleek my in deeze omstandigheeden zoo min als zy my van 2645zyn Leeven had konnen gelykenGa naar voetnoot2644: Ik gaf 'er myn volk ook een 2646denkbeeld van, en onderrigten ze op welke wyze dat ik 2647gewoon was op het vaste land te leeven; hoewel zy die zelfde 2648leevensaard in gewoonte by hun hadden, en dagelyks uitgongen 2649om een goede beurs te maeken. 2650Ik had onder anderen een aardig gevalGa naar voetnoot2650 in deeze Stad, dat ik 2651niet voorby kan om te openbaeren; en dat my in Zee zynde 2652nog meenigmaelen tot vervrolyking in de gedagten kwam. 2653Goetgevonden hebbende om buiten Scheepsbeezigheid my in 2654zoo veelerhande gewaeden te kleeden als het de gesteltenisGa naar voetnoot2654 2655van myn welvaeren zoude vereysschen, had ik my op een zeekere 2656tyd als een ryk Edelman uitgedost; hoorende dat 'er een 2657welbemiddelde Freule in de Stad was, die zeer verliefd van 2658natuur en zig op alle jonkheeden verslingerde, als haar de 2659Perzoon geviel. Ik twyffelde niet of ik zou meede in Genaade 2660by haer geraeken als ik eens in haere teegenwoordigheid 2661kwam en dat ik haer behaegenis kon geeven; daar niet aen tetwyffelen 2662was, alzoo ik (zonder teegenspraak) een volmaekte 2663aenzien had. | |
[pagina 109]
| |
2664Een naaukeurige uitleg van deeze Juffer haer woonplaats 2665genoomen hebbende, die ik op de verzeekering welke men 2666my van haar had gegeeven, een wakkere veer uit haer staert 2667zou konnen plukken, ontdekten ik het geval aen een van myn 2668makkers, en gebood hem dat hy Knegts-kleederen zou 2669aentrekken, en agter my gaen als ik voor by het Huis van 2670deeze minzieke Juffer zou wandelen; en dat hy zig in alles 2671zoo prysselykGa naar voetnoot2671 zou hebben te gedraegen, als het de tyds omstandigheeden 2672begeerden, want dat 'er een gedeelte van onze 2673welvaerd aenhongGa naar voetnoot2673. 2674Hy toonden by vervolg dat hy in 't Lakeischap genoeg gesleepen 2675was; en ik moet zelfs tot een eerlyke getuigenis van hem 2676nageeven, dat ik zonder zyne meedewerking myn oogmerk 2677niet bereikt zou hebben; want hy deed niet alleen meer als ik 2678hem belasten, maar hy lei de eerste grondslag tot ons algemeene 2679welzyn. 2680Op een voormiddag dat ik de eerstemaal de Straat en ook het 2681Huis van de verliefde Lerinde (zoo als haer naem was) in myn 2682weg liet koomen, had ik het geluk dat zy alleen voor de Vengsteren 2683stond. Ik groetten haer zeer neederig en eerbiedig en 2684vervolgden hier meede myn weg, niet geloovende dat haere 2685driften zoo buitenspoorig waeren dat zy my terstond zou 2686laeten nagaenGa naar voetnoot2686 om te weeten wie ik was; wantGa naar voetnoot2686 ik was naauwelyks 2687zes Huizen van haer af, of myn gewaende knegt, deed 2688my met 'er haast begrypen, dat 'er imand uit het Huis van 2689Lerinde koomende ons agter op liep. Ik was 'er ten uittersten 2690over in myn schik, en beelden my niet ten onregten in, dat 2691dit teekenen van goede beginzelen waeren en dat ik haare geneegentheid 2692gewonnen had; gelyk ook waer was, want in myn 2693Herberg gekoomen zynde, daer ik tot bereik van myn 2694oogmerk myn verblyf had genoomen, gong ik nae booven en 2695liet myn doortrapte lakei om laeg; welke aenstonds door de 2696oude kolGa naar voetnoot2696 die in dienst van Lerinde was wierd aengesprooken, 2697en onder eenige voorwendzels afgevraagt, wat voor een Perzoon 2698dat ik was, en wat myne voorneemens waeren dat ik in 2699Gibraltar was gekoomen? Daar zy nog meer andere noodzaakelykheeden 2700byvoegden om de nieuwsgierigheid van haer Juffer 2701ten opzigten van my te voldoen. | |
[pagina 110]
| |
2702Myn Knegt bemerkende waar het heen wou, begon deeze 2703Dienstmaegd wat nadrukkelyker te onderhouden, en my zoodanig 2704op te vyzelen, niet alleen in myne bedieningen en 2705gezag, dat hy zeide, dat ik in Holland had, maar wel inzonderheid 2706met betrekking tot myn Geboorte; die hy zoo smaekelyk 2707wist voor te snyden, dat het geen teegenwerp leedGa naar voetnoot2707, of ik 2708moest door Lerinde voor haar Minnaer werden aengenoomen. 2709'T gebeurden ook zoo, want nog dien eigen avond dat ik in 2710myne eenzaamheid haar Straat weederom doorgong, hoewel 2711zonder eenig voorweetenGa naar voetnoot2711, dewyl ik my de ontmoeting van 2712dien middag juist niet bezonGa naar voetnoot2711, hoorden ik my van agteren zoo 2713sterk nagaen dat ik my niet kon onthouden om eens agter my 2714om te zien: Het was de Meid van Lerinde die ik doen zag, en 2715die my heel zeedig afvroeg of deeze Brief, waar van zy my het 2716opschrift liet leezen, niet aen my luidenGa naar voetnoot2716? Ik zei van ja, ziende 2717dat 'er myn naam opstond; en wel begrypende wat zy voor 2718had, stak ik haar een stuk GeldGa naar voetnoot2718 in de hand, en scheiden daar 2719meede van haer af zonder verder te spreeken: dewyl myne 2720nieuwsgierigheid om te weeten wat het binnensteGa naar voetnoot2720 van den 2721Brief zou weezen, my als een Arend deed thuis koomen; daar 2722ik dezelve leezende, ze van deeze vermaakelyke en daar by 2723zottelyke inhoud vond. 2724Aantrekkelyke Schoonheid. 2725Gy die myn Ziel tot in 't binnenste van dezelve door Uwe verlokkelykheid 2726doorgriefd en gaande gemaakt hebt om U te beminnen, 2727vervoerd my op het buitenspoorigste om U met 2728deeze Letteren te kondenGa naar voetnoot2728, dat ge my als betooverd houd en 2729zoo zoetelyk nae Uwe volmaaktheid trekt, dat ik voorneem 2730geen sterveling dan U alleen te lievenGa naar voetnoot2730. Neen Myn Heer! om U 2731zal ik my afslooven om Uwe weedermin te verwerven, alwaar 2732't noodzaakelyk om tot de grootste belaggelykheid uittespatten, 2733indien ik daar door U vertroostend byzyn kan behaelen: 2734U luisterlyke Geboorte, hoedaenigheeden en staat is my ook 2735bekend, en dit kan geen dwarspaal weezen om ons van mal- | |
[pagina 111]
| |
2736kanderen afte schrikken; in teegendeel, het zal een middel 2737zyn om ons te digter zaamen te roepen, dewyl ik my vleyen 2738mag dat ik U in alle die voorregten kan eevenaaren. 2739Ik heb gezien toen gy deezen ogtend voor by myne GlaazenGa naar voetnoot2739 2740gong, dat ik U bekoorden, en ik heb te vaster verzeekeringen 2741daar van, vermits ik weet dat gy een zuivere liefde voor imand 2742van Geboorte hebt; daarom spoed U vryelyk by me, ik zal 2743altoos kans weeten om U in weerwil van myne Ouderen, die 2744my als Gevangen houden, in Perzoon te spreeken: Geloofd 2745ook dat ik zonder U my nimmermeer gelukkig zal agten; en 2746dat ik zonder genot van Uwe overnatuurlyke bevalligheid te 2747hebben, zal sterven U standvastig gezwoorene Minnares. 2748Lerinde. 2749Ik meenden een ongemak van laggenGa naar voetnoot2749 te krygen op het doorblaaderen 2750van deeze bespottelyke Brief, dieGa naar voetnoot2750 ik myn behulpelyke 2751Dienstknegt meede liet leezen, en die 'er zig niet weiniger 2752dan ik over vermaakten. Hy raaden my dat ik nog dien 2753zelfden Avond nae het Huis van Lerinde zou gaen en tragten 2754om haar te spreeken; want dat de kans misschien zou konnen 2755verkeeren eer ik 'er myn voordeel by gewonnen kon hebben. 2756Ik was wel ras van dat zelfde gevoelen, maar ik wist beeter 2757dan hy waar my de Schoen wrong en dat ik my wel ligt met 2758deeze Vryerye weeder in een nieuw gevaar zou konnen inwikkelen, 2759daar de ontdekking van myne kunne onvermydbaar in 2760zou weezen; nogtans schepten ik moed, en ik verbeelden my 2761dat ik wel voor heeter vuuren gezeeten had, daar ik my nog 2762ongekend had weeten door te redden; en hierom stapten ik 2763stoutmoedig nae het Huis van Lerinde, aan wien ik voornam 2764om rondborstig te bekennen dat ik een arm Edelman was, die 2765weinig of geene middelen bezat, zoo het op dat stuck mogt 2766aenkoomen. 2767Wy zaagen midlerwyl eer wy 't wisten ons op de stoep van 2768deeze Juffer, die ik meer dan anderhalf Uur als een verliefde 2769zot op en neer bleef wandelen, zonder eenige beweeging in 2770Huis te verneemen; het geen my ten laasten heel gramstoorigGa naar voetnoot2770 2771zou hebben doen heen gaen, zoo ik terzelver tyd niet een 2772vengster had hooren openen, waar uit ik een mand zag aflaaten, 2773die heel zagtelyk nae beneeden kwam en myne nieuws- | |
[pagina 112]
| |
2774gierigheid aanwakkerde om te weeten wat het binnenste van 2775dezelve zou bevatten. Ik twyffelde eevenwel niet of het zou 2776de buitenspoorige Lerinde weezen die 'er in zat, en die na 2777myn gedagten al op my gewaektGa naar voetnoot2777 zou hebben; nogtans vond ik 2778my merkelyk bedroogen, want meenende een hand by te 2779steeken om Lerinde die 'er meer dan in drie bogten gedrongen 2780lag, uittetillen, zag ik met behulp van 't Starreligt tog zoo 2781duidelyk, dat het die verliefde schoonheid niet was, maar 2782haar overleelyke Dienstmaegd; die my straksGa naar voetnoot2782 van blydschap 2783om den hals viel, dat ze my zoo waakzaam en vaardig vond 02784om de liefde van haer Juffer met weedermin teegen te gaen. 2785Ik liet dit nagtgezigtGa naar voetnoot2785 in die meening, en vroeg haar terstond of 2786ik Lerinde dien nagt niet zou konnen spreeken? Zy zei van ja, 2787mits dat ik eenige oogenblikken geduld wilden hebben, en in 2788dezelfde mand gaen zitten daar zy meede om laag gekoomen 2789was. 2790Deeze voorstelling maekten my eenigzints verleegen, want ik 2791dugtenGa naar voetnoot2791 of 'er zomtemets geen bedrog in stak, en of Lerinde 2792niet al te vrypostig met my zou omgaen als wy alleen zouden 2793weezen; waar door ik in een groote benaauwdheid moest vallen 2794en buiten alle mogelykheid gebragt worden om weederom 2795zoo eelGa naar voetnoot2795 nae beneeden te geraeken als ik nae booven was 2796gekoomen. 2797Die zwaarigheeden moesten dog ongemerkt uit den weg en 2798daar was geen tyd te verlettenGa naar voetnoot2798, hierom trok ik myn stoute 2799Schoenen aan en voegden myGa naar voetnoot2799 in de mand; geevende alvoorens 2800myn rapierGa naar voetnoot2800 aan myn zoogedagte Knegt over, die de oude kol 2801terwylen aan de praat zou houden. 2802Zoo haast ik bekwaamelyk in de Korf geboggeldGa naar voetnoot2802 lag, trok zy 2803aan het touw, en ik wierd op dat teeken met horten en stooten 2804nae booven gehaald; onderwyl dat ik in my zelven moest 2805laggen over de zeldzaamheid van deeze Vryagie, die my op 2806zulk een wys nog nimmer was voorgekoomen. Ik getroosten 2807'er my dog in, denkende dat ik 'er voordeel genoeg by gewin- | |
[pagina 113]
| |
2808nen zou als ik het geluk had om Lerinde te konnen overreeden; 2809en daarom vielen my de wispeltuurigheeden van deeze 2810Vryerye zoo ongemakkelyk niet als ze wel inderdaad waaren. 2811Want niet alleen dat Lerinde uit haar ademGa naar voetnoot2811 was toen zy my 2812tot in haar Vengsterraam had gekreegen, zoo was ik daer-en-booven 2813door myne verkreukte lendenen zoodaedig gepynigd, 2814dat ik kwalyk een arm of been kon verroeren; en met al dat 2815scheelden het weinig of ik was in 't uitkruipen van de mand 2816nog hals en beenen gebrooken, en van booven neer op straat 2817gestort; dewyl Lerinde vergeeten had om de mand vast te 2818maaken, en my niet waarschuuwden om voorzigtig in 't uitstappen 2819van dezelve te weezen. 2820Het liep dog nog gelukkig af en de schrik van dit eerste gevaar 2821wat verzetGa naar voetnoot2821 hebbende, begroeten ik de minzieke Lerinde met 2822eenige kusjens; welke vrypostigheid haar ten hoogsten scheen 2823te gevallen, en 't geen een voormiddelGa naar voetnoot2823 was dat wy van den beginnen 2824aan alle ceremonien tusschen ons agterweegen lieten. 2825De liefde kan men wel denken dat de voornaemste hoofdzaak 2826van ons gesprek wierd; en naast malkanderen gezeeten zynde 2827bragten wy dezelve terstond op het tapytGa naar voetnoot2827, en wy maakten al 2828veele voortgangen daar ontrent geduurende twee Uuren die 2829wy nae middernagt op dat stuck koutende bleeven. Ik 2830behaagden Lerinde of schoon ik aen haar had voorgegeeven 2831dat ik een Edelman zonder veel middelen was, waar over zy 2832zig egter weinig bekreunden, zeggende maar alleen op myn 2833Perzoon verslingerd te weezen; met wien zy ondanks haare 2834Ouderen begeerden te leeven, die volgens haar zeggen zeGa naar voetnoot2834 aan 2835een Ouden woekeraar wilde uithuwelyken; en voor wien 2836Lerinde my met schryende oogen verklaarden dat zy een 2837haatelyk afschuuwen had. Ik antwoordenze hier op met de 2838teederste uitlaatingen, al wat een Minnaar in zoo'n voordeelige 2839omstandigheid zou konnen gedaen hebben; waar mee Lerinde 2840zoo'n uitsteekend genoegen nam, dat ze my ten blyke van 2841haare geneegentheid terstond een Diamante Ring tot een 2842trouwteekenGa naar voetnoot2842 overleeverden, beneffens een schoone Goudbeurs 2843van honderd Pistoolen, die ik zonder een verbloode | |
[pagina 114]
| |
2844weigering heel knapGa naar voetnoot2844 by me stak. 2845Zulk een begin van haar teerhartig aankleeven misleek my 2846niet, en ik betuigden Lerinde met de sterkste uitdrukkingen, 2847dat ik in staat wensten te weezen om haer het teegendeel te 2848geeven, hoewel ik 'er juist wel geleegentheid toe zou gevonden 2849hebben, als ik my in navolging van haar zoo gereedGa naar voetnoot2849 had 2850willen gedraagen; maar ik zogt geen gebruik van haare zwakheid 2851te maeken, en deed Lerinde des te schielyker begrypen 2852dat het tyd was om van malkanderen te gaan, dewyl ons den 2853dag welligt zou overvallen. 2854Haar eindelyk in die gedagten gebragt hebbende nam ik 2855afscheid van Lerinde en beloofdenze om al tot haare verlossing 2856toetebrengen wat in myn vermoogen zou weezen; indien 2857zy een genoegzaeme Rykdom voor ons beide wist uittemaeken, 2858die onze geboorte met luister kon handhaaven. Ik moest 2859daar geen bedugdzaemheid voor hebben, zei zy, en versprak 2860alzoo, dat ze my by de eerste geleegentheid daar van de weezentlykheid 2861zou toonen, en haere Goederen by my in verzeekering 2862stellen. Dit was den bal niet misgeslaegen, en myn oogmerk 2863alleen weezende om Lerinde van haere overlastigeGa naar voetnoot2863 Schat 2864wat uitteputtenGa naar voetnoot2864, wrong ik my andermael te zaemen en kroop 2865in de mand, daar ik weederom gelukkig meede wierd afge- 2866laaten. 2867Op Straet zynde meenden ik de Dienstmaagd van Lerinde 2868met myn Compagnon nog waekelykGa naar voetnoot2868 te ontmoeten, maer ik 2869vond ze geen van beiden zoo ras als ik wel gewenst had; en ik 2870had zelfs de grootste moeite van de Weereld om ze te vinden. 2871Meer dan een half quartier uurs liep ik gints en herwaerts; tot 2872dat ik ze ten laesten by een in een nabuurige stoep en gearmd 2873by malkanderen zag leggen slaepen. Ik gong wat digter by, 2874om dit Paar met wat meerder nadrukGa naar voetnoot2874 te beschouwen, en ik 2875bemerkten doen dat hun meer als de slaap dien nagt bekroopen 2876had: Ik moest 'er overluid van uitschaeteren en de dwaasheid 2877van deeze nar beklaegen dat hy zig zoo onverstandig had 2878te buiten gegaen; dog het was my nog onbekend de voordeelen 2879die hy door deze weldaed verkreegen had, en dat hy alles | |
[pagina 115]
| |
2880voor myne belangen en welweezen had te kosten gelegdGa naar voetnoot2880. 2881Myn luidrugtig gelag, waer van byna de geheele straet weerklonk, 2882deed wel ras deeze twee mingevogteneGa naar voetnoot2882 ontwaeken en 2883zeer belemmerdGa naar voetnoot2883 opzien dat ik hun in deeze geschaepenheidGa naar voetnoot2883 2884verrasten: De oude begoogelsterGa naar voetnoot2884 hield niet lang het Veld maer 2885vloog als een onweer na de mand, en liet haer Minnaer het 2886klouwen alleen met my afhaspelenGa naar voetnoot2885. Ik geloof dat wy alle daer 2887over vergenoegd waeren; en myn gewaende Lakei zig met 'er 2888haest weer te regt gesteld hebbende, gongen wy naest eenGa naar voetnoot2888, 2889den weg nae onze verblyfplaets op, onderwyl dat ik myn 2890makker zyn avontuurtie, met Lerinde haer Meid gehad, deed 2891vertellen, zeer benieuwd weezende om te weeten wat hem tot 2892die zotternye had aengepordGa naar voetnoot2892. 2893Hy gaf my diesweegens te verstaen als dat ik zoo ras niet met 2894de mand nae om hoog was getrocken, of de Meid had de verliefde 2895beginnen te speelen en hem gezeid, dat zy in staet was 2896om zyn geluk te maeken, zoo hy met haer in een goede en 2897naeuwe Vriendschap wilde leeven. Dat zy hem doe van langzaamerhand 2898ter zyden gelokt en volkoomen de meesterschap 2899over haer gelaeten had; in zoo verre, dat zy hem belofte van 2900merkelyke voordeelen deed en hem dezelve ook toonden, 2901indien hy maer geneigd wou zyn om met haer zo vry en minnelyk 2902om te gaen, als zy niet twyffelden dat Lerinde thans 2903met myn zoude doen, en waer toe ons van weerskanten de 2904geleegentheid meer dan uitsteekende gunstig was. Hy vervolgden 2905met openhartigheid te zeggen, dat de schoonigheeden, 2906die zy ter zelver tyd aan hem wees, hem 't gezigt zoo overhooptGa naar voetnoot2906 2907verblinden, dat hy niet in staat was om haere driften 2908langer te weederstreeven, maer zig ten eenemaele aen haer 2909overgaf, alleen om in 't bezit te koomen van 't geen zy onder 2910haer verstookenGa naar voetnoot2910 hield: Dat hy geen kans zag om het haer te 2911ontfutzelen en ook geen geweld gebruiken wilden, uit vreeze 2912dat zulks myn geheele welweezen en alle voordeelen die ik | |
[pagina 116]
| |
2913tot hier toe gemaakt had weederom onder de voet zou stootenGa naar voetnoot2913; 2914waerom hy zig dan goedschiks in haere armen had overgegeeven, 2915en hem te vreeden gesteld met de gemeene spreekwys, 2916dat alle Katten in de nagt grauw zyn. 2917De eenvoudigheid waer meede hy dit nog half slaapdronken 2918vertelden, deeden my niet twyffelen of het was alles zoo gebeurd; 2919hoewel hy in andere omstandigheeden zyn scherp vernuft 2920altoos had doen uitmunten. Nogtans was ik te vreeden 2921over de behulpzaemheid en de zugt die hy voor myn welzyn 2922betoonden, en ik steev hem meer en meer aanGa naar voetnoot2922 om in die gevoelens 2923te blyven en de verliefde by zyn weldoenster te verbeelden; 2924van wien hy niet minder dan ik van Lerinde met geduurige 2925weldaeden wierd opgeproptGa naar voetnoot2925. 2926Veelmaelen kwam ik alzoo by die Juffer zonder dat haere 2927Ouderen nog imand anders die geheime ommegang gewaer 2928wierden; dog de beeterschapGa naar voetnoot2928 van myn Schip, daar onderwyl 2929merkelyk aen gebouwd wierd, deed my besluiten om een 2930einde van myne verkeering by Lerinde te maeken, en te zien 2931of ik ze voor het laaste niet deegelyker in haere Rykdom zou 2932konnen straffen: dewyl ik eersdaegs een laeding aan boord 2933stond te krygen, en alzoo genoodzaekt wierd om nieuwe 2934Matroozen aen te werven, die van myne hoedaanigheid en imborst 2935waeren, en waer toe al eenige tyd vereyst zou wordenGa naar voetnoot2935. 2936Op een avond dat ik dan weederom by Lerinde was gekoomen, 2937dog wat laeter als nae gewoonte om dat ik 'er myn 2938inzigt meede had, sloeg ik haer de noodzaekelykheid voor om 2939met malkanderen door te gaenGa naar voetnoot2939; zeggende, dat ik van ter 2940zyden gehoord had, dat haer Vader eenig verdenken op myn 2941Perzoon had gekreegen, en ze derhalven by tyds met den 2942Gryzaerd zou doen Trouwen om onze inzigten te vernietigen. 2943Dat ik hem meenigmaelen des Avonds als ik van zin was om 2944nae haer toe te koomen, voorby het Huis had zien Patrouilleeren, 2945en my alzoo verpligt om myn bezoek tot de nagt te 2946verschuiven; het geen ik zei de reeden te weezen dat ik nu 2947weederom zoo laet kwam. Zy geloofden al wat ik haer daer 2948ontrent zei als een EvangelieGa naar voetnoot2948, en waggeldeGa naar voetnoot2948 niet lang om tot | |
[pagina 117]
| |
2949myn besluit over te gaen, my beloovende dat ze den anderen 2950avond voorneemens was om zulks te werkstelligen, en dat zy 2951midlerwyl al haere goederen die het minst moeyelyk waeren 2952om te verdraagenGa naar voetnoot2952 in klaerigheid zou leggen om daer meede op 2953geruster plaatzeGa naar voetnoot2952 te gaen, daer wy ons beide gelukkig zoude 2954konnen maaken. 2955Deeze schikkingen beraemd zynde, nam ik nae ouder 2956gewoonte, zonder eenige buitengemeene vryheeden op de 2957Perzoon van Lerinde te begeeren, myn afscheid van haar met 2958een kus, en gong dien Avond vry geruster dan voor heen nae 2959Huis; verblyd weezende dat ik van deeze buitenspoorige MinnaaryeGa naar voetnoot2959 2960zoo voordeelig ontheft stond te worden. Ik versprak 2961teegens de bestemde tyd nog twee van myne Compagnons om 2962het goed van Lerinde by tyds te versleepen; van voorneemen 2963zynde om my met het zelve te vergenoegen en Lerinde tot 2964haer beeterweezenGa naar voetnoot2964 in 't Huis van haer Vader en Moeder te 2965laeten. 2966Met groote ongeduldigheid wagten ik het versprookene 2967oogenblik af, en begaf my doen met myne meedemakkers nae 2968de woonplaats van Lerinde; daer ik wel ras het Kaamervengster 2969van haer zag openen en de bekende mand aflaeten, 2970opgevuld met verscheidene kostelykheeden die ik terstond 2971aen myn Volk overgaf. Deeze wierd nog van een tweede gevolgd, 2972zoo dat zy met hun drien daer aen rykelyk te draagen 2973hadden en ik my te vreeden stelden om ze daer meede heel 2974snel te doen weg gaen. Vervolgens zag ik de mand voor de 2975derdemaal neederkoomen, daar Lerinde in was, die my onderwylen 2976toeriep dat ik een klein Koffertje zou aanneemen, het 2977geen zy by zig had, en daer haare Juweelen in waeren. Ik 2978was niet onhappigGa naar voetnoot2978 om dit ook te hebben en klom eer zy half 2979weegen was al langs de Vengster Cosynen haer te gemoet om 2980het aan te vatten; en gaf in 't aengrypen van 't zelve, als of 2981het by ongeluk in 't afgaen geschieden, de mand zoo'n 2982wakkere stoot, dat dezelve in de glaazen van de beneedenste 2983verdieping zwaayden en Lerinde 'er halverweg uitsloeg, blyvende 2984met haer rokken het onderste booven uit de Korf 2985hangen. | |
[pagina 118]
| |
2986Zulks verwekten zoo'n luid misbaar, dat haer Vader, die 2987schynt wel dien nagt eenig ongewoon rumoer aen zyn Deur 2988gehoord had, met nog andere van zyn Huisgezin te voorschyn 2989kwam, en my zoo onvoorzients op de hielen waeren, dat ik 2990maer myn best moest loopen om van hunne vervolging 2991bevryd te blyven. 2992Lerinde bemerkten ik wel, dat nietteegenstaende haere zwaarwigtige 2993val wel lust zou gehad hebben om met my te gaen, 2994dog haer Vader meer bekommerd over zyn Dogter dan over 2995myn Perzoon, sprong met 'er haest toe om ze uit haere benaauwdheid 2996daer zy in hong, te redden, en gaeven my hier 2997door niet alleen de tyd om weg te koomen, maer daer-en-booven 2998het vermaek dat ik voor altyd van Lerinde ontslaegen 2999wierd; hoewel ik naderhand wel gehoord heb, dat zy haere 3000ouderen de geheele Vryery met my ontdektGa naar voetnoot3000 hebbende beneffens 3001dezelve zig veel moeite en kosten aendeed om myn Perzoon 3002te onderscheppen en my te dwingen om met haer te 3003Trouwen. Maer wy hadden onze Adelyke woonplaats afgeschaft, 3004en ik was bereids den anderen morgen heel vroeg met 3005myne bende ten platten landeGa naar voetnoot3005 beezig om volk voor myn 3006Schip te werven. 3007Ik zogt niet lang of ik vond wel haest verscheidene knaepen 3008die tot myne belangen overhongen; en wat 'er aen hunne geneegentheid 3009tot myne dienst ontbrak, wisten de middelen van 3010Lerinde wel ras te verhelpen en zyn beslag te geeven. Geen 3011drie weeken bragt ik toe om myn Schip met zeeventig Koppen 3012te bemannen, en dezelve liet ik van tyd tot tyd in hunne 3013Scheepspligt treeden, houdende alleen eenige van de voornaemste 3014onder myn gezag om 'er het Land wat meede afte 3015stroopen, en by voorkoomende geleegentheeden hunne bekwaemheid 3016eens te toetzen. 3017Onder anderen van die tydverdryven had ik 'er eene die my 3018heel zuur had konnen opbreeken, zoo ik niet door myne 3019Makkeren was verlost geworden; en by welke occasie ik 3020hunne getrouwheid eerst te regt leerden kennen. Ik steunden 3021'er by vervolg van tydGa naar voetnoot3021 altoos op, dewyl 't zeldzaeme van het 3022weedervaeren dat ik had en 't haggelykeGa naar voetnoot3022 van myn leeven my 3023naderhand meer dan met een gemeene kloekmoedigheid bezielden. 3024Ik dorst alle gevaeren uittarten om my aen 't | |
[pagina 119]
| |
3025waggelenGa naar voetnoot3025 te brengen en zelfs de spot te steeken met een anders 3026ongeval, hun verwytende dat het door derzelver eigen toedoen 3027was, en dat men zyn leed niet langer als men begeerden 3028hoefden te draagen; hoewel ik by vervolg wel andere gedagten 3029kreeg en bekennen moest, dat het meer een wonderlyk geluk 3030dan eigentlyk een belegde wysheid was, de voordeelen die ik 3031in de weereld maekten. 3032Het was een gewissen dag dat 'er op zeeker Landhuis een 3033groote GasteryeGa naar voetnoot3033 wierd aengeregt, daer meer dan zestig 3034Perzoonen zoo Mannen als Vrouwen toe genoodigd waeren. 3035Ik kreeg hier van daegs te vooren de weet, of ik zomtemets 3036lust had om daer ook myn rol te gaen speelen; gelyk zy 3037gewoon waeren, dat ik by diergelyke versnaperingenGa naar voetnoot3037 graeg 3038teegenwoordig was. 3039Myn gedagten liet ik daer eenige oogenblikken over gaen, alvoorens 3040te besluiten in wat gedaente dat ik 'er zou verschynen; 3041dewyl my dat niet eevenveel met betrekking tot myn 3042voordeel wasGa naar voetnoot3041; ik ondernam dog om 'er deeze keer slegts de 3043pligt van Lakei waer te neemen, begrypende dat ik onder de 3044meenigte Dienstbooden, die 'er zeekerlyk weezen zouden, wel 3045onbekend kon blyven, en derhalven groote kans hebben om 3046de Tafel wat van het overtollige Zilver te zuiveren. 3047Dit alles rypelyk nagegaen en de gesteldheid van dit Landhuis, 3048dat rondom in zyne Gragten geleegen was, afgezien hebbende, 3049verwittigden ik alleen zes van myne Bende van myn 3050voorneemen. Ik liet myn oog op de geene vallen die buiten 3051haere natuurlyke weetenschap ook wakkere baezen in 't 3052zwemmen waeren, en versprak ze om zig teegens den avond 3053aen 't bekende lustlotGa naar voetnoot3053 te laeten vinden; daar ik hun de plaets 3054aenwees daer zy over de Gragt moesten zwemmen, om vervolgens 3055by myn te koomen en 't geene over te neemen dat ik ze 3056geeven zou. 3057Zy verspraeken my eenpaerig om dit nae te koomen en lieten 3058my verkleed als een Lakei alleen derwaerds gaen. Ik kwam 'er 3059in 't vallen van den avond, wel konnende vermoeden dat men 3060den Beeker doen al wat te diep bekeeken had om eenig verdenken 3061op myn Perzoon te krygen; en aen de Voorpoort | |
[pagina 120]
| |
3062gekoomen zynde die geslooten was, moest den Poortier nogtans 3063op myn geklop verschynen. Deeze geen bezoek meer 3064verwagtende, vroeg my heel forsGa naar voetnoot3064, wie dat 'er klopten? Ik antwoorden 3065hem een Lakei, die van zyn Meester op dit Uur 3066bescheidenGa naar voetnoot3066 was, en die ik hem met 'er haest noemden, wel 3067weetende dat 'er zoo'n Heer was die geen Knegt had meedegenoomen. 3068Terstond opende hy de Poort toen ik de naem genoemd 3069had en liet my binnen gaen, zeggende, dat ik nu in 3070Huis wel verder te regt zou raaken: Ik zei van ja, niet noodzaekelyk 3071vindende dat hy my tot een wegwyzer zou verstrekken; 3072en daer op voorwards gaende vond ik het gezelschap zoo 3073talryk en vrolyk onder een, dat 'er niemand cplettendeGa naar voetnoot3073 genoeg 3074was om nae myn onbekende Perzoon om te zien. 3075Ik dienden dan meede als andere Knegten in 't honderdGa naar voetnoot3075, 3076eevenwel niet verzuymende om hier en daer myn oog over te 3077laeten gaen en myn kans waer te neemen als ik iets van waerdye 3078ongezien kon by me steeken; en als 'er imand was die my 3079onder 't houden van een praatje vroeg, of ik een goede Dienst 3080had en by wat voor een Heer dat ik woonden? Wees ik maer 3081hier of daer heen; voornaementlyk onder de geenen die het 3082meest door malkanderen liepen. Zoo dat het niemand moogelyk 3083was om te weeten wat ik ter deegen zeiGa naar voetnoot3083, en ik maekten 3084ook dat ik geduurig in beezigheid was om door myn leege tyd 3085de nieuwsgierigheid van myne ConfratersGa naar voetnoot3085 niet al te zeer gaende 3086te maeken. 3087Verscheide vertrekken daer de Gasten in verdeeldGa naar voetnoot3087 waeren, en 3088daer zy hun met allerhande kortswylen vermaekten, deeden 3089my ten eenemaele onkenbaerGa naar voetnoot3089 blyven; en 't geluk wilden dat 3090zy geen eenpaerig Avondmael hielden, maer alleen met kleine 3091partyen eenige snuizeryen nuttigden, en vervolgens aen den 3092dans gongen; by welke geleegentheid ik my zelven myn 3093meeste voordeel voorspelden. 3094Ik had des niettegenstaende de voorzigtigheid om myn maeg 3095alvoorens te voorzien met de Lekkernyen die my het meest 3096bevielen: Ook sprak ik de beste drank aan, die 'er in grooten | |
[pagina 121]
| |
3097overvloed was, en my te meerder moed inwakkerden om myn 3098doel te beschieten. Ik wensten by die omstandigheid myne 3099begunsteraersGa naar voetnoot3099 ook hun deel, dog zy moesten het zelve voor 3100ditmael ontbeeren, en zig te vreeden houden met het geene 3101dat ik 'er ter loops in de handen duuwden, zoo wanneer als 3102zy kwaemen overzwemmen, om my te verligten van den last 3103die ik met tusschenpoozingen by me had gestooken. 3104Al een meenigte Zilverwerk en 't geen waer meede de Taefel 3105dien middag op 't keurlyksteGa naar voetnoot3105 was gecierd geweest, hadden zy 3106bereids gelukkig overgebragt, wanneer het ongeluk wilden dat 3107'er een Heer en een Juffer van 't Gezelschap in den Tuin wandelden; 3108en juist ter zelver tyd als ik met myne makkeren 3109beezig was om hun iets over te langenGa naar voetnoot3109, de plaets voorbygongen 3110daer ik met dezelve stond te praaten. Ik meenden dat ik 3111dit paer nog tydsgenoeg ontdekten, en wyl zy zig voor my 3112verstaakenGa naar voetnoot3112, was ik in de verbeelding dat ik ze in hunne Vryerye 3113verrast had en dat zy daerom voor my wegvlooden; niet 3114weetende dat zy myn heele gesprek met myne Compagnons 3115hadden afgehoord en zig maer alleen voor mynGa naar voetnoot3115 verborgen om 3116geen agterdenken van hunne beluistering te geeven. Ik gong 3117dus getroostelyk in Huis en voorzag my in de eerste oogenblikken 3118weederom van een fraay Zilver LampetGa naar voetnoot3118 en eenige 3119andere snuizeryen daer myne oogen het eerst opvielen, en 3120zulks behendig by me gestooken hebbende bereiden ik my op 3121nieuw om het zelve myne makkeren overtegeeven; dog in de 3122Tuin gekoomen zynde, zag ik my wel ras van eenige Knegten 3123nagevolgt, waer by ook de bewuste Perzoonen waeren die my 3124de voorige maal zoo knap bespied hadden. Ik had nogtans 3125geen verdenken op hunnen toeleg, maer dorst eevenwel niet 3126onderneemen om by myne makkeren aen 't waater te gaen; 3127zoo dat ik onder voorgeeven van een ademlugje te scheppen 3128eenige reizenGa naar voetnoot3128 de Tuin op en neer bleef wandelen, tot dat het 3129meeste gewoel gedaen was, en begaf my doen nae de Gragt 3130om aldaer myn vragt t' ontscheepen. 3131Myn volk die op het gebruikelyke teeken zig weederom in 't 3132Waeter begaaven om over te zwemmen, deeden my een begin | |
[pagina 122]
| |
3133maeken om het Zilver voor den dag te haelen; dog ik had daer 3134pas een aenvang meede gemaekt, of eenige Lakyen die zig in 3135de groene heggen hadden verstopt, sprongen op eenmael uit 3136en greepen my zoo gevoelig aan, dat het my niet mogelyk was 3137om hunne handen t' ontloopen. Daar behoefden niet veel bewys 3138om my van Diefstal te overtuigen, dewyl 'er weezentlyke 3139blyken genoeg waeren, zoo dat ik goed of kwaedwillig als 3140hunne Gevangene nae binnen moest; in 't weggaen hoorende 3141dat myne Makkers op het verneemen van dit alarm te rug 3142zwommen en my schynt wel aen de vriendeloosheid van 3143myne overrompelaars teegens hunne dank moesten over- 3144laeten. 3145Ik wierd ondertusschen op het goetvinden van elk een die my 3146zag, verweezenGa naar voetnoot3146 om tot nader geleegentheid in een vertrek 3147opgeslooten te worden, en daer gebannen te blyven tot dat 3148'er des anderendaegs kennisse van myne schelmerye aen het 3149Geregt zoude gegeeven zyn, zoo dat ik terstond als een misdaadige 3150na booven in een klein Toorentie van dit Landhuis 3151geleid wierd, dat alleen zyn uitzigt op de Gragt had en derhalven 3152voor onmoogelyk wierd gereekend dat ik 'er zou konnen 3153uitkoomen, te meer, wyl ze my de handen op den rug te 3154zaemen geknoopt hadden. 3155Aldus in verzeekering gezet zynde, vertrok ider van my van 3156daen, nae dat ze my verscheidene vraegen hier en daer over 3157gedaen hadden; en de Deur wierd hier op heel zorgvuldig toegeslooten, 3158dewyl men meenden dat zulks myn eenigste uitvlugt 3159konde weezen. Zoo zat ik dan weer in een groote bedruktheid, 3160dog men kon myne kloekmoedigheid nog niet, 3161hoewel ik my naderhand nog altoos verwonderen moest hoe 3162een Vrouwsperzoon zoo veel couragie kon hebben gelyk ik in 3163dit geval tot myne vryheid betoonden; want niet alleen dat ik 3164my op de getrouwigheid van myne makkers heel losselyk verliet, 3165maer de sprong die ik my verstoutenGa naar voetnoot3165 om te doen, moest 3166my nae alle waerschynelykheid een gruwel van myne onderneeming 3167gegeeven hebben. 3168Eenige oogenblikken dat ik my als wanhoopende van spyt en 3169hartzeer de gedagten beezigde over het mislukken van myn 3170welbegonnen arbeid, liep ik alle hoeken van myne Gevangenis 3171omzien ofGa naar voetnoot3170 ik geen middel kon vinden om myne handen t' 3172ontboeyen; en dit gelukten my zoo wel, dat ik in korten tyd | |
[pagina 123]
| |
3173het Touw waer mee myne handen geboeyd waeren loskreeg, 3174met behulp van een NagelGa naar voetnoot3174 die 'er in de Muur stak en waer op 3175ik van langzaemerhand het koord doorveylden. Deeze eerste 3176elende hier door te booven geraekt zynde, stelden ik geen 3177zwaarigheidGa naar voetnoot3176 of ik zou nu wel verder vrykoomen en wel middel 3178weeten om deeze zoogenaemde Gevangenis opentebreeken; 3179dog ik vergisten my hier in, want den donker beletten 3180my om op een andere uitkomst dan op de Deur te hoopen, en 3181dezelve was zoo wysselyk toegezeegeldGa naar voetnoot3181, dat ik buiten een 3182gewis werktuig geen kans zag om 'er eenige voordeelen by op 3183te doen. Ik liep dan nae de Vengsteren, die ik open deed, dog 3184het Waeter dat ik rondom zag en de hoogte die het my toescheen 3185dat ik nog hooger als 't Huis zat, verschrikten my zoodaanig 3186dat ik myn hoofd wel haest weer binnen trok en niet 3187verder dorst denken om door de Vengsteren myne vryheid te 3188zoeken. 3189De lustigheid die ik midlerwyl onder de Gasten hoorden vermeerderden 3190myne ongeduldigheid, en deed my ten tweedenmaele 3191zien of ik dan geene verlossers of imand van myn volk 3192zou ontwaer wordenGa naar voetnoot3192, en of ik genoodzaekt zou moeten weezen 3193om myne tyd hier hopeloos tot een bitterder nagevolgGa naar voetnoot3193 3194te verslyten; maer wat ik keek ik vernam geen hulpers, nog ik 3195zag geen middel om zonder gevaar van myn Leeven deeze 3196Gevangenis uittekoomen. Ik hoorden wel eenige beweeging 3197naby de Gragt maer ik dorst niet onderneemen om imand toe 3198te roepen, vreezende dat myne laeste dwaeling welligt erger 3199als de eerste mogt weezen; en daerom besloot ik om my tot 3200aen den dag te geduldenGa naar voetnoot3200, en te zien of ik door de eene of 3201d' andere list dan beeter in myn oogmerk zou gedyen. 3202Ik bleef geduurende dit ontwerpGa naar voetnoot3202 uit de Vengsteren leggen, 3203terwyl de maen begon te ligten en my nieuwe moed gaf om 3204andermael myne vryheid te onderstaenGa naar voetnoot3204; want ik zag eenige 3205van myne makkeren, die aan de overkant op myne Gevangenis 3206stonden te staroogenGa naar voetnoot3206, en my wel haest met behulp van de | |
[pagina 124]
| |
3207maeneschyn in 't oog kreegen. Zy riepen my terstond toe, 3208dog heel zagtelyk, dat ik maer van booven neer in de Gragt 3209zou springen, dat ze my voor het verdrinken wel zouden bewaeren: 3210Zy dorsten niet meer zeggen uit vreeze van gehoord 3211te worden; en ik riep haer tot antwoord, dat ik het zou doen, 3212hoewel 'er doenmaels nog geen lid aen myn heele Lyf was dat 3213het van zin was, dewyl 'er op hunne voorstelling een gril over 3214myn gantsche lighaem gong en my zoo vervaerden, dat ik op 3215dit oogenblik niet wist waer ik bykans was. Ik kwam dog wel 3216haest weer by myn zelven, hoorende dat 'er eenige van 't 3217Huisgezin nae booven kwaemen om zoo 't scheen te koomen 3218zien of ik 'er nog wel was; zoo dat ik met 'er haest de raamen 3219weederom toedeed, en op my rug teegen de grond gong leggen, 3220met de handen kruisgewys daer onder, zoo als ze my 3221voorheen geboeyd hadden. 3222Zoo drae als ik de Deur hoorde openen hield ik my gerustelyk 3223in slaep te weezen, hoewel ik dog zoo oplettende was dat 3224ik genoegzaem kon zien wat 'er gedaen wierd, dog de geene 3225die binnen kwaemen bemerkende dat ik in slaep was, gongen 3226heel stilletjes weer weg zonder digt by my te koomen en slooten 3227de deur op zyn voorige grendel, zeggende teegens malkanderen 3228in 't afgaen van de trappen; Den Schelm is 'er nog, 3229maar wy zullen eevenwel uit voorzigtigheid nu maar om 't 3230Geregt stuuren. 3231Deeze laeste woorden gaeven een diepen indruk op myn 3232gemoed en deeden my niet lang meer aarzelen om de Vengsteren 3233uittespringen; nogtans oordeelden ik noodzaekelyk om 3234myne kleederen die ik het best kon missen aen een te binden, 3235en my daer meede zoo laeg te laeten afgleyen als het mogelyk 3236kon zyn, eer ik my in de Gragt zou laeten vallen. Ik opende 3237dog alvoorens de Glazen om te zien of 'er myne helpers 3238nog stonden; en een van dezelve ontdekt hebbende, waerschouwden 3239ik hem dat ik my terstond zou laeten vallen, als 3240zy in klaarigheid zouden weezen om my uit het Waater te 3241helpen. Dit zeggende scheurden ik terwylenGa naar voetnoot3241 myn Overhemd, 3242HemdrokenGa naar voetnoot3242 KaemisoolGa naar voetnoot3242 aen stucken, en hier van met 'er haest 3243een bekwaem koord gevlogten hebbende, maekten dit beneffens 3244een end touw dat ik nog in myn zak had en myne KoussebandenGa naar voetnoot3244 3245al een tamelyke lengte uit om my voor een hooge val | |
[pagina 125]
| |
3246te beschutten. 3247Het zelve vast zynde klom ik in 't Cosyn en zei teegens myne 3248makkeren die in de Gragt al beezig met zwemmen waeren, 3249dat ik aenkwam; welke niet beeter weetende of ik had my 3250verstout om deeze gevaerlyke sprong te doen, zaegen met de 3251grootste verwondering dat ik bedaardelyk langs de muur afglee. 3252Ik had omtrent nog veertig voet hoog te vallen toen ik 3253aen 't eind van myn getuigGa naar voetnoot3253 was gekoomen, en liet my zoo 3254onverschillig neederplotzen als of ik maer anderhalve duimGa naar voetnoot3254 3255meer te springen had; dog het bleek by de uitkomst wel 3256anders, want schoon ik my weinig of niet bezeerden ik 3257duikelden dog met 'er spoed nae de grond, en de eigeneGa naar voetnoot3257 vrees 3258begon my te bevangen doen ik wel eer in myne jonkheid door 3259onvoorzigtigheid in 't Waeter was gevallenGa naar voetnoot3259. 3260Myne makkers naemen my eevenwel terstond onder hunne 3261bescherming en ligten my uit het Waeter eer ik eenig nadeel 3262door het zelve kon lyden en bragten my aen Land; eenpaerig 3263verblyd weezende dat ik deeze zwaerigheid zoo wel ontkroopen 3264was. Ik trok eenige van hunne drooge Kleederen aen midlerwyl 3265dat zy beezig waeren om zig ook weederom aan te 3266trekken, en meenden vervolgens met malkanderen nae ons 3267Hoofdleeger te gaen; dog myne val die ik in 't Waeter gedaen 3268had, had wiskunstig zoo veel gedommelGa naar voetnoot3268 in 't zelve gegeeven, 3269dat het verscheidene van 't Huisvolk te voorschyn deed 3270koomen, om te zien wat daar van de oorzaek mogt geweest 3271hebben, en zy moesten noodwendig myne vlugt uit de 3272Tooren bemerkt hebben, dewyl wy naeuwelyks buiten het 3273Landhuis gekoomen waeren, of wy zaegen ons van meer dan 3274elf dier knaapen vervolgt, met allerhande GeweerGa naar voetnoot3274 dat zy terloops 3275hadden meede-genoomen. 3276We waeren ondertusschen ook niet ontbloot van waepenen, 3277behalven ik, die maar een knots van een Boom had afgesneeden 3278om op te leunen; dewyl ik myn regtervoet in de sprong 3279eenigzints verstuykt had; nogtans wilden ik naest myne getrouwe 3280meedehelpers myne Vyanden ook onder de oogen 3281zien, dog zy begeerden zulks niet en zeiden dat ik buiten | |
[pagina 126]
| |
3282staat was om te vegten, en dat zy met hun zessen bekwaem 3283genoeg waeren om de aenkoomende de neederlaeg te geeven. 3284Ik moest derhalven aen een kantGa naar voetnoot3284 zoo ik hun geen ongenoegen 3285wilden aendoen, en my dus ter zyden in de struiken needergezet 3286hebbende daer my niemand kon zien, zag ik evenwel 3287myne zes meedebroeders met de grootste kloekmoedigheid 3288haere vyanden aenvallen en ze zoo deerlyk toerigten, dat 'er 3289niet alleen drie van dezelve in korten tyd ter aerden raekten, maer 3290de overige zoo bloedig mishandeld wierden, dat zy naauwelyks 3291nae Huis konden kruipen. 3292Ik was niet alleen by uitstek voldaan over de dapperheid die 3293myne wakkere behartigers in deeze omstandigheid betoonden, 3294maar wel voornaamentlyk over de zugt die zy voor myne 3295belangen scheenen te hebben; het geen my ten vollen van 3296hunne getrouwheid voor myn Perzoon verzeekerden, en my 3297een onmeetelyke agting voor deeze zes braave helden inboezemden; 3298waer van 'er in dit gevegt maer een ligtelyk was 3299gekwestGa naar voetnoot3299 geworden. Dog nietteegenstaende deeze behaelde overwinning 3300vonden wy dog niet oorbaerGa naar voetnoot3300 om langer het veld te 3301houdenGa naar voetnoot3300, uit vreeze dat ons een grootere magt mogt aendoenGa naar voetnoot3301 3302die onze vermeetenheid zomtemets zou betaeld zetten; Waerom 3303wy met verdubbeling van voetstappen wel haest buiten 't 3304bereik van dit Landhuis geraekten en voor den morgenstond 3305nog in ons Hoofdleeger aenkwaamen. 3306Twee daegen hier op kwam ik weeder in Gibraltar, daar ik my 3307op nieuw voor de vervolgingen van Lerinde zeer schuyl moest 3308houden; dewyl my 't avontuurtie met haer gehad, in een 3309grooter verleegentheid dan dit laeste geval zou konnen 3310gebragt hebben. Ik had ook geen reeden die my verpligten om 3311lang aen de Wal meer te blyven; want niet alleen dat ik myn 3312personagie aen deeze kust heel wel had uitgespeeld, maer ik 3313kreeg in minder dan agt daagen myn geheele laading aan 3314Boord, en daar-en-booven was myn Schip nu ten vollen bemand 3315om een zwaare Zeetogt te konnen verduuren. Ook vermeerderden 3316ik merkelyk myn Scheepsgeschut, en wapende 3317myn Volk zoo rykelyk dat ik voor een Zeegevegt niet behoefden 3318te schroomen. 3319Wy ligten het Anker op een middernagt en staaken met een | |
[pagina 127]
| |
3320gunstigen Wind in Zee, altemaai wel gemoed en verblyd zynde 3321over de voordeelen die wy alreede behaald hadden en 3322welke wy eersdaags door onze laading nog stonden te verkrygen; 3323want in plaatze dat wy onze Cours nae Vrankryk naamen, 3324daar wy onze laading gedeeltelyk moesten ontscheepen, 3325bleeven wy eenige Weeken gints en weeder kruyssen, wagtende 3326op een geleegentheid om die tot ons voordeel kwyt te 3327raaken. Wy kreegen ze wel haast, door middel van een vrybuiter 3328aan wien wy het kostbaarste van onze vragt voor een taamelyke 3329winst afstonden; dog zonder een merkelyke voorzigtigheid 3330dien ik gebruikten zou ik het duur te verantwoorden 3331hebben gehad. 3332Eenige van myne Matroozen deezen Zeeschuimer ontdekkende 3333en myn voorneemen met dezelve niet weetende, gaaven 3334my berigt dat hy ons najoeg en alle Zeylen byzetten om ons 3335te agterhaalen. Ik gaf op deeze ontfangene kondschap bevel 3336om het Geschut met scharp te laaden, mistrouwende of ik 3337zomtemets myn oogmerk met hem wel bereiken zou; dog ik 3338liet daar en teegen ook weederom eenige kleine stucken met 3339loskruid vullen, om hem daar meede de noodige seinen van 3340Vriendschap te geven. Hy naderden midlerwyl heel sterk om 3341de voordeeligen Wind dien hy had, en onder ons Kanon 3342gekoomen zynde, liet ik heur de eerschooten geeven; maar hy 3343zulks niet wel begrypende, zond zyn Sloep met eenig Volk 3344aan ons Boord, om over een verdrag van overgaaf te handelen, 3345denkende dat wy ons zonder zyne opeyssingGa naar voetnoot3345 goedwillig overgaaven; 3346het geen myn Volk, die de Spaansche taal zoo wel als 3347zy konden, ten hoogsten belgden, en deze uitgezondene niet 3348alleen Vyandlyk deeden begroeten, maar den Roover de volle 3349laag gaaven, zonder daar in myn beveelen aftewagten. 3350Onze Vyanden welker Schip sterker dan het onze bemand 3351was, door dit geweld op hun beurt ook ten hoogsten verbitterd 3352rakende, ontzaagen niet om ons op zy te koomen en zig 3353over den geleedenen hoon te wreeken; maar schooten ons zoo 3354verwoedelyk op 't Lyf, dat buiten de schaade en de verontramponeering 3355van ons wandGa naar voetnoot3354, wy ook veel Volk verlooren. 3356Hier meede waaren zy nog niet vergenoegd, maar klampten 3357ons met een wonderlyke gaauwigheid aan Boord eer wy de 3358tyd hadden om 't Schip te wenden, en zouden ons ongetwyffeld 3359geheel vernield hebben, indien ik niet by geluk hunne | |
[pagina 128]
| |
3360bevelhebber, die een Fransman was, ontmoet en hem in 3361weinige Woorden een uitleg gedaan had weegens 't misverstand 3362dat 'er gebeurden 3363Zulks deed dan alle oproerig misnoegen eensklaps ophouden, 3364en 't verleenden my de tyd om in een minnelyk verdrag met 3365deezen vrybuiter te koomen; die myne voorneemens zeer wel 3366aanstonden en ten uittersten verheugd betuigden te weezen 3367dat hy een nieuwe Zeebroeder had aangeworven. Ik onthaalden 3368hem voor 't overige zeer wel, en eenige daagen dat wy by 3369malkanderen bleeven, om geduurende als het stille Zee was 3370myne vragt by hem over te Scheepen, verbonden wy ons door 3371beloften te kragtiger aan een om in alle geleegentheeden ons 3372weederzyds welvaaren te behartigen. Een zwaar Onweer verhinderden 3373midlerwyl dat wy ons nog naauwer verzeekeringen 3374van standvastige getrouwheid gaaven, en dat wy onze verbintenissen 3375te onverbreekelyker maakten: Wy hadden de tyd 3376niet om malkanderen te berigten van de plaats daar wy ons 3377weederom zouden vinden; want de felle Storm smeet onze 3378Scheepen uit een en decd ons van weerskanten maar nae de 3379behoudenis van Lyf en Leeven omzien. Wy wierden door geduurige 3380haagel en donderbuyen als Martelaaren geslingerd en 3381gepynigd; hoewel ik doenmaals meer dan imand van myn 3382Scheepsvolk in deeze onstuige elenden en jammerheeden 3383verhard was, en ik bleef nagt en dag beezig om myn volk een 3384noodzakelyke moed intewakkeren. 3385Dit tusschengevalGa naar voetnoot3385 deed my ten eenemaale den uitwendigen 3386haat vergeeten, die ik op eenige van myn Scheepsvolk had 3387gekreegen, door het verwaarloozen van myn gezag en de 3388onagtzaamheid die zy in de ontmoeting met de vrybuiter 3389hadden doen blyken; niettemin dat ik ze innerlyk behield, tot 3390dat ik 'er hun hier nae de dubbeldverdiende Straf van deed 3391gevoelen, en dezelve aantoonden, dat een lange borg geen bewys 3392van kwytschelding wasGa naar voetnoot3391. 3393Het onweer bedaard en de Zee weederom in kalmte zynde, 3394was ik daar over niet weiniger verheugd dan over het gelukken 3395van myne aanslagGa naar voetnoot3395 met de Vrybuiter, en de verbondschap 3396die ik met deszelfs ScheepsvoogdGa naar voetnoot3396 gemaakt had. Ik slenterde 3397nog eenige daagen de Zee herom om hem opte zoeken en te | |
[pagina 129]
| |
3398weeten wat streekGa naar voetnoot3398 dat hy neemen zouw om zyn laading dien 3399hy van my had ingenoomen te verkoopen, en in wat weerelddeel 3400dat ik my weederom by hem zou vervoegen; dog alle 3401maatregelen die ik daar ontrent nam waaren vrugteloos en ik 3402vond hem niet, zoo dat ik vaststelden dat hy welligt vergaen 3403of verwaayd was geraaktGa naar voetnoot3403. Althans ik zag hem nooyt weerom, 3404en ik getroosten my dat ik met myn Volk en Schip nog buiten 3405alle ongeluk was gebleeven. 3406Midlerwyl steevende ik met een wakkereGa naar voetnoot3406 kouw die het 3407Onweer had overgelaaten nae Vrankryk op, alwaar ik volgens 3408de beloften die my te Gibralter gedaan waaren een bevragting 3409op de GuinéeGa naar voetnoot3409 zoude krygen; hierom spoeden ik my met alle 3410magt nae de Zeehaaven die my was aangeweezen, denkende 3411meerdere voordeelen op de Goud-kustGa naar voetnoot3411 te zullen behaalen. 3412Ook scheen ik niet bekommerd om myne verontschuldiging 3413aan de FactoorsGa naar voetnoot3413 en Coopluyden in Vrankryk te zullen maaken, 3414want ik versprak met myn Volk om dezelve te zeggen, 3415dat ik door de geleedene weederwaardigheeden op myne Reis 3416genoodzaakt was geworden om het meeste gedeelte van de 3417Laading over Boord te werpen; of wel anders om hun wys te 3418maaken dat het ons door een Zeeroover, met wien wy slaags 3419waaren geweest was afgenoomen. 3420Binnen de tyd dat ik daar omtrent de nodige schikkingen beraamden, 3421wilden het gevalGa naar voetnoot3421 dat 'er een Fransch Schip uit de 3422West-Indien koomende ons bejeegende: Ik liet terstond de 3423Franse Vlag ook waayen, wel denkende dat hy een ryke laading 3424uit dat Weereld-gedeelte meede bragt; en mitsdien het 3425zeederd eenige daagen ongemeen kalm was, moesten wy 3426geduurende dien tyd by elkander ten Anker blyven leggen. 3427Dit veroorzaakte dat ik een ongemeene goede bekendschap 3428met den Scheeps Capiteyn van het zelve maakten, en wy 3429waaren dagelyks by een; het geen de reeden was dat ik in 3430zyne geheimen getreeden zynde dorst onderneemen om zyn 3431Schip afteloopenGa naar voetnoot3431, en my in 't bezit van deszelfs Rykdom te 3432stellen die hy aan Boord had. | |
[pagina 130]
| |
3433Ik openbaarden dit ontwerp aan de voornaamste van myne 3434onderhoorige beampten, die alle van het zelfde gevoelen dan 3435ik zeiden te weezen, en wy maakten vervolgens geen zwaarigheid 3436om dit voorhebben aan al ons Scheeps volk te openbaaren; 3437welke een eenpaarige kloekmoedigheid betoonden om die aanslagGa naar voetnoot3437 3438onverzuimdGa naar voetnoot3438 te beginnen, schoon onze Vyanden die wy 3439bevegten moesten eenmaal zoo sterk dan wy in manschappen 3440waaren. Dog om te zeekerder van myne onderneeming te zyn 3441en myne gesleepenheid in de Zeelisten eens te beproeven, liet 3442ik zeekere Nagt dat wy ons op het zelve Schip vervrolykten, 3443en dat het ongemeen duister weer was, eenige van myn Volk 3444met de Boot aan de voorsteeven van dit Schip zoo vlytig 3445arbeiden, dat zy buiten kennisse van de geene die 'er in waaren 3446een lek aan het zelve onder water toebragten; het welke 3447den Schipper niet mogelyk was om te konnen vinden, wat 3448moeite hy ook deed, en hy bespeurde alleen aan het veelvuldige 3449Waater dat hy inkreeg, dat zyn Schip niet digt was, en 3450dat het zelve gevaar liep om met zamt de laadingGa naar voetnoot3450 te zinken, 3451zoo hy in tyds geen voorzorge daar toe gebruikten. 3452Zy zogten meer dan twee daagen om het lek te vinden, maar 3453het was alles te vergeefs en den Schipper zag zig genoodzaakt 3454om my te verzoeken, of ik zoo veel van zyne laading zou willen 3455overneemen tot dat hy het lek ontdekt had; waar voor hy 3456my rykelyk zeide te zullen beloonen als wy in Vrankryk zoude 3457gekoomen zyn. Dit was Booter in myn TonGa naar voetnoot3457, gelyk het 3458spreekwoord wil, en derhalven sloeg ik hem zyn verzoek niet 3459af, maar zei hem dat ik zulks van herten gaarne wilden doen, 3460om dat ik ruimte genoeg in myn Schip had. 3461Het lek wierd doen wel haast gevonden zoo ras als zy het 3462meerderdeel van hunne laading in myn Schip hadden overgebragt; 3463en den Schipper ziende dat het nog al eenige tyd zou 3464aanloopen eer zy het zelve gestopt konde hebben, vergunden 3465my dat ik vast voor uit nae Duinkerken zou zeylen, alwaar hy 3466moest ontscheepen en op welke plaats alle zyne Scheepsbrieven 3467luydenGa naar voetnoot3466. Ik stak op deeze beoorloovingGa naar voetnoot3467 wel haast onder 3468Zeyl en zetten 't ook op Duinkerken aan, daar ik onder voor- | |
[pagina 131]
| |
3469wendzel, dat 'er een gedeelte van de laading van het agter 3470gebleevene Schip nog in het zelve lag, eenige van de voornaamste 3471kostelykheeden die ik daar uit aan Boord had, verborgen 3472hield en in Engeland liet verkoopen; gelyk ook het 3473overschot van de vragt die ik te Gibraltar voor Nantes had ingekreegen, 3474zonder dat myne bedriegelykheid kwam uittelek- 3475ken. 3476Myn voorneemen was ondertusschen niet anders als om 3477meede myn werk van het Rooverschap te maaken, denkende 3478daar een gestaadiger voordeel by te hebben; dog geduurende 3479veertien maanden dat ik my met die Zeeschuimerye bemoeyden, 3480kan ik opregtelyk betuigen dat my een klein gewin uitleeverden 3481en dat myn volk heel t' ontvreeden over die zwerverye 3482was; het welk my noodzaekten om een bevragting te aanvaarden, 3483die my in Portugal aan de hand wierd gedaan op de 3484Guinée en Goudkust. Het Fortuin dat ik my daar by voorspelden 3485bevreedigdenGa naar voetnoot3485 dezelve, en wy vertrokken zeer gemoed 3486nae dat Weerelddeel dat de oorsprong van myne bekeering 3487was en daar ik een walg van alle myne Godloosheeden kreeg, 3488die ik met zoo een onwankelbaare standvastigheid in myne 3489leevensdaagen had uitgevoerd. 3490Wy hadden midlerwyl een voorspoedige reis, en wy zouden 3491wel haest ter beloofder plaatze gekoomen weezen als de Eendragt 3492onder myn volk had konnen bestand houdenGa naar voetnoot3492; dog de 3493agteloosheid van dezelve, op een dag dat wy op Anker leggende 3494uit vermaak aan een zeekeren streek van de Guinée aan 3495land gegaen waaren, om te zien of wy niets zeldszaam zouden 3496konnen ontdekken, hadden de geene die ik tot bewaaking 3497van de Boot gelaaten had, de stoutheid gebruikt om daar 3498weederom meede nae boord te vaeren, willende nog eenige 3499van hunne makkeren herwaards overbrengen om derzelver 3500nieuwsgierigheid ook te laaten voldoen. 3501Ik was terwylen met omtrent zestien man het Land van 3502deeze inwoonderen zoo diep ingewandeld, dat wy van dezelve 3503ontdekt wierden. Wy wilden toen weederom te rug keeren uit 3504vreeze van eenige overlast door deeze neegers te zullen lyden, 3505die ons met hunne vinnige oogen zoo het geleek heel onvriendelyk 3506bekeeken; en wy hadden ons naauwelyks omgewend 3507of meer dan vyftig van die knaapen kwaemen ons agter opgeloopen, 3508en bestreeldenGa naar voetnoot3508 ons zoo ruw met hunne Pylen, waar | |
[pagina 132]
| |
3509van zy 'er een geheele zwerm te gelyk op ons afschooten, dat 3510'er twee van myn Volk doodelyk van gekwest wierden. Het 3511Bloed begon my doen ook te gisten, en ik gebood om deeze 3512onhandelbaare schepzelen insgelyks met Vyandschap te 3513gemoet te gaan, vermeenende genoeg in staat te zullen weezen 3514om dit getal onbedreevene met onze vuurwaapenen te 3515verjaagen. Wy keerden ons derhalven heel gezwind om en 3516branden eenige Snaphaanen op dit gespuis los; die terstond 3517uit malkanderen weeken en al schreeuwende het haazenpad 3518koozen, ziende dat 'er verscheidene van hunne kant getroffen 3519waaren. 3520Een oogenblik dat ik nog vertoefden om te zien of zy 3521zomwylen nog lust hadden om een tweeden aanval te doen, 3522en midlertyd de geene die geschooten hadden weeder te doen 3523laaden, naamen wy met zagte schredenGa naar voetnoot3523 den weg nae de Zeekant 3524op, om met de Boot nae 't Schip te keeren; maar wy 3525vonden ons merkelyk vergist in dat denkbeeld, want wy zaagen 3526geen Boot nog het Volk dat wy 'er tot bewaaringe van 3527dezelve gesteld hadden. Wy riepen hier op al ons best nae het 3528Schip dat van verre in Zee ten Anker lag, dog het was onmoogelyk 3529om er imand te beroepenGa naar voetnoot3529; en aan de andere kant stelden 3530wy vast, dat de Neegers onze Boot gevonden hadden en 3531dezelve hier of daar versleept, en de twee Matroozen die ik 'er 3532by had gelaaten gedood of als gevangene landwaards hadden 3533ingebragt. 3534Terwylen wy die gedagten maakten wierden wy door meer 3535dan Honderd-Vyftig Negers overvallen, die schynt wel op ons 3536geroep dat wy naa het Schip gedaan hadden waaren aangekoomen: 3537Hunne meenigte verschrikten ons, nogtans liet ik 3538niet naa om myn Volk in een goede slag-orden te stellen, om 3539zoo draa als zy op ons zouden willen aanvallen dezelve met 3540Vuur en Zwaard te beantwoorden; en binnen dien tyd liet ik 3541alle mogelyke teekenen en geschreeuw by brengen om eenige 3542hulp van myn Schip te krygen. De Neegers scheenen dit geroep 3543niet te begrypen, hoewel zy hun weinig bekreunden 3544over het geene dat wy deeden; want zy vielen met de ysselykste 3545gebaardenGa naar voetnoot3545 op ons aan, nietteegenstaande dat myn Volk 3546zig als Leeuwen verdeedigden en een groot getal van de Neegers 3547om hals bragtenGa naar voetnoot3547. Wy verlooren ondertusschen ook veele | |
[pagina 133]
| |
3548van onze kant, en geduurende anderhalfuur dat wy het veld 3549teegens hun hielden, was het zelve als in een bloedbad veranderd; 3550en wy moesten met ons drien die van onze zyde alleen 3551overig bleeven de vlugt neemen, wyl 'er niemand ons te hulp 3552kwam. 3553Wy liepen door struiken en daalen niet weetende waar wy 3554belanden zouden, en wy hadden het geluk dat wy onvervolgt 3555bleeven, dewyl de Neegers zig maar alleen scheenen te 3556vergenoegen met de buit die zy op het Slagveld van ons vonden; 3557en wy byna een half uur uit onzen Adem geloopen hebbende 3558ontdekten wy in Zee een klein Vaartuig. Wy spoeden 3559ons na den Oever om te zien of wy daar mee niet geholpen 3560konde worden; en aan 't waater gekoomen zynde onderschepten 3561wy zoo veel als dat het onze Boot van 't Schip was die 3562nae het zelve te rug keerden. Ik liet de geene die by my waaren, 3563om dat zy luider dan ik konde roepen, zoo veel te weeg 3564brengen dat men ons hoorden en wederom met de Boot te 3565rug kwam om ons te verlossen van de akelige toestand daar 3566wy in gedompeld laagen; dog zonder een klein heuveltje daar 3567wy overend op stonden, en daar zy ons eenigzints met kennis 3568konde zienGa naar voetnoot3567, zouden wy alle hoop hebben moeten verlooren 3569geeven, en voor de mishandelyke onmenschelykheeden 3570van deze bloeddorstige Neegers hebben moeten onderbuigenGa naar voetnoot3570; 3571want wy hadden te veel wonden die ons Ademloos maakten 3572om verder te konnen vlugten. 3573De Boot kwam ons nog tydig redden, en eer dat wy andermaal 3574aan de vervolgingen van dit bitter landvolk bloot stonden, 3575die ons op nieuw in 't Oog gekreegen hebbende weederom 3576eeven graag als van te vooren op ons jagt begonnen te 3577maaken, waaren wy al in Zee eer zy op den Oever kwaamen; 3578en alle hunne Pylen die zy op ons nog lostrokkenGa naar voetnoot3578, vielen zonder 3579eenige beschaadiging te doen in Zee, en wy geraakten 3580zonder verder letzel van hun te ontfangen, gelukkig aan 3581Boord van myn Schip. 3582Eenige daagen die met het herstellen van myne Wonden vergongen 3583eer ik een deegelyke order op het vervolgen van myne 3584reis kon stellen, deeden my niettemin een regtmaatige wraak 3585neemen van de geene die my zoo in de nood hadden laaten 3586steeken, en met de Boot teegens myn gebod waaren weggevaaren. 3587Niet alleen dat ik dezelve een welverdiende straf aan- | |
[pagina 134]
| |
3588deed, maar ik vond goed om ze zonder eenige genaade het 3589leeven t' ontneemen, zoodaanig was myne verbittering teegens 3590hun ingeworteldGa naar voetnoot3590; te meer, toen de twee overgebleevene, 3591die met my de Handen der Negers ontkoomen waaren, aan 3592hunne Wonden stierven, en my op hun doodbed een verzoek 3593deeden, dat ik derzelver rampzaalig leed niet ongewrooken 3594zou laaten. 3595Ik verloor aan hun beide, zoo wel als aan de andere die met 3596my aan land waaren gegaan en aldaar door de Neegers waren 3597omgekoomen, de braafste mannen van myn Schip; nogtans 3598moest ik weer andere tot het bewind van myne Zeetogt en 3599het stierGa naar voetnoot3599 van myn Schip aanstellen, dewyl ik te onervaaren 3600was om die zorg op my alleen te neemen. Kort nae dat ik die 3601benoeming gedaan had, ligten wy het Anker en zeylden verder 3602nae de Goud-kust op; daar ik een beetere ontfangst verwagtende 3603was, als van de kwaadwillige Neegers die my zoo 3604jammerwaardig gehaavend hadden. 3605De strengheid waar meede ik myn Volk voortaan meer dan 3606ooit bejeegende, om 'er alzoo een gevreestheid voor my 3607onder te brengen, en het gevoelig voorbeeld dat ik dezelve 3608daar van nog onlangs had gegeeven, bragt geen beetering onder 3609haar; maar in teegendeel, elk een scheen zig verongelykt 3610te houden over de onverdraagelyke mishandeling (zoo als zy 3611't noemden) die ik de twee schuldpligtigeGa naar voetnoot3611 had laaten aandoen, 3612en de onregtvaardige Dood die zy door myne dwingelandy 3613hadden moeten onderstaanGa naar voetnoot3613. Ik zag hoe langer hoe meer dat 3614hunne geneegentheid voor my verwyderdenGa naar voetnoot3614, en ik moest al 3615meenige snaauw ondanks my zelven verdraagen; voornaamentlyk 3616van die welke ik bekwaam gekend had om neffens 3617my het hooge gezag op 't Schip te voeren. Nogtans waaren 3618'er nog die nietteegenstaande alle gereezene onlusten my 3619eevenwel toegeneegen bleeven; dog hun getal was klein en 3620niet volstaandeGa naar voetnoot3620 genoeg om teegens alle onreedelykheid aan te 3621worstelenGa naar voetnoot3620, en de verbittering van hunne meede makkers daar 3622door te doen verflaauwen. 3623Zulk een ontlookene haat die ik my met een eenvoudige on- | |
[pagina 135]
| |
3624noozelheid had op den Hals gehaald, deed my zoo wel by 3625Nagt als by Dag in een gestaadige waakzaamheid weezen, om 3626niet overhooptelyk van myne vervolgers te worden onderdrukt; 3627en wanneer ik eenige onderneeming van belang wou 3628aanvangen, belei ik met de uitterste voorzigtigheid de aanslaagen 3629dien ik voor had. Ik zogt ook zoo veel mogelyk de gene 3630te spaaren die myn Perzoon verknogt bleeven, wel denkende 3631dat ik door hunne vermindering te spoediger myne heerschappye 3632zou verliezen; maar wat voor heilzame en bedekte maatreegulen 3633dat ik ook nam, dezelve waaren te vergeefs en ik 3634moest ten laasten voor hunne gewelddaadigheeden onderbui- 3635gen. 3636Op een Nagt dat ik vol mistroostigheid zynde in myn stoel 3637was ingeslaapen, en eenige van de onwillige zoo het scheen 3638bedektelyk in de Kajuitkaamer waaren ingesloopen, ontwaakten 3639ik heel verbaasdelyk door het rumoer dat 'er 3640rondom myn Lyf gemaakt wierd: Ik zag myn Armen en 3641Beenen gebonden, en een van de booswigten gereed om my 3642met de PonjartGa naar voetnoot3642 te doorsteeken, zoo ik maar het minste geluid 3643zou maaken; terwyl 'er meer andere waaren die my opnaamen 3644en nae de raamen droegen, neemende een touw dat ze 3645my om den middel bonden en daar meede lieten afzakken. Ik 3646meenden voorzeeker dat ik myn laaste Uur beleefd had en 3647dat ze my in Zee gongen werpen; hoewel het touw dat om 3648myn Lyf was geknoopt, my weederom eenigzints gerust stelden, 3649en nog hoop deed hebben dat 'er myn Leeven niet mee 3650gemoeit zou zyn. Ik had my dog gaarne verootmoedigdGa naar voetnoot3650 en 3651willen verneederen voor deeze kwaalyk gezinde, die zig by 3652deezc geleegentheid wilden wreeken over de Dood van hunne 3653reeds gestorvene aanhangerenGa naar voetnoot3653; dog het verbod om geen 3654oproer te maaken zoo ik de Dood niet wou ondergaan, deed 3655my heel zagtzinnig en gedwee weezen en my nae hun goedvinden 3656behandelen. 3657Ik wierd ondertusschen de Vengsteren uitgestooten, het welk 3658bykans op de zelfde wys toegong, als doen ik my op het bekende 3659Landhuis uit den Toorn in de Gragt liet gleyen; dog de 3660verwagting die ik hier van kon hebben, moest my zoo vermaakelyk 3661niet vallen als die tyd, wel weetende dat 'er in Zee geen 3662helpers voor my konden weezen. 3663Tusschen alle hoop en vrees zakten ik midlerwyl nae onderen, | |
[pagina 136]
| |
3664en myne verwondering was niet van de gemeensteGa naar voetnoot3664 dat ik my 3665in de Boot voelden needergezet, en op nieuw omringd wierd 3666van verscheidene matroozen die gants myne Vrienden niet geleeken. 3667Myne bangigheid verdween dog gedeeltelyk, alhoewel 3668ik buiten dienGa naar voetnoot3668 hunnen verderen toeleg niet kon bezeffen en 3669ook niet vraagen dorst wat dat ze met my voor hadden; derhalven 3670hield ik my zoo stil als van te vooren, want myne magt 3671was te gering om my te verkloeken, en ik kon niettemin dat 3672het al reedelyk donker op Zee was, nogtans wel zien dat 'er 3673niemand in de Boot was die zig eenigermaaten tot myn voordeel 3674liet hooren. 3675Het touw waar meede ik buiten het kajuitvengster was neergelaaten, 3676van myn middel afgedaan zynde, wierd ik heel 3677schielyk van 't Schip afgeroeit: Het was dien Nagt ongemeen 3678stil weer, daarom spoeden wy een knappen wegGa naar voetnoot3678; en nae myn 3679gissing moesten wy drie Uuren gevaaren hebben, wanneer ik 3680de Boot voelden stil houden. Ik twyffelden niet of wy waaren 3681aan 't Land, dat ik dien dag van verre in Zee had zien leggen, 3682en dat volgens het zeggen der Matroozen een Eyland was: 3683Allerhande verbeeldingen en gedagten maakten ik in een 3684oogenblik tyd, bevreemdGa naar voetnoot3684 weezende wat hier myn weedervaaren 3685zou zyn; hoewel ik voor het zeekerste geloofden, dat ik 3686'er met het aanbreek van den dag te regt gesteld zou worden, 3687en een elendige en pynelyke Dood te smaaken hebben. 3688Daar wierd my niet lang tyd gegeeven om in hun byzyn veele 3689harssenmaalingenGa naar voetnoot3688 daar over te hebben, want zoo drae als wy 3690met de Boot aan Land geraakt waaren, wierd ik uit dezelve 3691geligt en eenige voetstappen van den Oever in de eyge gedaante 3692als ik voor heen was gebonden geweest, op de Aarde neergeleid; 3693terwyl de Matroozen nae dit gedaane werk weederom 3694weggongen zonder my een woord toe te spreeken, laatende 3695my in deeze woeste Landstreek myn rampzaalig ongeval overdenken. 3696Ik dagt dat zy des anderendaags wel weederom zouden 3697koomen om my ter slagting te brengen, en dat my dit 3698uitstel alleen vergund wierd om my tot de Dood te konnen 3699bereiden. Ik hoorden ze niet alleen wegvaaren maar nog lang 3700in Zee teegens malkanderen praaten, schoon ik 'er geen luttelGa naar voetnoot3700 | |
[pagina 137]
| |
3701van kon verstaan. 3702Kwalyk het geduld hebbende om den dag aftewagten, zag ik 3703dezelve dog met traagheid aankoomen, ondertusschen dat ik 3704duizenderley verschillende voorwerpen in myne zin bragt om 3705de geschaapenheid van myne elende in zyn regte weezentlykheid 3706te konnen betragten; en nae dat ik my met die herssenschimmen 3707merkelyk gekweld had, begreep ik dat my dit 3708Eyland was toegeweezen om 'er myne overige leevenstyd 3709door te brengen. Eenige traanen die my onbedagt ontvielen, 3710vermeerde de bitterheid van myn staat, en het was al een Uur 3711na Zonnen opgang eer ik van die mistroostigheid weederkeerden, 3712en dat ik met een bedaarde oplettenheid om my heen 3713zag. Nogtans viel myn Oog alvoorensGa naar voetnoot3713 op myn Schip, dat ik 3714maar naauwelyks onder myn gezigt kon brengen, want het 3715zelve was bereids onder zeyl om schynt wel de reis te vervolgen; 3716zoo dat ik andermaal oorzaak tot bedroeffenis kreeg, dewyl 3717ik my verbeelden op dit Eyland van honger te zullen 3718moeten sterven, indien zy niet kwaamen om my daar van te 3719verlossen of myne Dood te verhaasten, dien ik my vastelyk 3720verbeelden dat zy onder hun bepaald hieldenGa naar voetnoot3719. 3721Ik mymerde daar nog over wanneer het gerissel van iets dat ik 3722agter my hoorden my heel verbaast deed omkyken en 3723vermoeden deed dat 'er wilde dieren van dit Eyland op my 3724loskwaamen; dog die benaauwdheid verdween door de vlugt 3725van eenig gevogelte dat uit het geboomte vloog en zig verstouten 3726om hen kort by my needer te zetten. Ik kon op dit 3727oogenblik de reeden van die tammigheid nog niet bevatten, en 3728het kwam my als zeldzaem voor dat dit schuuw gedierte, het 3729welk misschien nimmermeer geen menschen had gezien, zoo 3730gemeenzaam met dezelve zogten te wezen; dog wat naauwkeuriger 3731op hun toeziende, zag ik, dat zy ettelyke Ryst en 3732Garst koornen die naast my laagen kwaamen oppikken. De 3733verwondering die ik hier over moest toonen was niet gering, 3734want ik kon genoegzaam bespeuren dat dezelve met moetwil 3735daar needergelegt waaren; voor al doen ik myn Oogen wat 3736beeter geopend hebbende, drie van onze scheepsbrooden met 3737eenige beschuit en een gevulde bottelGa naar voetnoot3737 daar by zag leggen, beneffens 3738een mes en een brandglas. | |
[pagina 138]
| |
3739Zulk een gezigtGa naar voetnoot3739 moest my wiskunstig vermaaken en hoop tot 3740myne leevensbehoudenis geeven, waarom ik terstond zoo veel 3741beweeging met myn lyf en door myn geschreeuw maakten, 3742dat de Vogelen die al wakker beezig waaren om de Garsten 3743op te peuzelen, eensklaps wegvloogen en my de tyd gaaven 3744om dezelve voor myn eigen nooddruft in de zaamelen; dog de 3745grootste zwaerigheid die ik ondertusschen had, was maar 3746alleen, hoe ik myne Handen en Voeten zou losmaaken; want 3747zonder de vryheid van dezelve mogt ik alle myne hoop op 3748niets reekenen, en myn zelven maar een ongelukkige Martelaares 3749noemen. 3750Goede moed was hier noodzaakelyk: Zy ontbrak my ook 3751niet; en alle wanhoop aan een kant geschooven hebbende, 3752kroop ik van langzaemerhand nae het mes, vatten het zelve 3753tusschen myn Tanden, en bukten zoo veel voor over als ik 3754kon om het touw waar mee myn Handen geboeyt waeren, aftesnyden; 3755dat ik in minder dan een half Uur ook gelukkig 3756deed, zonder eenig letzel aen myn eigen zelven door deze 3757moeyelyken arbeid toe te brengen. Het leed doen geen teegenspraek 3758of myne voeten waeren ook wel ras tot myn wilGa naar voetnoot3758, 3759en ik was niet weinig verblyd over de voordeelen dien ik tot 3760dus verre al had behaald; hoewel het my ongemakkelyk genoeg 3761toeleek hoe ik myn verder onderhoud op dit Eyland zou 3762verkrygen, voornaementlyk als ik het Brood en de Garst zou 3763opgegeeten hebben. 3764Nogtans bekommerden ik my doenmaels weinig over het toekoomendeGa naar voetnoot3764; 3765want in plaetze dat ik de geleegentheid van dit 3766Eyland terstond gong opneemen om 'er van bekwame leegerplaetsGa naar voetnoot3766 3767voor my uittekiezen, daer ik met de Nagt in zeekerheid 3768zou konnen leggen, bleef ik het grootste gedeelte van den Dag 3769aen den Oever zitten; midlerwyl dat ik met tusschenpoozingen 3770myn hart eens laefden met een slok Brandewyn uit de 3771fles te neemen en een stuck Scheeps-Brood te knaauwen. Ik 3772hoopten door dit langduurig verblyf dat ik aen de Zeekant 3773hield om door een voorbyvaerend Schip van deeze eenzaemheid 3774verlost te worden; dog het was een noodwendig Mirakel 3775geweest zooGa naar voetnoot3774 'er juist dien zelfden dag een Vaertuig voor by | |
[pagina 139]
| |
3776dit Eyland zou gezeild hebben dat ik in staet zou hebben 3777konnen weezen om te beroepenGa naar voetnoot3777. Hierom brak ik ten laesten 3778van den Oever op, nae dat ik duizendmaelen het oogenblik 3779verwenscht had dat ik my op de Zee had begeeven; en myne 3780scheldlust daer in volmaektelyk geboet hebbende, bond ik 3781het Brood met de Garst in myn overhemd en verstak het zoo 3782zorgvuldig in de struiken dat het voor alle wegroovinge beschut 3783lag. Vervolgens teekende ik de plaets daer ik het begraeven 3784had en nam het mes in myn hand en gong het Eyland dieper 3785in, denkende dat ik het weegens deszelfs kleinen omtrek 3786zoo als 't my voorkwam, dien eigen dag nog in zyn geheel zou 3787konnen bezien; dog ik moest my hier in vergissen, dewyl ik 3788'er byna den geheelen anderen dag nog meede toebragt eer ik 3789het van alle kanten had afgeloopen. 3790Alvoorens dat ik my dog te voorbaarig binnen het Eyland 3791begaf, gebruikten ik de voorzigtigheid om een tak van een 3792Boom aftesnyden die ik het eerste in myne weg vond, en 3793welke ik bekwaem oordeelden om het geweld van eenige wilde 3794of boosaerdige dieren te konnen weederstaen, zoo 'er mogten 3795weezen; en dit beschutgeweerGa naar voetnoot3795 nae myne zinlykheid toebereid 3796hebbende, gong ik met zagte schreeden binnenwaards 3797nae het Eyland, geduurig rondom my heen ziende of ik geen 3798wilde Menschen of Beesten kon gewaar worden. Ik was om 3799dieswilleGa naar voetnoot3798 ook te oplettender om nae de grond te kyken, meenende 3800dat ik in zulk een geval de voetstappen daar van wel 3801uitgedrukt zou vinden; Dog myne vrees dien ik daar omtrent 3802kon hebben, verminderden hand over hand, alzoo ik niet 3803anders dan eenig klein en tam gedierte, veel gelykende nae 3804het Europische vee, kwam te bejeegenen; Hoewel ik 'er de 3805naamen nooit met eenige zeekerheid van heb konnen weeten. 3806Dus voortwandelende wierd ik nu en dan uit verscheidene 3807Boschagien en keurige geboomtens, die veele zeldzaame vrugten 3808ophielden, in meenigerlei aangenaame valyen en vlaktens 3809gedreeven, waar van my de bevalligheid zoodanig de zinnen 3810verrukten, dat my zomwylen de traanen uit de oogen biggelden; 3811en de herscheppingen van deeze lieffelykheeden hielden 3812my zoo wonderbaar opgetoogen dat het my in de eerste 3813oogenblikken niet mogelyk was om myn weg te vervolgen. Ik 3814kon my niet genoeg verzaadigen aan de geurigheid van deeze | |
[pagina 140]
| |
3815LandsdouwGa naar voetnoot3815 in te ademen, welker Veldbloemen haaren 3816cieraad door derzelver byzonderheid volmaakten; En het was 3817niet dan met groot leedweezen dat ik opstond om verder myne 3818nieuwsgierigheid in deeze vreemdigheid te voldoen: 3819Telkens vond ik weederom nieuwbereideGa naar voetnoot3819 voorwerpen die 3820myne aandagt bekoorden en de blydschap waar meede ik 3821myne aderen op die vernieuwingen bekroopen voelden, verbanden 3822alle bitter geheugen dat ik van myne voorige lotgevallen 3823kon hebben. 3824Zoo een vermaakelyke beschouwing zou my wel haast tot bekeering 3825gebragt en alle myn hier voor bedreevene misdaaden 3826hebben doen vergeeten, zoo de duistere nagt my niet van dit 3827verkwikkelyk tydverdryf had afgetrocken. Ik voelden my op 3828nieuw ontsteld en al myn geschepte vreugde van dien dag in 3829een mistroostige gemelykheid veranderen: Een woelende 3830naarheid meenden ik gestaadig voor myne oogen te zien; en 3831wat poogingen dat ik ook deed om myne leegerplaats van den 3832voorledenen nagt te betrekken, ik vond my dog genoodzaakt 3833om onderweegenGa naar voetnoot3833 myn nagtrust te neemen, zoo ik niet in myn 3834weg verdwaalen wilden. 3835Ik verkoos dan een bekwaame legsteêGa naar voetnoot3835 uit, daar ik niet alleen 3836beveiligd voor alle onraad maar koel en belommerdGa naar voetnoot3836 voor de 3837hitte dagt te leggen; En ik getroosten my om tot den 3838aanstaanden dag alle spys en drank te ontbeeren, hoe noodzaakelyk 3839my dezelve wel zoude geweest zyn. 3840Hier needergezeeten zynde bereiden ik my om het Opperweezen, 3841waar van ik in deeze beklaagelykheid wederom een denkbeeld 3842begon te krygen, toe te roepen en te bidden, dat ik dien 3843nagt dog onder zyne bescherminge en hoede mogt verblyven 3844en bewaard worden voor alle overrompeling van wilde 3845Menschen en Dieren, en dat ik den anderen dag de genaade 3846mogt ontfangen om van dit Eyland aftekoomen; dog het is 3847tot de behoudenis van myn perzoon geweest dat deeze beede 3848niet verhoord is geworden, en dat ik teegen wil en dank op 3849dit Eyland moest blyven woonen. 3850Ondertusschen had ik my dog zoo kragtdaadig aan de goede 3851werken niet verslaafdGa naar voetnoot3851, dat ik geduurende myne wakkerheid de | |
[pagina 141]
| |
3852tyd met dit gebed versleet; in teegendeel, nae dat het volkoomen 3853Donker was geworden, voorspelden my de nagt haare 3854wreedheid; en ofschoon ik in myne voorgaande tyd niet heel 3855vervaard van natuur ben geweest, beleiGa naar voetnoot3855 ik nogtans gewillig dat 3856ik volkoomen ontroerdenGa naar voetnoot3856 en als een blad begon te beeven op 3857het minste gerissel dat ik hoorden. Al het Boomgewas dat 3858rondom my stond, verbeelden ik my zelven dat myne vyanden 3859waaren die my kwaamen vernielen;Ga naar voetnoot3859 en ik was nog altoos 3860in het denkbeeld, dat de Matroozen van myn geweezene 3861Schip my de dood hadden toegezwooren en van alle kanten 3862op het Eyland gongen zoeken om my zelve te doen gevoelen. 3863In dit geval nam ik dog standvastig voor om my aan hun als 3864Vrouw te ontdekken om daar door hunne belegdeGa naar voetnoot3864 straf te 3865ontduiken; maar het was my hoopeloos gevleyd met derzelverGa naar voetnoot3865 3866weederkomst, en byna het meerdergedeelte van de nagt 3867met die Zinspeelerye doorgebragt hebbende, viel ik van vermoeidheid 3868in slaap. 3869De vervolgingen van myne Vyanden die ik dog voor gewisselyk 3870hield, had my zoo zwaargeestig gemaakt, dat ik in myn 3871slaap daar op maalden en my zoo een benaauwde droom deed 3872hebben, dat ik met het lamierenGa naar voetnoot3872 van den dag zeer ontsteld uit 3873dezelve ontschootGa naar voetnoot3873. Ik meenden hun weezentlyk voor myn 3874oogen te zien, en gereed om my het leeven te beneemen, wanneer 3875ik vervaardelyk wegvlood en dieper de struiken inliep 3876omze t' ontgaan; Dog myne slaapdronkenheid deed my zoo 3877agteloos teegens een boom loopen dat ik voor deegelyk ontwaakten 3878en belyden moest dat ik maar gedroomd had. Dit 3879stelden my dan weederom gerust, hoewel ik my in de loop 3880zoo treffelyk bezeerd had, dat ik 'er een buil in myn 3881voorhoofd van kreeg en my het bloed langs de wangen afstroomden; 3882maar ik bekrcunden my geenzints over dit ongeval, 3883dat ik met weinig moeite wel te booven meenden te koo- 3884men. 3885Myn verstand dan wederom herraapt hebbende deed ik myn 3886best om nae den Oever te koomen, om my wat te ontnugte- | |
[pagina 142]
| |
3887ren en de schrik te verzetten die ik nog in myne ingewandenGa naar voetnoot3887 3888voelden zweemenGa naar voetnoot3888. Ik zogt zo veel mogelyk den korsten weg, 3889dog wel inzonderheid die, welke ik den voorleedenen dag gegaan 3890had, uit bedugtenis dat ik zomwylen byster loopenGa naar voetnoot3890 en 3891niet weetende hoe groot dit Eyland in zyn omtrek kon weezen 3892verdwalen zou. Ik verdwaalden dog niet, maar kwam met 3893Zonnen opgang ter plaatze daar ik myne nooddruft had 3894staan, die nog in de eige gedaante als ikze by een gelaaten had 3895was gebleeven, daar ik ook zeer vergenoegd om was; Dog zonder 3896meerdere oplettenheid daar op te geeven, greep ik heel 3897greetelyk een van de Brooden aan en sneed zoo onverduldigGa naar voetnoot3897 3898daar van, als of ik meer dan agt daagen was verhongerd ge- 3899weestGa naar voetnoot3898. 3900Verzaadigd zynde verzorgden ik de spysGa naar voetnoot3900 weederom op zyn 3901voorige plaats, met uitsluiting, dat ik de fles met Brandewyn 3902en een stuck Brood in myn zakken stak om myn onderweegen 3903tot versterking te laaten dienen; Dewyl ik van zin was om 3904de groote van 't geheele Eyland afteloopen alvoorens dat ik 3905'er een bestendige verblyfplaats voor my zou uitkiezen; Want 3906ik zag wel dat ik hier myn overige leevenstyd zou moeten verslyten, 3907nietteegenstaande dat ik weederom byna den geheelen 3908Morgen op de hoogte van de Rots bleef Staroogen om te zien 3909of ik geen Schip kon ontdekken. 3910Wanhoopig over de Vrugteloozen arbeid die ik daar omtrent 3911deed, gong ik met betraande oogen andermaal het Eyland 3912weer in, en bezag het gedeelte dat voor my nog onbekend was 3913gebleeven. Ik vond het niet min verlokkelyk en aangenaam 3914als het geene dat ik gezien had; hoewel, met dit onderscheid, 3915dat het wat bergagtiger en harder van grond en ook zoo belommerd 3916niet was. Nogtans waaren de kruiden die 'er op 3917eenige tussenveldenGa naar voetnoot3917 groeyden eeven liefelyk voor het oog; en 3918ik zag zelfs dat 'er het Gedierte van At. Dit moedigden my 3919aan, en deed my van stonden aanGa naar voetnoot3919 besluiten om daar van des 3920noods ook myn genoegen te neemen, als ik myne andere | |
[pagina 143]
| |
3921Leevensspys zou opgegeeten hebben. 3922GenoegelykGa naar voetnoot3922 gong ik van deeze plaats en bereiden my om teegens 3923den avond myne Slaap weederom te neemen, daar ik ze 3924den voorgaanden nagt ontfangen had. Ik wandelden den weg 3925gerustelyk daar nae toe en kwam nog voor den Donker in 3926myn NagtleegerGa naar voetnoot3926; daar ik met veel bedaarder zinnen dan den 3927voorigen Avond andermaal myne gebeeden, hoe kortwoordig 3928zy ook waaren, tot den Heemel ophief, dezelve smeekende 3929om geduurzaame standvastigheid in myne beklaagelyke toestand 3930daar ik in gevallen was. Zy gongen gepaard met veele 3931bittere TraanenGa naar voetnoot3931 en hertelyke zugten die my teegens wil en 3932dank ontvielen; en ik was niet magtigGa naar voetnoot3932 om het geduurig snikken 3933te weederhouden, het welk als uit een regtschaapene boezem 3934scheen voorttekoomen. Niettemin geloof ik, dat ik nog 3935weinig beeterschap in myn gedrag betoond zou hebben, als ik 3936op dit Oogenblik van 't Eyland was verlost geworden; en niet 3937alleen heel ras die beginzelen van beeterschap vergeeten, maar 3938moogelyk een veel erger leeven als voormaals geleid hebben. 3939Ik sliep dog eindelyk weer in nae dat ik langen tyd myne jammerheidGa naar voetnoot3939 3940had overdagt, en ik bleef niet min bezet metGa naar voetnoot3940 3941verscheide Ysselyke en naare droomen als den voorleedenen 3942nagt, en dezelve deeden my ook voor Zonnen opgang weer 3943ontwaaken; Zoo dat ik om myne inbeeldingen wat te verzetten, 3944my wel haast op de been begaf, en wederom nae den 3945Oever gong om nae een geleegentheid uittekyken, die my van 3946dit Eyland zou konnen verlossen. Het was nogtans vrugteloos 3947daar op gehoopt en ik was verpligt, om nae verloop van eenige 3948daagen dat ik myn hooft daar merkelyk meede gebrooken 3949had, tot een ander besluit over te gaan. Ik verkoos het vermaakelykste 3950gedeelte van 't Eyland om aldaar een kleine 3951Wooning voor my te maken, daar ik zoo wel voor de hitte als 3952voor het kwaade weer zou gedektGa naar voetnoot3952 weezen; Dog de zwaarigheid 3953was, op wat voor een wys en met welk gereedschap dat 3954ik zulks zoude uitvoeren, dewyl ik met anders dan een mes 3955by me had, daar het my onmoogelyk meê moest zyn om het 3956groene en onwillige hout bekwaamelyk meede te konnen be- | |
[pagina 144]
| |
3957reiden; zoo dat ik langen tyd in de onzeekerheid van myn 3958voorneemen bleef volherden, en wel haast van 't zelve zou 3959afgesien hebben, indien 'er ter goeder uur geen uitkomst voor 3960my was opgekoomen. 3961Binnen deeze tyd naderden ik het end van myne Spys en ook 3962de Brandewyn, dat of schoon ik het zelve met alle spaarzaemheid 3963gebruikt had, van geen eeuwig duurende teegenhoud kon 3964weezen;Ga naar voetnoot3963 waerom ik andermael in de diepste aller mistroostigheeden 3965verviel en zoo wanhoopig wierd, dat ik byna myn 3966eigen zelven zou hebben vergeeten en verdaenGa naar voetnoot3966 hebben, als ik 3967ter zelver tyd niet met beetere gevoelens was aangedaen geworden. 3968De traanen waaren de voorloopers van zulke regtschaapene 3969neigingen, en zy waren 't die myne Boezem van 3970alle bekommeringen verligten, welke op 't ontbreeken van 3971myn voedzel dezelve bekroopen; want niet-teegen-staende dat 3972ik wel moest voorzien hebben, dat ik zoo schielyk van dit 3973Eyland niet zou konnen af koomen, zoo meenden ik eevenwel 3974nog hoop te hebben dat ik niet lang op het zelve zou behoeven 3975te blyven, en dat 'er in twintig daagen wel eens een 3976Schip zou voorbyzeilen, daer ik 'er meede van daen kon 3977geraaken. Ook zag ik wel dat ik onbeschroomelykGa naar voetnoot3977 van de 3978Kruiden zou konnen eeten, daar de Dieren van dit Eyland 3979daagelyks van aaten, maar ik had dog een inwendige vrees en 3980schrik voor dezelve om ze te gebruiken, bedugd weezende dat 3981ik zomtemets eenige vergiftige mogt aenroeren, of dat schoonGa naar voetnoot3981 3982die met zulk fenynGa naar voetnoot3982 niet besmet waeren, ik my nogtans aen 3983dat voedzel niet zou konnen gewennen, en derhalven myn 3984eigen Leeven daer meede te kort doen. 3985Om die roekeloosheid niet te begaen, had ik het voorbehoedzel 3986gebruiktGa naar voetnoot3985 om met myn mes verscheidene dunne takken van 3987Boomen afte snyden, en dezelve te droogen gelegt; meenende 3988door middel van 't Brandglas daer meede vuur te zullen maaken, 3989en vervolgens te tragten om door eenige kleine strikken 3990die ik hier en daer tusschen de Boomen had gcspannen, een 3991van deeze Eylands Dieren op te vangen, en dezelve vervolgens 3992nae myn vermoogen voor dit vuur te braaden. Dit Vlees van | |
[pagina 145]
| |
3993wat smaak het ook mogt weezen, verbeelden ik my dat myne 3994honger genoeg zoude stillen en my in 't leeven konnen behouden, 3995tot tyd en wylen dat 'er een beetere uitkomst voor my 3996zoude opdaagen; maer het kwam voor eerst tot deeze toegelegdeGa naar voetnoot3996 3997noodzaakelykheid niet, en ik had de voorzienigheid niet 3998genoeg te danken over de beginzelen van zyn meedelyden en 3999't geene hy tot myn voordeel liet gebeuren. 4000Het was op een Nagt dat ik door een ysselyk gebulder ontwaakten 4001wanneer ik gerustelyk lag te slaapen; en myne gedagten 4002waaren niet anders, toen ik uit die zoetigheid opsprong of 4003het was een Aardbeeving die 'er op het Eyland geschieden; 4004het welk my nog meer vervaarden en een doodgril over myn 4005Lyf veroorzaakten, dat ik kwalyk tot myn zelven wist te koo-men. 4006Ik nam dog by tyds een kleine slok Brandewyn uit myn 4007fles om de ontsteltenis wat te verjaegen; en myn oordeel doen 4008weeder herraapt hebbende, kon ik aan de weergalm die ik op 4009het Eyland vernam en het geslinger van de Boomen duidelyk 4010genoeg bekennen dat 'er een vinnige Storm op Zee was. Dit 4011maatigden wel eenigzints myne opgevangeGa naar voetnoot4011 vrees, maar zy verminderden 4012die niet geheel, want ik bleef bedugd voor de 4013schaade die dezelve aan 't Eyland en 't geen daar van afhangkelyk 4014was zou konnen doen; zoo dat ik het overige van dien 4015Nagt geen Oogen meer toedeed, maar allerhande denkbeelden 4016maakten over de naarheid van deeze woestenye. 4017Midlerwyl gaaven my alle die bedenkingen een diepen indruk 4018in 't gemoed, en deeden my den Heemel zeer aandagtelyk 4019toeroepen, dat hy het onweer dog wilde verzussen en zig 4020over de onnoozele scheepslieden erbarmen; waar van ik by 4021zulke omstandigheeden meenig beklaagelyk voorbeeld had gezien. 4022Het IngewandGa naar voetnoot4022 ontroerden my in deeze duistere Nagt, en 4023ik wist my niet genoeg te verschuilen voor de hevige Donder 4024en Blixem-slaagen, die my de Dood voor Oogen stelden. Dezelve 4025bedaarden eevenwel met het aanbreeken van den Dag, 4026hoewel de Wind daer-en-teegen meer en meer opstak en my 4027verpligten om geduurende dezelve in myn slaapstee verstooken 4028te blyven; dewelke ik van langzaamerheid nog dieper 4029onder het lommer had weeten te verplaatzen, alzoo dat ik 4030voor een aenhoudende reegen beschut kon leggen. 4031Dien dag dat ik aldaar verbannen moest blyven, deed my die 4032tyd heel ongeduldelyk doorbrengen, of schoon ik dezelve ry- | |
[pagina 146]
| |
4033kelyk benoodigd had om myne gehad hebbende avontuuren 4034van Jongs af aen, met aandagt nae te spooren. Het was met 4035een Oog van verfoeying dat ik ze gade sloeg en de langkheid 4036myner overweegingen dien ik maakten, deeden my dat voorleedene 4037gedrag ten eenemaale verwyzenGa naar voetnoot4037. Elk byzonder stuck 4038dat ik wel eer had uitgevoerd en dat my nu in den zin kwam, 4039moest ik met een akelige verontwaerdiging doemen en 4040verwerpen; en daar waaren verscheide van die ontmoetingen 4041die my de traanen uit de Oogen drongen, en my zoo een diep 4042leedweezen verwekten dat ik my niet kon onthouden om 4043deeze bittere woorden overluid uitteroepen. ‘Is het ooyt gehoort 4044(zeiden ik) dat een Vrouwsperzoon tot zulke listigeGa naar voetnoot4044 en 4045verdoemelyke buitenspoorigheeden heeft konnen uitspattenGa naar voetnoot4045! 4046Is 'er immermeer jemand van myne kunne geweest die met 4047zoo'n blinde en hardnekkige standvastigheid zig aan die elendige 4048gruwelen verslaefd en geen inkeer van haere godloosheeden 4049heeft gekreegen? Ja die geen Hemelsche veel min een 4050Weereldlyke Regter heeft willen erkennen nog ontzien! Is 4051het wel mogelyk Charlotta (vervolgden ik teegens my zelven) 4052dat gy door zulke ontelbaere wisselvalligheeden bend heen 4053geraekt en dat gy U zelven uit zo veele gevaaren, ja zelfs daer 4054de Dood meede vermengdGa naar voetnoot4054 was, hebt weeten te redden en vry 4055te maaken? Gelukkig is dan het Uur dat gy in deeze eenzaamheid 4056zoo zeldzaam zyt gekoomen; daer gy de Voorzienigheid 4057niet genoeg voor danken kund, welke het meedelyden met 4058uwe zondige perzoon nog wel heeft willen neemen om U in 4059deeze woestheid de tyd te vergunnen van U te bekeeren. Verzuimd 4060dan de dierbaere oogenblikken niet, die gy 'er zeekerlyk 4061tot aen U Dood zult toebrengen, om die ten nutte van 4062uwe Ziel te besteeden, op dat gy niet voor eeuwig verlooren 4063moogt gaen.’ 4064Zulke en diergelyke openhartige belydenissen en aenmoedigingen 4065tot myne beeterschap kwaamen my van tyd tot tyd 4066meer en meer in de gedagten, en ik sprak ze gemeenlyk onder 4067myne wandelingen uit, als of ik myn beklag aen Bossen en 4068Bergen wilden doen. Het is wel waer dat ik 'er geen troost 4069door kon gewinnen, maar het is den Mens dog eigen om hulpmiddelen 4070voor zyne kwaal in dusdaanige droeve omstandigheeden 4071te zoeken, en daerom ontlasten ik myn bedrukten | |
[pagina 147]
| |
4072Boezem reinhartigGa naar voetnoot4072 in de opene Lugt uit; en ik moet inderdaad, 4073alwaer 'tGa naar voetnoot4073 met schaamte zeggen dat ik 'er eenige baat en 4074verzagtinge door gevoelden, en dat ik een merkelyke inkeer 4075en walg van myne aloude verdorventheid kreeg. 4076Het onweer dat my ondertusschen zoo benaauwd had, eindelyk 4077verdweenen zynde, lokten my uit myne spelonk om de 4078zwaermoedigheid die ik daar in gekreegen had, door het bewandelen 4079van 't Eyland wat te verzetten; nogtans was de 4080noodzakelykheid om myne nooddruft te zoeken, wyl ik nu 4081geen Brood meer had, wel het voornaemste beweegmiddel 4082myner rassigheidGa naar voetnoot4081. Ik was van voorneemen om eenige strikken 4083te spannen, en ik had binnen den tyd dat ik my voor het onweer 4084had moeten schuyl houden een zoort van schietboog gemaakt 4085daer ik nae myne verbeelding het gevogelte meede zou 4086konnen treffen. Dus gong ik wel gevrolyktGa naar voetnoot4086 ter plaatze daer ik 4087nae myn begrip de vrugten van myne arbeid zou konnen 4088plukken; en ik zetten verscheidene strikken zoo voordeelig 4089nae myn zin dat ik wel een weddingschapGa naar voetnoot4089 gedaen wou hebben, 4090indien 'er iemand met my op 't Eyland geweest was, dat 4091ik den anderen dag al wildbraad van myne vangst zou eeten. 4092Want alhoewel dit Eyland-Gedierte naderhand tam genoeg 4093wierd om zig van my met de Handen te laaten aangrypen, zoo 4094was het in den beginne voor my eevenwel zoo schuw, dat het 4095my onmogelyk was om het zelve zonder deeze gebruikte list 4096te konnen opvangenGa naar voetnoot4096. 4097Nae dat ik my alzoo eenige Uuren met het strikkenzetten gebeezigd 4098had, porden my de nieuwsgierigheid ook aen om de 4099proef van myn uitgevondeneGa naar voetnoot4099 schietboog te neemen; dewelke 4100tamelyk wel uitviel, dewyl ik daer meede nae eenigemaelen 4101geschooten te hebben drie Vogelen dooden, waer van 'er twee 4102omtrent de gedaente van Veldhoenderen hadden en het 4103andere nae een Houtsnip geleek, uitgenoomen dat 'er eenig 4104onderscheid in de vederen waeren. Ik bekommerden my dog 4105weinig wat het voor gevogelte was, en ik was volslaegen vergenoegd 4106over de voorspoet van myne jagt; waer van ik my meerdere 4107voordeelen beloofden, die tot onderhoud van myn lee- | |
[pagina 148]
| |
4108ven zoude konnen strekken. 4109Den dag was hier mee nog niet ten ende, zoo dat ik voornam 4110eer ik nae myn hoofdkwartier te rug zou keeren om nog eenig 4111vermaek met wandelen te neemen, en myne doffe geesten alzoo 4112wat te verlugten: Myne gedagten vielen om een keerGa naar voetnoot4112 nae 4113den Oever te doen en een Zeelugje te scheppen, vertrouwende 4114dat my zulks geen hinder aen myne lighaamsgesteltenis zou 4115toebrengen; en aen de andere kant drong my de begeerte ook 4116aan, om te zien of de laaste Storm geen schaade of ongelukken 4117op Zee mogt veroorzaakt hebben. Deze opmerkingGa naar voetnoot4117 was 4118wel de voornaamste jeukteGa naar voetnoot4118 dien ik had om nae strand te wandelen, 4119want ik had wel eer in myne jonkheid van zulke gevallen 4120in Boeken geleezen; en daarom hield ik voor wiskunstig 4121dat 'er eenige Scheepen vergaan moesten weezen, daar de 4122wrakken van aan 't Eyland gedreeven zoude zyn. 4123Ik had dog het bezef niet dat ik den zeeweg koosGa naar voetnoot4123 daar de 4124wind geduurende het onweer op het Eyland geslaagen had, 4125maar ik gong slegts het naasteGa naar voetnoot4125 pad nae den oever; het welk 4126juist de plaats was daar ik door myne ontstandvastige Matroozen 4127op het Eyland was gebragt, en daar ik zoo snoodelyk en 4128trouweloos van dezelve was verlaaten. Ik liep een knap end 4129langs het Strand zonder dat ik myne verwagtinge voldaan 4130vond; En ik was genoodzaakt om buiten alle hoop van eenig 4131Zeefortuin te maaken, met myn Geschootene Wilt genoegen 4132te neemen en daar meede nae myn HooftleegerGa naar voetnoot4132 te rug te gaan; 4133daar ik terstond in den arbeid trad om dit Gedierte van hunne 4134Pluymen te Berooven. Nogtans was het dien dag te laat om 4135dezelve voor myne Avondkost toetebereiden, hoe gewillig ik 4136daar toe was; maar ik moest ondanks my zelven met een 4137Hongerige Maag nae Kooy, op Hoop dat ik den aanstaanden 4138Morgen beeter myne lust daar ontrent zou boetenGa naar voetnoot4138. 4139Met het aanbreeken van den Dag was ik al weeder op de Been 4140om myn voorgenoomene Werk te beginnen, hoewel ik dog 4141zoo lang moest wagten tot dat de Zon een bekwaame hoogte 4142had gewonnen om haare kragt door myn Brand-glas te konnen 4143doen; met behulp van dewelke ik dog eindelyk in myn | |
[pagina 149]
| |
4144Oogmerk slaagden en een goed Vuur van eenige gedroogde 4145Boomtakken maakten, waar voor ik de geschootene Voogelen 4146zoo konstig wist te Braaden dat men ze op een Vorstelyke 4147Tafel mogt gezet hebben. Ik at een van dezelve geheel op, en 4148zy smaakten my ongemeen lekker, zynde niet vissig zoo als ik 4149my wel voorgesteld had dat zy weezen zouden, maar enkel 4150wat droog van Vlees; dog dit hinderden my niet om myne 4151Honger daar meede te stillen, dewyl ze my ter zelver tyd tot 4152Brood konde dienen. Het klein overschot van Brandewyn dat 4153ik nog had, dronk ik daar schoon op uit, alzoo dat ik weederom 4154een nieuwe zwaarmoedigheid bekwam hoe ik by vervolg 4155myne dorst zou lessen; schoonGa naar voetnoot4155 het als van zelfs sprak dat ik 4156myne toevlugt tot het ziltige Zeewaater voortaan moest neemen, 4157hoe zuur en onaangenaam my die noodbehoeftigheidGa naar voetnoot4157 4158zou moeten vallen. 4159Het overschot van myn gebraad midlerwyl aan een kant gezet 4160hebbende om by een nadere geleegentheid aan te spreeken, 4161gong ik andermaal met myn Schiet-boog uit om eerder Wild 4162op te speuren, en bezag met eenen de Strikken die ik daags te 4163vooren gespannen had. Ik vond 'er niets in en ik moest my op 4164een beetere verwagting getroosten en my alleen vergenoegen 4165om het Gevogelte te Schieten; dog de voordeelen die ik daar 4166by maakten waaren zeer gering, aangezien ik my het grootste 4167gedeelte van den dag om niet bleef afmartelen. Ik verloor 4168eevenwel geenzints hier door myne moed, denkende des 4169anderendaags den Stryd teegens het Gevogelte weeder te zullen 4170hervatten; in verbeelding, dat ik booven den kwaaden uitslag 4171daar van, welligt een voordeeliger vangst met myne 4172Strikken zou konnen doen. 4173Dit waaren de Denkbeelden die my onder 't voortwandelen in 4174den zin vielen; en welke my onvoorzienst aan den Zeekant 4175bragten, daar het Eyland het meeste bekliptGa naar voetnoot4175 was. Ik hield hier 4176stil om my niet te veel op deeze ongemakkelyke Rotzen te 4177vermoeyen, en ik sloeg myn oog Zeewaards in uit hoofde datGa naar voetnoot4177 4178ik altoos begraagdGa naar voetnoot4178 was op een Verlossing van het eerst 4179voorbyvaarende Schip dat ik zou konnen beroepen; nogtans 4180was het zoo vergeefs niet dat ik met dat denkbeeld myn 4181gezigt op dat Outstuimige Element uitbreiden, want ik ont- | |
[pagina 150]
| |
4182dekten tusschen de Rotzen de Toppen van eenige Masten van 4183Scheepen. Vrees en Blydschap bevong my op een Ogenblik te 4184gelyk, en ontroerden my zoodaanig dat ik kwalyk over end 4185kon blyven staan; derhalven zetten ik my op de Aarde needer 4186en maakten allerhande gedagten van 't geen ik gezien had, en 4187ik was bevreest dat ik zomtyds niet wel had toegekeeken. 4188Het regte daar van ontgaf ik my, en stond daarom weer op 4189om het beeter nae te gaan; maar ik had reeden om my nog 4190meerder te vervaaren, toen ik alles met myne Oogen Naaukeurig 4191had overloopenGa naar voetnoot4191, en dat ik het nog in dezelfde gedaante 4192als voor heenen vond, zonder 'erGa naar voetnoot4192 eenige verandering in geschieden. 4193Toen bekroop my een vinnigeGa naar voetnoot4193 Schrik; want ik 4194veronderstelden dat het de sloep van myn geweezene Schip 4195was, waar meede de wraakgierige Matroozen, die my tot dit 4196uitterste gebragt hadden, my nu kwaamen opzoeken om my 4197den Doodsteek te geeven: Fluks vlood ik van deeze plaats om 4198my voor hunne vervolging te verbergen, en verstak my zoo 4199diep onder de Aarde, daar ik ook gewoon was om by Nagt te 4200Slaapen, dat het nae myn meening hun niet mogelyk kon zyn 4201om my te vinden. 4202Vier daagen bleef ik alhier met een doodangstige benaauwdheid 4203verschoolen, en ik dorst my niet ten vlakke geevenGa naar voetnoot4203, om 4204dat ik het voor onmogelyk hieuw dat ik hunne handen zou 4205konnen ontkoomen, en ik beelden my vast in, dat zy van 't 4206Eyland niet zoude weggaan voor en al eer dat zy my gevonden 4207en hunne Bloeddorstigheid op my verhaald zouden hebben. 4208Honger en Dorst was de eerste TrekplaasterGa naar voetnoot4208 om my nae 4209buiten te begeeven, hoewel ik het dog met een belaaden 4210Bangigheid deed; en hoe noodzaakelyk dat ik om Levensspys 4211hunkeerden, nietteegenstaande dat ik de twee gebraadene Vogelen, 4212die my nog over gebleeven waaren, binnen den tyd van 4213myne Ballingschap had opgegeeten, zoo liep ik egter reegelregt 4214nae de plaats daar ik voorheen gestaan had, doen ik 4215myne Vyanden meenden geland te zien. Ik was verwonderd 4216van 'er het zelfde nog te zien, zoo dat ik voor de tweedemaal 4217met een naare Vervaardheid wierd aangevogten, en weederom 4218op 't punt stond om de Vlugt te neemen, indien ik niet 4219begreepen had, dat zy dwaaselyk gedaan moesten hebben, dat | |
[pagina 151]
| |
4220zy aan deeze kant van 't Eyland gongen Landen (het welke 4221my byna onbeklimbaar weegens desselfs hooge styltens toescheen) 4222daar zy een bekwaamer geleegentheid wisten om op 4223het zelve te geraaken; en daar en booven wel weetende dat ik 4224hunne Oogmerken dog niet verydelen of ontloopen kon. 4225Die overdenking deed my goed moeds weezen, en het hard 4226hebben om te gaan onderzoeken wat eigentlyk deeze vertooning, 4227welke voor myn Oogen Speelden, kon zyn; niettemin 4228dat ik een groote moeyelykheid voor zag om daar in myn 4229oogwit te behaalen, weegens de ontoegangkelyke Klippen en 4230Rotzen die ik moest overklimmen. Dog den dag die eerst 4231haare aanvang had genoomen, deed my die zwaarigheid niet 4232tellen, en met beleid een begin tot mynen aanslagGa naar voetnoot4232 maaken; 4233neemende myn Boog op de Schouder, of het ook nood hadGa naar voetnoot4233 4234dat ik my daar van moest bedienen. 4235Ik zogt dan zoo veel mogelyk de gemakkelykste weegen uit 4236die 'er waaren om aan den Oever te koomen, maar dit hielp 4237niet veel om myne gang te verligten; want booven dien dat ik 4238met tusschen Poozingen eenige kleyne paaden vond daar ik 4239onvermoeid kon gaan, moest ik my dog zomwylen neederzetten 4240om te rusten, indien ik deeze gevaarlyke en moeyelyke 4241togt wilde volbrengen; en dit Wispeltuurig tydverdryf baarden 4242my zoo veel smart niet als doen ik omtrent een uur my 4243Martelyk afgegaan hebbendeGa naar voetnoot4243, het leetweezen had, dat ik my 4244voor een Rivier zag koomen, die de uitterste gedeeltens van 4245't Eyland afscheiden. 4246Meer bedroefd dan verwonderd vond ik my dus in myn voorhebben 4247misleid toen ik voor dit Waater was; het welk juist 4248geen buitenspoorige breedte had, maar my nogtans Schrik genoeg 4249aanjaagden om 'er door te waaden. Ik bleef meer dan 4250een volslaage uur deeze overtogt opmerkenGa naar voetnoot4250, onzeeker, of ik 4251myn Weg vervolgen of weeder te rug zou keeren; dat my een 4252groote twist in de gedagten veroorzaakten, nademaal ik tot 4253geen gewillige aftogt geneegen was, en dat ik zonder myne 4254lust voldaan te hebben niet te rug wou gaan. 4255Aldus in my zelven Zinspeelende over 't geene dat my te 4256doen stond, dwong my den Dorst zoo sterk, dat ik een hand 4257vol Waater uit deeze Rivier nam om dezelve te lessen, 4258ofschoon ik niet gaarne Zout Waater Dronk, om dat het myn | |
[pagina 152]
| |
4259Lighaam uit ongewoonte daar aan, te veel ontstelden; dog 4260myne verwondering was groot, doen ik de liefelykheid van 't 4261zelve proefden en dat het zoet Waater was. Ik twyffelden 4262daar egter aan, alzoo ik my inbeelden dat my de kragtdaadige 4263Dorst en de zweet dien ik behaald had, my het zelve zoo geurig 4264deed inzwelgen; maar nae dat ik het met wat meerder oplettendheid 4265smaaktenGa naar voetnoot4265, vond ik myn verdenken bewaarheid 4266dat het zoet Waater was, en kon my derhalven niet weerhouden 4267om met betraande Oogen in deeze Woorden uittebarsten. 4268Dank zy den Heemel (zei ik) dat hy my andermaal blykenGa naar voetnoot4268 4269van zyne Ontferming tot myn Elendige Perzoon geeft. 4270Eenige opmerkingenGa naar voetnoot4270 die ik vervolgens nog over die Rivier 4271bleef maaken, gaaven my meerder ligt; Deszelfs wydte kon 4272nae myn begrip maar tusschen de dertig of veertig voeten beloopen, 4273en den oorsprong begreep ik dat van de Rotzen en 4274Bergklippen afstroomden als het gereegend had; zoo dat ik de 4275diepte daar van niet ondoorgangkelykGa naar voetnoot4275 kon tellenGa naar voetnoot4275. Ik nam 'er 4276terstond de proef met myn wandelknots van, en ik bevond 4277dat ze in verre nae geen drie voet waater behaalden. 4278Niettemin dat ik geen groote bevreestheid had om door dit 4279Waater te baaden, stond ik nogtans lang in beraad of ik zulks 4280wel onderneemen dorst, en ik zogt alvoorens nae een geleegentheid 4281om buiten het doorloopen van deeze Gragt myn 4282oogmerk te bereiken; maar zulks was te vergeefs, want ik 4283vond geen plaats daar dezelve een begin of een eynde nam, 4284zoo dat ik zonder myne al te aandringende nieuwsgierigheid 4285wanhoopende zou weedergekeerd hebben. 4286Ik trok my dan nakend uit om dat ik al myne kleederen niet 4287begeerde nat te maaken; en daar was niemand voor wien ik 4288my behoefde te schaamen, waarom ik in deeze gedaante 4289ondernam om de Gragt te doorwaaden. Ik nam myn wandelstok 4290in de hand om op elke voetstap dien ik deed de diepte 4291van de Gragt te peilen; dog zy was in 't midden ondieper dan 4292aan de zyden, en de grond waar op ik gong scheen louter 4293zand te weezen, en daar by zoo hard dat ik met vermaak 4294deeze Beek doorliep, en my nog langer daar meede gebeezigt 4295zou hebben, zoo ik geen gewigtiger zaaken in 't oog had ge- 4296had. | |
[pagina 153]
| |
4297Heel ras was ik daarom aan de Overzyde, en wyl het dien dag 4298een ongemeene hitte maakten, verveelden 't my niet dat ik 4299met myne bloote Lyf na de Zeekant gong, nietteegenstaande 4300dat ik wel gewenst had toen ik aan den Oever kwam dat ik 4301myne kleederen mogt aangehouden hebben, alzoo het aldaar 4302een wakkere LouwteGa naar voetnoot4302 waayden die voor myn bezweete 4303Lighaam niet dienden. 4304Ondertusschen was ik verleegen van verwondering, toen ik 4305het geene van naby bezag daar ik eenige daagen VlugtigGa naar voetnoot4305 voor 4306had geweest: Het was een agter wrak van een Schip, waar van 4307de Masten die nog gedeeltelyk daar aan waaren, tusschen de 4308Klippen hadden uitgestooken. Het was meer dan vyftig Voeten 4309ver op 't Eyland gesmeeten, en buiten dien zag ik nog verscheide 4310andere ongelukken die 'er geschied waaren; want niet 4311alleen dat den Oever als met doode Lyken bezaayd was, zoo 4312vond ik nog eenige Kisten en Tonnen en meer andere 4313Scheeps-behoeftigheeden op Land gedreeven. Myn Oog was 4314verduisterd door al 't geene dat ik zag, en wyl ik niet twyffelden 4315of de Voorzienigheid had zulks tot myn welweezen doen 4316gebeuren, hief ik myne gebeeden weederom Heemelwaards 4317op, en Dankten op nieuw dien grooten weldoender en meedelydende 4318Schepper voor 't geene dat hy my in dit blyde 4319Oogenblik andermaal beschikten. 4320Nae dat ik dit hartelyke Gebed, dat uit een opregt gemoed 4321wierd uitgeswoegdGa naar voetnoot4321, geeindigt had, stond ik weederom overend 4322en liep voortvaarende te rug om myne kleederen te gaan 4323haalen, mitsdien ik bedugd voor myn gezondheid was; en 4324eenige van dezelve aangedaan hebbende, nae dat ik het bekende 4325Beekje weeder had doorgebaad, maakten ik aan de 4326Zeekant een begin om eenige Kisten en Tonnen te openen en 4327te zien of het zelve de moeyte waard waren om nae het 4328Eyland te versleepen. Ik had niet veel moeyte om ze t' ontsluiten, 4329dewyl ik bevoorens het agtergedeelte van 't verongelukte 4330Schip naauwkeurig doorzogt had, om eenig gereedschap 4331te vinden; waar in ik niet alleen nae myne wens gelukten, 4332maar vond 'er in de Kajuit en andere vertrekken nog veele leevensmiddelen, 4333Snaphaanen, Timmergereedschappen en 4334andere noodzaakelykheeden meer, die my van blydschap vervoerden 4335en byna de Oogen verblinden. 4336Booven dit alles bezag ik den inhoud van 't Vaatwerk met | |
[pagina 154]
| |
4337geen mindere aandoening, dewyl 'er eenige met Wyn, Booter, 4338Brandewyn en gezoute vlees gevuld waaren; en wat de Kisten 4339aanbelangden, in dezelve vond ik LywaatenGa naar voetnoot4339, Catoenen en 4340allerlei merkwaardigheeden meer, waar uit ik opmaakten dat 4341dit Schip al een ryke laading aan Boord moest gehad hebben. 4342Ik was verleegenGa naar voetnoot4342 wat ik het eerste van dit alles mee nae het 4343Eyland zou draagen, want het kwam my al te gaarGa naar voetnoot4343 zeer noodzaakelyk 4344voor; dog de mondbehoeftens kreegen de overhand, 4345en ik maakten dien dag nog een begin om zoo veel het my 4346mogelyk was, de welgekoomene spys nae myn nagtleeger te 4347vervoeren; en hieuw dien zelfden Avond nog een goed maal 4348met het eetbaarste dat ik op het wrak in de kajuitkaamer 4349gevonden had. 4350Ik kon bykans de geheele nagt geen oog toedoen, zoodanig 4351waaren myne zinnen bezet metGa naar voetnoot4351 de voordeelen van den voorleedenen 4352dag, schoon ik ten halven beangst was dat de Dieren 4353van 't Eyland my zulks zouden ontvreemden; niet begrypende 4354dat die Beesten de moeite wel spaaren zouden, om de 4355styltens die ik overgegaan was insgelyks op te klouteren; en 4356zonder dat was het niet doenbaar om aldaar aan de Zeekant 4357te komen, gelyk ik by vervolg van tyd naaukeuriger dan in 4358den beginne heb onderzogt. 4359Zoo drae het onderwylen was dag geworden, sprong ik op en 4360kleeden my zoo lugt aan als ik eevenwel tot behoud van 4361myne gezondheid kon lyden, en my wat ontnugterdGa naar voetnoot4361 hebbende, 4362begon ik myn arbeid weederom van daags te vooren; met 4363dit onderscheid, dat ik byna den geheelen dag toebragt om 4364zoo veel planken en stylenGa naar voetnoot4364 van de wrak afteslaan, als ik voor 4365eerst tot den opbouw van een kleine loots dienstig agten; 4366nademaal myn voorneemen was, om al het geene dat ik van 4367leevens Spys en andere dingen aan den Zeekant zou vinden, 4368'er in te verbergen en te beveiligen, zoo wel teegens het onstuimige 4369Weer, als teegens de verwoesting van het Wild 4370Gedierte dat 'er misschien buiten myn verwagting op het 4371Eyland kon weezen. 4372Twee daagen die ik aan het wrak arbeiden om wat 'er tot een | |
[pagina 155]
| |
4373beginzel van myne toelegGa naar voetnoot4372 aan vast was, afteslaan; verdroegGa naar voetnoot4373 ik 4374het zelve met eenig gereedschap nae de vermaakelykste plaats 4375van 't Eyland, daar ik van zin was om my by vervolg ook een 4376wooning te maaken; en aldaar nae myne wens een Hut getimmerd 4377hebbende zoo goed als myn kennis van zulke zaaken 4378het meede bragt, begon ik nae een kleine uitrusting alles van 4379den Zeekant daar in te verhuizen wat maar eenigzints draagbaar 4380voor my was, en daar verliepen wel meer als drie Weeken 4381eer ik den Oever, alwaar het wrak met deszelfs aanhangGa naar voetnoot4381 was 4382gestrand, gezuiverd had van alles wat 'er de verbolgene Zee 4383had opgesmeeten. 4384Ik vergenoegden my nogtans niet met dit gedaane werk, want 4385of schoon ik nu genoegzaam een eynde van mynen arbeid 4386kon maaken, dewyl ik meer dan voor een Jaar Leevensmiddelen 4387had, zoo begreep ik dog dat ik nae verloop van die tyd 4388nog wel in 't leeven zou konnen weezen, en dus op nieuw gebrek 4389aan voedzel hebben. Die reedelyke opmerkingen deeden 4390my derhalven uit geheel andere Oogen myn staat overzien; en 4391nae dat ik de vrugtbaarsten oord van dit Eyland had uitgekozen, 4392begon ik aldaar de Aarde om te spaadenGa naar voetnoot4392, hoe moeyelyk 4393my dien zwaaren arbeid viel; en dezelve bekwamelyk toebereid 4394hebbende, zaayden ik daar in de Ryst en GarstkoornenGa naar voetnoot4394, 4395die de ongehoorzaame Matroozen van myn Schip my meede 4396op het Eyland hadden gelaaten. Vervolgens beveelden ik de 4397vrugtbaarheid daar van aan den alwyzen Schepper; die ik zynen 4398Zeegen over deezen arbeid afbad, en dagelyks om een 4399goeden Oogst bleef smeeken. 4400Geene noodzaakelyke beezigheeden meer te verrigten hebbende, 4401die voorafgaan moesten om myn Perzoon in 't leeven 4402te behouden, onderstondGa naar voetnoot4402 ik myn voorgenoomen besluit ten 4403einde te brengen, om een bekwame en geriefelyke woonplaats 4404voor my op te bouwen. Ik vond goed dezelve onder de schaduw 4405der Boomen te stigten om alzoo voor de felle hitte beschut 4406te weezen; en omtrent vier-en-twintig Voeten in 't vierkant 4407afgeperkt hebbende, maakten ik binnen den tyd van drie 4408Maanden (zoo als my geheugd) een taamelyke Woonstee daar 4409ik in kostGa naar voetnoot4409 woonen, en verdeelden dezelve van binnen in twee | |
[pagina 156]
| |
4410vertrekken, houdende het voorste voor myn Keuken, daar ik 4411om dieswille ook een Schoorsteen in liet koomen. De Huisraad 4412die ik uit het verongelukte Schip had geligt, kwam my 4413niet t' onpas om daar meede myn KluisGa naar voetnoot4413 te vercieren; en in 't 4414agterste Vertrek maakten ik een bedstee omtrent anderhalf 4415voet van de grond, en lei het Bed dat ik in de kajuitkaamer 4416van 't wrak gevonden had daar in, nae dat ik het zelve alvoorens 4417bekwamelyk toebereid en voor 't bederven had verzorgd. 4418Op dien voet genoot ik een volmaakte leevenswys, en door de 4419lankheid van tyd wierd my dezelve zoo eigen, dat ik niet 4420meer aan den Oever gong uitzien nae een Schip om met het 4421zelve van 't Eyland afgenoomen te worden; en het was geenzints 4422met dat inzigt als ik aan den Zeekant kwam, maar alleen 4423om te zien wat nieuwigheeden de Zee weederom opgeworpen 4424mogt hebben, en of 'er geen Scheepen op de hoogte van dit 4425Eyland vergaan waaren. 4426Myne beezigheid was ondertusschen om dagelyks eenige 4427Uuren op de Jagt te gaan en nae de Vogelen te schieten; want 4428wat het viervoetig Gedierte aanbelangden, het zelve was al 4429zoo tam geworden dat het met heele troepen rondom myn 4430wooning gong speelemyenGa naar voetnoot4430. En om myn vermaak daar beter meede 4431te hebben, wierp ik dezelve nu en dan wat eeten toe; waar 4432door zy zoo gemeenzaamGa naar voetnoot4432 wierden, dat 'er my altoos verscheidene 4433van naliepen en op de wandeling verzelden, en ook wel by me 4434in huis kwamen. Ik had daarom weinig moeite om deeze Dieren 4435op te vangen als ik belust was om ze tot myn gebruik te slagten; 4436en dit deed ik gemeenlyk als ik bemerkten dat zy haare Jongen 4437zouden werpen. Want het is wel te gelooyen dat my dit jonge 4438vlees aangenamer als dat van de oude moest smaaken, het geene 4439zeer taai en hard was; daar in teegendeel deeze zuigelingen 4440liefelyk en mals waaren om te gebruiken. 4441Het Vee dat op dit Eyland het meeste in zwang gongGa naar voetnoot4441, bestond 4442voornamentlyk in wilde Geiten en Rheebokken, mitsgaders 4443een zoort van Harten; nogtans veel verschillende in groote van 4444die der Europeren, welke gemakkelyk het derdendeel konde 4445behaalen booven die welke op het Eyland gevonden wierden. 4446Ik schoot meenigmaalen van deeze Harten als ik op de jagt | |
[pagina 157]
| |
4447was; om dat ik hun Vlees had goed bevonden, en zy konden 4448langen tyd teegens het bederven duurenGa naar voetnoot4447. 4449Geene zeldzaamheeden vond ik meer op dit Eyland die ik 4450waardig agt om te vermelden, als alleen, dat ik zeekere tyd 4451wat mistroostiger zynde als nae gewoonte, was uitgegaan om 4452myne bedroefde gedagten wat te verzetten, de weergalm 4453hoorden van 't geen ik overluid met klaagende woorden uitsprak. 4454Het was een buiten gemeeneGa naar voetnoot4454 zwakheid welke ik dien 4455dag had gekregen, en daarom bad ik al wandelende over 't 4456Eyland, luidmondig tot den Heemel om my met de straalen 4457van zyne barmhertigheid te beschynen en my te behoeden 4458voor alle rampspoedige beknellingen en bekommernissen in 4459myne eenzaamheid; en dat ik dog van alle wanhoop waar 4460meede ik over myn lotgeval bestreeden mogt worden, mogt 4461vry zyn. Deeze beede had ik die tyd zoo nadrukkelyk uitgesprooken 4462dat ik het slot van elke zin duidelyk hoorden herhaalen 4463zonder te weeten waar dit van daan kwam; want niet 4464alleen dat ik geen groote zwaarigheid behoefde te maaken om 4465het voor een Echo te erkennen, zoo dagt my nogtans aan de 4466weerklank dien het gaf, dat het jets meer dan dat moest weezen. 4467En op de verscheide herhaalingen die ik van eenige woorden 4468deed, wierd ik nog te vaster in myn geloof gesterkt en 4469zoodanig verbysterd dat ik stil bleef staan; niet weetende wat 4470ik 'er met regt van zou denken; dewyl ik het nimmermeer op 4471die wys, geduurende dat ik op het Eyland was geweest, had 4472gehoord. 4473Daar lag dan nae myn begrip iets meer onder verschoolen als 4474een gemeene weergalm, en my daar op wat beeter bezind hebbende, 4475dagt my dat 'er eenig Volk van 't een of het ander 4476Schip aan Land was-gekoomen om te zien, of zy op dit 4477Eyland geene Ververssingen konde opdoen; Hoewel ik geen 4478Vaartuig in Zee of om het Eyland zag Geankerd. Die stelling 4479was eevenwel zoo haast niet by my opgeworpen dat 'er 4480Vreemdelingen gekomen waaren, of ik liep al myn best nae 4481myn Wooning om eenige Kleederen aan te doen, en te beletten 4482dat ik voor een Vrouwsperzoon gekend wierd, om niet 4483aanstonds aan hunne wellustige begeertens onderworpen te 4484worden; want de Onmatige Warmte van dit Eyland had my 4485gedwongen om zeer dun gekleed, en zomtyds ook heel naakt 4486te gaan. | |
[pagina 158]
| |
4487Nae dat ik my heel deftig had aangetrocken bleef ik de komst 4488van de geene te gemoet zien, die my verbeelden dat op het 4489Eyland om hunne behoeftigheeden geland waaren; dog zy 4490kwaamen niet of schoon ik den geheelen dag met ongeduldigheid 4491nae hun wagten. Zoo dat ik merkelyk gestoordGa naar voetnoot4491 was over 4492de belaggelykheid die ik had begaan; want toen ik ze niet zag 4493opdaagen, wierd ik by my zelven volkoomen overtuigd, dat 4494het maar een dubbelde WeerschateringGa naar voetnoot4494 van een Echo moest 4495geweest hebben. Hierom was ik des anderendaags Morgens 4496heel vroegtyds uit myn Bed om het zeekere daar van te weeten, 4497en ik bevond by de uitkomst dat ik my zeer had misgreepen 4498in het denkbeeld dat 'er Vreemde op het Eyland geland 4499waaren; Nademaal ik tusschen de Kreeken van de Rots aan 't 4500Noordergedeelte van 't Eyland de plaats ontdekten daar ik de 4501stem van daan had hooren koomen. Zy was van een byzondere 4502merkwaardigheid om te bezien, want niet alleen dat het als 4503een VerwulfselGa naar voetnoot4503 tusschen de Steenklippen scheen uitgegraaven 4504te weezen, zoo was daar by de plaats van binnen van een uitsteekende 4505grooteGa naar voetnoot4504, veel gelykende nae een Kerkgebouw. Allerhande 4506Zeldzaamheeden geleek 'er ook in de zy en booven 4507Muuren uitgehouwen te weezen, als of het door konst 4508geschied was; hoewel ik billyke oorzaakGa naar voetnoot4508 had om te gelooven 4509dat het de Natuur had voortgebragt. Nogtans kon ik myne 4510nieuwsgierigheid niet genoeg verzaadigen in het beschouwen 4511van deeze Natuurswonderen; en ik sleet byna den geheelen 4512dag in dit gewulf om 'er al het aanmerkelykeGa naar voetnoot4512 van na te gaan. 4513Myn blydschap was onmeetelyk door het geene dat ik zag, en 4514ik dankten den Heemel al weederom voor deeze nieuwe ontdekkingen, 4515en versprak dezelve door een openhartig gebed dat 4516ik in 't midden van deeze holle Rots overluid deed, om het 4517zelve voortaan voor myn Kerk te gebruiken, en aldaar tweemaalen 4518des daags myne Godsdienst te gaan verrigten; het geen 4519ik zeederd dat ik op 't Eyland ben gebleeven ook stiptelyk 4520heb agtervolgtGa naar voetnoot4520. Daar by hield ik nog voor een gewoonte, om 4521my in 't bekende Riviertje van zoet Waater, dat daar niet | |
[pagina 159]
| |
4522wydGa naar voetnoot4522 van daan was, tot aan den middel te baaden, eer ik willens 4523was om in 't gewulf te koomen; en ik merkten deeze 4524plegtige devotie enkelyk als een schuldigheid aanGa naar voetnoot4523 om niet onreinelyk 4525in den Tempel te treeden. Zomwylen als ik myn gebed 4526geeindigd had nam ik nog wel het vermaak om 'er eenige 4527GeestigeGa naar voetnoot4527 Liederen te blyven zingen, uit een Boek het welk ik 4528in 't verongelukte wrak, dat 'er op het Eyland was gesmeeten, 4529had gevonden; want myn geheugen was te zeer in myne jonkheid 4530verdorven geraakt, als dat ik het geringste van die nuttigheeden 4531daar in had konnen bewaaren. 4532De Zielsverrukkende Weergalm en 't geklank het welkGa naar voetnoot4532 myn 4533gezang midlerwyl in deeze holte uitleeverden, bekoorden my 4534zoo volmaaktelyk, dat het veelmaalen al vry laat was eer ik 4535nae myn wooning te rug keerden; en om de zeeven daagen 4536bleef ik het grootste gedeelte van den dag daar in toebrengenGa naar voetnoot4536, 4537zonder dat ik eenige arbeid op het Eyland deed. Dezelve stelden 4538ik voorGa naar voetnoot4537 de Zondag, of schoon ik ze niet op dien weezentlyken 4539dag had getroffen; want zulks was my ten eenemaale 4540door de langduurige tyd dat ik al op 't Eyland geweest was, 4541vergeeten en uit het hoofd gegaan. 4542Het zal geen betwisting lyden dat de overvloedige zeegeningen 4543welke ik over mynen Oogst ontfing, veel van die Christelyke 4544en Godvrugtige beyvering en het houden van zoo een 4545reedelyk gedrag afhong; dit is althans gewis, dat ik meenigvuldig 4546veel Ryst en Garst aanwon, en meer als ik geduurende een 4547Jaar voor myn nooddruft van doen had. Dit waaren weederom 4548nieuwe weldaaden die ik in erkentenisse van myn beeter 4549leeven van den Hemel kreeg, en myne Oogst wierd van Jaar 4550tot Jaar kragtdaadigerGa naar voetnoot4550; alzoo dat ik deeze eetwaaren niet 4551alleen voor middagspys maar ook voor Brood gebruikten, en 4552daarenboven de Dieren nog rykelyk hun deel gaf; welke door 4553de gemeenszaamheid die zy by vervolg met my hadden, betoonden 4554dat myne menschelyke meedelydendheid hun niet 4555misviel. 4556Myn Oogst ingezaameld hebbende, zoo als ik nae myn ver- | |
[pagina 160]
| |
4557moogen wys wasGa naar voetnoot4556, had ik niet veel arbeid meer te doen, dan 4558alleen myn dagelyks werk te verrigten; dus had ik de tyd om 4559wat diepzinniger te denken, en myne gedagten over de wonderwerken 4560van den Almagtigen te laaten gaan. Dierhalven 4561gong ik meenig Uur in myn gewulf doorbrengen om 'er myne 4562natuurlyke bekommeringen te overweegen en veelerhande 4563beschouwingen over het Mensdom te maaken; en onder andere 4564denkbeelden die ik van de Godheid had, en de opmerkingen 4565die ik over de wispeltuurigheid van myne Weereldsgevallen 4566maakten, bestonden veeltyds in de volgende zinspeelin- 4567genGa naar voetnoot4566. 4568‘Het is byna onbegrypelyk (zei ik zomwylen by my zelven) 4569dat het leeven van den Mens zoo wisselvallig kan weezen; ja 4570het is meer dan zeldzaam dat die geringe Schepzelen, hoewel 4571een groot wonderwerk zynde van den Almagtigen die ze geschaapen 4572heeft, zoo wreedelyk door het noodlot geslingerd 4573worden, dat ze meenigmaalen verstrooid en in de afgeleegenste 4574gedeeltens van de Weereld gesmakt raaken. Daar kan geen 4575aanmerkelyker voorbeeld van weezen als myn Perzoon zelfs; 4576(vervolgden ik) want wie had konnen gelooven doen ik in myne 4577Kindsche Jaaren was, en toen ik met de eerste beginzelen 4578van kwaaddoen bestreeden wierdGa naar voetnoot4578, dat ik zoo veele ondeugendheeden 4579in de Weereld zou doen, en door alle leevensgevaaren 4580heendringen, om my op een onbewoond Eyland in 't 4581midden van de woeste Zeën te gaan bekeeren? Is het wel geloofbaarGa naar voetnoot4581 4582dat de Godheid, wiens Regtvaardigheid onvolprysbaar 4583is, met lydzaame Oogen heeft konnen aanzien de ondeugendheeden 4584die ik begaanGa naar voetnoot4584, en dewelke ik met een onverschrokken 4585beleid nae de neiging myner hertstogten heb ter uitvoer 4586gebragt? Dog is zyne regtvaardigheid groot (hernam ik 4587dan weer met eenenGa naar voetnoot4587) om het kwaad nae verdiensten te straffen, 4588zoo is aan de andere kant zyne lankmoedige verdraagzaamheid 4589en goedertierende ontferming niet weinigerGa naar voetnoot4589 om de 4590hoogste misdaaden aan een Zondaar te vergeeven. Niets laat 4591hy zonder oorzaak en belangGa naar voetnoot4591 geschieden; en het was niet buiten 4592zyne Alvoorzienigheid en wyze wil dat ik niet alleen alle | |
[pagina 161]
| |
4593gedreigde straffen van den Wereldlyken Regter ontkomen 4594ben, maar dat ik ook zoo wonderlyk (volgens s'menschen verstand) 4595op dit eenzaame Eyland geraakten. Wie had derven 4596denken dat ik 'er zoo gelukkig geweest, en alle nootdruft en 4597voedzel my als van zelfs te gemoet zoude geloopen hebben? 4598Nogtans is het niet buiten een wysbestierde schikking van de 4599Goddelyke Voorzienigheid dat my die weldaaden zyn toegeloopenGa naar voetnoot4599, 4600en dat ik de bekwaamheid heb gehad om alle zwaarigheeden 4601te booven te koomen: 'T is daarom ook niet zonder 4602meedewerking van zynen geest dat ik ben weedergekeerd vanGa naar voetnoot4602 4603myne gepleegde Zonden, en dat ik dezelve met afschuwen 4604moet overdenken! Hy is het, die myne verblindheid heeft 4605doen ontwaaken en het onderscheid tusschen goed en kwaad 4606heeft doen bekennen! Door zyne Goddelyke indrukzelenGa naar voetnoot4606 heb 4607ik myne ingewortelde godloosheid overwonnen en uitgeroeid; 4608en met zyne dierbaare zeegeningen overgooten zynde, geniet 4609ik een blyde gerustheid aan Ziel en Lighaam, daar ik behalven 4610het ontfangen van zulk een Hemelsche genade voor eeuwig 4611verdoemd en verlooren zou zyn gegaan. Hoe meenig een is 'er 4612niet wel geweest (zei ik) die minder kwaad dan ik bedreeven 4613hebbende, met onlydelyke straffen zijn gepynigd en ter Dood 4614veroordeeld geworden; ja die dezelve gesmaakt hebben niet 4615alleen om dat zy die regtmatig verdienden, maar om dat het 4616den Almagtigen behaagden die misdaadigers tot een toonbeeld 4617voor andere te stellen, om zulke ongeneegeneGa naar voetnoot4617 als 'er 4618nog mogten weezen hier door afteschrikken van 't kwaad dat 4619zy in 't zin waaren om te doen. Heb ik derhalven dan geen beweegende 4620reedenGa naar voetnoot4619 (gong ik voort) om den Heemel dagelyks 4621met onophoudelyke gebeeden te danken voor zyne betoonde 4622barmhertigheid aan myn Perzoon, en dat hy my opGa naar voetnoot4622 dit Eyland 4623heeft geroepen, om 'er myne gruwelzonden te beweenen 4624en een beeter leeven aan te neemen? Heb ik geen aanleidende 4625oorzaakGa naar voetnoot4624 om hem met geduurige ootmoed toeteroepen, dat hy 4626my meerder ligtGa naar voetnoot4626 en wysheid in myne onnoozele staat wil geeven; 4627en is het niet met een vierige lust dat ik hem om een ge- | |
[pagina 162]
| |
4628lukkig einde van deeze Weereld voor my en myne eevennaasten 4629moet smeeken?’ 4630Dit waaren myne hartelyke gevoelens, waar meede myne Boezem 4631bezwangerd gongGa naar voetnoot4631, en die ik tot verligtenis van dezelve al 4632dikwyls in het Rotsgewulf met schryende Oogen gong uitspreeken; 4633welke welmeenende ontlossingenGa naar voetnoot4633 my dan weederom 4634te vreeden stelden en mynen arbeid met vreugde lieten 4635doen. 4636Vyf Jaaren had ik op dit Eyland ruim toegebragt in het bekeeren 4637van myne Zonden, en altoos de wonderlyke bestiering 4638van God voor Oogen gehouden, wanneer ik van langzaamerhand 4639in een zwaare krankheidGa naar voetnoot4639 verviel. Zulk een verandering 4640begon my eenigermaaten wankelmoedigGa naar voetnoot4640 te maaken, en alle 4641hoop tot myne herstelling optegeeven, dewyl ik my vast inbeelden 4642dat ik ditmaal de Dood te bestryden zou hebben; 4643dog had ik de Alvermogentheid van God wat beeter nagegaan, 4644gelyk ik wel eertyds voor myne Ziekte gedaan had, zou ik 4645zoo hoopeloos op zyne wonderwerken nietGa naar voetnoot4645 gebouwd hebben. 4646De eerste tien daagen dat myne onpasselykheid begonnen 4647was, stond ik zomwylen op om myne Spys te krygen, dog ten 4648laasten was my zulks niet meer mogelyk; en ik bleef meer dan 4649tweemaal agtenveertig Uuren zonder iets te nuttigen, dan 4650alleen een klein kommetje met zoep, dat ik van Geiten Vlees 4651gekookt, en uit voorzorge voor myn Bed had needergezet om 4652te gebruiken. 4653Allerhande zinverbeeldingenGa naar voetnoot4653 maakten ik binnen deeze tyd dat 4654ik zoo hoopeloos tusschen Leeven en Dood te worstelen lag, 4655en ik geloofden voorzeeker dat ik eenige oorzaak aan God gegeeven 4656had om hem teegens my te vertoornen; hoewel ik op 4657het herdenken van de werken die ik gedaan had, de reedenGa naar voetnoot4657 4658van myne krankheid niet anders kon te pas brengenGa naar voetnoot4658, dan dat 4659ik wat bezweet geweest zynde, te schielyk van het Beekwaater 4660had gedronken. 4661Op een Morgen dat ik uyt een kleine sluimering ontwaakten, | |
[pagina 163]
| |
4662was ik zeer verwonderd eenig gezugt naby myn Bed te hooren, 4663niet teegenstaande dat ik my dat ontgaf: maar op het 4664herhaal daar van en de beweeging dien ik ter zelver tyd hoorden, 4665deeden my hoe zwak ik ook was, heel verbaasdelyk omkeeren 4666om te zien, wat deeze Vreemdigheid te beduiden had. 4667Ik zag de Gordynen van myn Bedplaats opgeschooven, en een 4668Jongeling, op wiens gelaat en aangezigt zyn ongeluk stond te 4669leezen dat hem was overkoomen, op een Tonnetje dat my 4670voor een Stoel dienden naast myn Bed zitten; betoonende 4671door zyne gebaarden het leedweezen dat hy met myne elendige 4672toestand had, want de dood stond my op de lippen geschilderd 4673en ik was als een geraamte uitgeteerd; hoewel hy 'er 4674niet veel voordeeliger dan ik uitzag, want zyn natte en gescheurde 4675Kleederen weezen zyne geleedene rampspoeden uit. 4676Ik gaf een Schreeuw van Vervaardheid doen ik hem zag en 4677trok myn hooft weer onder, wanneer hy het woord opvatten, 4678en my in de NederduitscheGa naar voetnoot4678 Taal toesprak. 4679‘SchroomdGa naar voetnoot4679 niet Myn Heer, (zeiden hy) voor den ongelukkigen 4680Mirantus, die deezen Nagt naby dit Eyland heeft Schipbreuk 4681geleeden, en met dood en leeven gemartelt heeftGa naar voetnoot4681 eer hy 4682op dit Eyland kost koomen; dog gelukkig is de uitkomst van 4683zyne Nood-Lottigheeden geweest, nu hy het werktuig mag 4684weezen om zyne eeven naasten zyn verschuldigde hulp toe te 4685brengen.’ Dit gezegt hebbende liet hy een zwaare zugt die 4686mynen Boezem doorsneed, terwyl ik aan de andere kant uit 4687zyne reedenen kon opmaaken dat hy my voor een Mansperzoon 4688aanzag: Het was ook niet wel mogelyk om voor een 4689Vrouwsperzoon gekend te worden, nademaal ik zeedert myne 4690Krankheid my zoo dik gekleed had, als ik in Europa nog ooit 4691in Mans kleederen was gegaan. Ik was 'er ondertusschen te 4692verheugd er over, alhoewel myne gedagten zoo net niet by een 4693waaren, om te begrypen dat ik voortaan met Mirantus zou 4694moeten leeven, en derhalven niet lang voor hem verborgen 4695konnen blyven. 4696Eenige halfgebrookeneGa naar voetnoot4696 woorden die ik deezen beklaagelyken 4697Jongeling van myn Bed toesprak, volstonden om hem zyne 4698Dankbaarheid over het vrindelyk onthaal dat ik hem deê aan 4699my te betoonen; en ik beval hem dat hy eenige van myne | |
[pagina 164]
| |
4700kleederen die aan de Wand hongen zou aandoen en de zyne 4701uittrekken, zoo hy niet insgelyks als ik wilden Bedleegerig 4702raaken. Hy volvoerde daarom met blydschap dit gebod, en 4703het zelve wel haast verrigt hebbende was hy knaphandigGa naar voetnoot4703 genoeg 4704om my een noodzaakelyk Voedzel klaar te maaken, 4705daar ik een merkelyke verkwikking door ontfong; midlerwyl 4706dat ik Mirantus zig meenigmaal zag verwonderen over al het 4707zeldzaame en de gereedeGa naar voetnoot4707 Huismeubelen dien hy in myn wooning 4708vond, schoon hy 'er om myne krankheids wille eevenwel 4709niet van teegen my dorst spreeken. Ik prees terstond die wysbelegde 4710ingetoogentheid van hem, en of het zyne kost was 4711dien hy my toebereiden, dan of het myne blydschap was over 4712de komst van den Jongen Mirantus, zonder wien ik (menschelyker 4713wys gesprooken) vast stelden dat ik gesturven zou hebben; 4714ten minsten ik bekwam nae verloop van drie Weeken zoo 4715wel myne Leevens kragten weerom, dat ik nu met Mirantus 4716wat verstandiger kon spreeken. 4717Hy was de geen die het eerst myne nieuwsgierigheid moest 4718voldoen om my zyn Weedervaaren te beregten, nae dat ik 4719hem alvoorens een Schets had gegeeven van al 't merkwaardige 4720dat hy in myn Kluis meenden te zien; en wyl ik nog het 4721Bed hield, meer uit inzigt nogtans om niet te voorbarig voor 4722Mirantus bekend te worden, zoo viel het deezen bevallige 4723Jongeling niet moeyelyk om myn verzoek te voldoen, en my 4724onder meer andere vertellingen ook dit voornaamste van zyn 4725Leevensgevallen te zeggen. 4726‘Schoon ik U in de Neederduitsche Taal aanspreek Myn Heer 4727(begon Mirantus zyn verhaal) zoo ben ik nogtans een Engelsman 4728en uit Londen van Geboorte; maar ik heb lange Jaaren in 4729Holland gewoond, daar ook de eerste beginzelen van myn ongeluk 4730zyn voortgesprooten. Ik wierd door myne Ouderen nae 4731dat ik omtrent veertien Jaaren oud was nae dat Land gezonden 4732om 'er myne Studien te doen; waar in ik al merkelyke 4733voortgangen gemaakt had, wanneer ik de Zeeventien Jaaren 4734bereikt hebbende, met een toomelooze Liefde voor zekere 4735Borgers DogterGa naar voetnoot4735 bevangen raakten. Zy was van een weergaloze 4736schoonte en nog beneeden myn Ouderdom; en daar by zoo 4737volwassen van Perzoon dat 'er niets tot haare volmaaktheid 4738ontbrak. Ik kon myn zelven niet meer toenGa naar voetnoot4738 ik haar voor de | |
[pagina 165]
| |
4739eerstemaal in de Kerk gezien had, zoodanig vervoerden zy my 4740door haare uitneemende bevalligheid om ze meer dan een gemeene 4741liefde toe te draagenGa naar voetnoot4740; nogtans hield ik my zoo ingetoogen 4742als het mogelyk was voor myne Schoolmakkeren, want ik 4743twyffelden niet als zy de oorzaak van myne verleegentheid 4744geweeten hadden, of zy zouden een gelyk vuur op deeze overaardscheGa naar voetnoot4744 4745schoonheid gevatGa naar voetnoot4744 en my meer afbreuk dan baat in 4746myne belangens toegebragt hebben. Een opregt vertrouweling 4747kon ik derhalven aan hun niet verkrygenGa naar voetnoot4747; en waarlyk, hoewel 4748ik 'er wel noodzakelyk een van nooden had, zoo liet ik alle 4749zwaarigheeden eevenwel op my alleen berusten; en ik vleyden 4750my dat ik een genoegzaamGa naar voetnoot4750 middel zou weeten te vinden om 4751de woonplaats van deze Juffer te ontdekken. Dog het was 4752dien aangaande vrugteloos gehoopt, want ik kon haar niet onzigtbaar 4753genoeg nagaan, of de geene die met my waaren moesten 4754zulks oogschynelykGa naar voetnoot4754 zien. 4755Hoe verstoord ik hier over was, hieuGa naar voetnoot4755 ik dog een geduurig stilzwygen, 4756zonder dat het imand mogelyk was om de beweegreeden 4757van myne beknellingen te bevroeden; want ik was 4758kragtdaadig van humeur veranderd, zeederd dat ik de bekoorlyke 4759Renetta (zoo was de naam van myne Minnaares) gezien 4760had, daar ik van te vooren altoos van een ongebondene 4761vrolykheid was en nu eensklaps zeer dompgeestigGa naar voetnoot4761 geworden. 4762Men bespeurde wel haast die buitenspoorige verandering, 4763maar ik redden my altyd met te zeggen dat ik my onpasselyk 4764bevoelden; of dit juist wel eenvoudig geloofd wierd, daar zou 4765ik hartelyk aan twyffelen, want my dunkten dat ik van dat 4766oogenblik af aan zeer scharp wierd opgelet, en over al daar ik 4767bedektelyk zogt heenen te sluipen, met vlugge schreeden 4768agtervolgt raakten. Dit deed my wat noukeuriger alle de 4769wisselvalligheeden van myne oogmerken nagaan, en nae dat ik 4770langen tyd daar over gemurmureerd had, vond ik oorbaar om 4771my van langzaamerhand beeter te veinzen, en ten laasten weederom 4772in 't bezit van myne aloude en aangeboorne lugthartigheid 4773te treeden. | |
[pagina 166]
| |
4774Zulk een houding deed mynen aanslag gelukken, en ik zag 4775met blydschap dat ik niet meer wierd nagegaan, hoewel het 4776my aan de andere kant moeyelyk genoeg viel om een regtschapene 4777vermaakelykheid in myn beknelden Boezem te laaten 4778inkoomen; want de opregte geneegentheid waar meede 4779dezelve voor Renetta bezield was, moest my wiskunstig een 4780treurig aanzien geeven. Ik worstelden eevenwel daar teegen 4781aan om aan myne natuurlyke leevendigheid te doen booven 4782dryven, gelyk ik voor het oog van elk een ook deed; nogtans 4783was ik zoo ras niet in myne eenzaamheid gekoomen; of een 4784verleegende bedruktheid bekroop niet alleen myn uitterlyk 4785aanzien maar ook myne inwendige leedenmaaten; en ik 4786bekommerden my de harssenen zoo veel met het uitdenken 4787van allerhande vonden om in de teegenwoordigheid van 4788Renetta te koomen, dat ik niet alleen myne Studien maar 4789ook de slaap vergat. 4790Eyndelyk mygenoeg gekweld hebbende met die practyken, 4791zonder dat ik 'er eenig voordeel by haalden, wilden het geval, 4792dat ik zeekere morgen by myn Schoenmaaker zynde, het 4793geluk had van de jonge Renetta, over de deurGa naar voetnoot4793 van deeze Ambagtsman 4794woonende, te zien voor haare Vengsteren. Myn 4795Hart ontroerden te gelyk van angst en blydschap; en ik had 4796moeite genoeg om myne verleegentheid voor den Schoenmaaker 4797en zyne Knegten te verbergen. Zy vroegen my eevenwel 4798niet wat my schorten, schoon het wel kon weezen dat zy 4799daar van de oorzaak doorgronden; voornamentlyk wanneer 4800ik hun vroeg, wie deeze Juffer en haare Ouders voor luyden 4801waaren? Het antwoord dat ik daar op kreeg mishaagden my 4802niet, en met dit voldoenend bescheid gong ik met groote 4803blydschap de deur van den Schoenmaker uit, en genoot de 4804eer dat ik de schoone Renetta in 't weggaan mogt groeten. 4805Zoo ras ik thuis was gekoomen nam ik pen en inkt en vormden 4806zoo'n nadrukkelyke brief voor myne Minnaares op het 4807papier, als het de minGa naar voetnoot4807 bekwaam was om my op het begrypelykste 4808inteboezemen; en nae dat ik dezelve aan een had gesmeed, 4809wagten ik met ongeduld nae een geleegentheid om ze 4810zelfs aan RenettaGa naar voetnoot4809 heimelyk ter handen te stellen, dewyl ik ze 4811niemand dorst toevertrouwen. Ik gong hierom zeekeren 4812Avond te pad en verkleeden my in Schippers kleeren, waar op | |
[pagina 167]
| |
4813ik regelregt nae het huis van Renetta met myn brief trok; 4814daar ik aangebeld hebbende met een groote beschroomdheid 4815imand nae vooren hoorde koomen: Wat beeter geluk kon ik 4816ontmoeten als Renetta met haar Meid de deur te zien openen, 4817die schynt wel maar alleen thuis waaren; Ik gaf ze deeze 4818schoonheid aanstonds over, zeggende dat ik ze met de MarktschuitGa naar voetnoot4818 4819had meede gebragt; en ik verzogt haar zoo zy 4820antwoord daar op moest geeven, dat zy die in myn Herberg, 4821welke ik haar beduiden, kon stuuren, en hier meede liep ik 4822verbouwelykGa naar voetnoot4822 heen; want het was my niet mogelyk om langer 4823met onverschilligheid in haar byzyn te blyven. 4824Renetta die my al verscheidemaalen in de Kerk gezien en ook 4825niet duisterGa naar voetnoot4825 bemerkt had, dat ik haar altoos zeer vrindelyk 4826groetten, zag wel haast met wat voor inzigt dat ik ze die Brief 4827in Schippers gewaad kwam brengen. Dat kon ik te wel bemerken 4828aan 't verbloozen van haare kleur; en om de Meid, dien ik 4829niet wist dat haare geheimweetsterGa naar voetnoot4829 was, geen agterdogt te 4830geeven, was ik zoo schielyk weggegaan: Ook was 't tot myn 4831geluk dat ik die snelle aftogt deed, want zoo als my de 4832Dienstmaagt des anderendaags verhaalden, waaren de Ouders 4833van Renetta kort nae myn vertrek in Huys gekoomen. 4834Ik had ondertusschen den morgen daar op al heel vroeg antwoord 4835van myne dierbare Zielbezitster, dog den inhoud daar 4836van viel my zoo aangenaam niet als ik my wel had ingebeeld; 4837want dezelve bestonden alleen in onophoudelyke weigeringen 4838van Weederliefde, met verzoek van haar niet meer met myne 4839Schriften lastig te vallen. Nogtans moest ik die standvastige 4840onverschilligheid pryzen, dat zy haar niet te voorbarig verslingerde 4841aan een Perzoon die zy deszelfs gedrag en hoedaanigheeden 4842niet wist; en buiten dat ik myne hoop niet verlooren 4843gaf, stak ik haare vertrouwde Dienstmaagt eenige Ducaaten in 4844de hand om myn welweezen by haar Juffer te behartigen, ten 4845opzigte van deszelfs Weedermin. 4846Met een eevendriftige liefde bleef ik terwylen by de beminnelyke 4847Renetta aanhouden en volharden om hare gunst te 4848gewinnen, en hoe sterker haare afslagen wierden, hoe onverbreekelyker 4849myne geneegentheid tot haare Perzoon aangroeiden; 4850dewelke dan nae verloop van eenige tyd zoodaanige uitwerkzelen 4851voortbragten, dat wy met malkanderen in weder- | |
[pagina 168]
| |
4852zydsche liefde overeenkwaamen, die alle met een weezentlyk 4853inzigt tot den Egt gegrondvest waaren. 4854Wy vonden overzulksGa naar voetnoot4854 goed om Renetta haare Ouderen en ook 4855de myne van onze verbintenis te verwittigen, om dat Renetta 4856niet gaarne eenige ongehoorzaamheid aan haar Oude lui wilde 4857betoonen; dewyl het anders geen mangel moest lydenGa naar voetnoot4857 om dezelve 4858tot een Huwelyks bewilliging te noopen. Maar onze 4859wysgemeende beraadingen waaren de grondsteen van ons verderf, 4860nademaal de Ouderen van Renetta onze geheime Minnenhandel 4861nu weetende, en een byzondere omzigtigheid met 4862hun Dogter altoos gebruikt hebbende, dezelve inmediatelyk 4863buiten myn weeten lieten verbrengenGa naar voetnoot4862. Het antwoord dat ik 4864van myn vermaagschap uit Engeland kreeg was wel voordeelig 4865genoeg, om dat dezelve met billykheid aanmerkten dat onze 4866vereeniging niet ongelykGa naar voetnoot4866 zoude weezen; maar dit kon my niet 4867helpen om de Vrugten van myne liefde met Renetta te plukken, 4868die ik nu wel wensten teegens haare vrees geschaakt te 4869moogen hebben. 4870Alzoo wierd ik dan door de onreedelykheid van deszelfs 4871Ouders tot de bitterste onverduldigheid en hartzeer gebragt; 4872en ik zwoer op alle Openbare plaatzen en byeenkomsten daar 4873ik kwam, dat ik my over 't ontfangene leed zou wreeken. 4874Want ingezienGa naar voetnoot4874, als de liefde, welke op zoo'n oudte als ik 4875doenmaals had eens imand bekruipt, dat 'er dan ook niets in 4876staat is, vooral als zig de twee mingeneegene met malkanderen 4877verstaan, om 'er eenige verflaauwing van min of verwydering 4878tusschen te brengen; en zoo was 't met my en Renetta 4879wel deegelyk geleegen, want ik spoog Vuuren en Vlam teegens 4880haare onbedagte Ouderen uit; en ik was zoo oploopende 4881kwaad, dat ik my niet ontzag om met behulp van meer 4882andere Studenten, myn weerwraak over hunne kwaadwilligheid 4883te neemen. 4884Die onmeetelyke verstoordheid hielp my nogtans heel weinig, 4885want het was geenzints de weg om de plaats van Renetta 4886haare onthoudingGa naar voetnoot4886 bekend te worden, in teegendeel, ik geloof | |
[pagina 169]
| |
4887dat myn buitenspoorige gramschap wel de voornaamste 4888grondzetel van myn ongeval is geweest, terwylen dat Renetta 4889als een gevangene opgesloten zynde, en niet langer haar weerbarstig 4890noodlot konnende verduuren, omtrent neegen Maanden 4891nae onze afwyderingGa naar voetnoot4891 den geest gaf. Die onlydelyke boodschap 4892ontfong ik door haare getrouwe Dienstmaagd, die door 4893de smertelyke dood van haar Juffer nu weederom was vrygekoomen, 4894en daar door geleegentheid had om my die fataalen 4895tyding in Perzoon te zeggen. 4896Het zouw te wydloopig zyn Myn Heer (vervolgde Mirantus 4897met traanende Oogen) om u te konnen berigten al het hertenleed 4898dat ik door deeze verdrietige Boodschap kreeg; en 't zou 4899myne rampzalige noodlottigheeden maar wederom opgehaald 4900weezen, indien ik u myne Razerny, waar meede ik over myn 4901waarde Renetta haare dood bevogten wierd, onvouwden. Alleen 4902moet ik u Myn Heer maar tot besluit van myne gevallen 4903zeggen, dat ik nae eenige weeken krank te bed geleegen te 4904hebben, en weeder aan de beeterhand koomende, onaangezienGa naar voetnoot4904 4905imand my aan 't dwaalen gaf, en op het eerstvertrekkende 4906Schip dat te Amsterdam ZeylreêGa naar voetnoot4906 lag om het Vaaderland te 4907verlaaten, als Matroos dienst nam; waar van ik doenmaals weinig 4908bezef had, maar nae dat ik eenige weeken op Zee had gezworven 4909zouw ik gaarne weederom aan land geweest hebben; 4910dog het was te laat myne ongeregeldeGa naar voetnoot4910 dwaasheid overdagt, en 4911ik heb trotsGa naar voetnoot4911 de beste van myne Scheepsmakkeren myn pligt 4912moeten waarneemen. 4913Wy hadden een reedelyke voorspoedige reis, uitgenoomen dat 4914Wy op de hoogte van dit Eyland met een vinnigen Storm zyn 4915beloopen geworden, die my met nog zes andere Matroozen, 4916waar meede ik beezig was om de Zeylen in te reevenGa naar voetnoot4916, met 4917zamtGa naar voetnoot4917 de Ree wegsloegen, gedeeltelyk in Zee en ten deele op 4918het Schip. Ik was van de eerste ongelukkige, hoewel ik myn 4919lot niet gaarne voor de geene die op het Schip gevallen waaren 4920wou verwisseld hebben; dewyl dezelve misschien terstond 4921zullen gestorven zyn, daar ik de hoop nog had om my met 4922zwemmen te redden, dat ik in myne jeugt geleerd had, en my | |
[pagina 170]
| |
4923in deeze omstandigheid zeer wel te pas kwam. 4924Meer dan drie uuren heb ik tusschen leeven en dood hoopeloos 4925op het Waater leggen dobberen, eer ik ter aller geluk aan 4926dit Eyland heb konnen koomen, alzoo my de kleeren dien ik 4927had te veel hinder in 't zwemmen toebragten; hoewel ik 'er 4928tusschen tyds als my de geleegentheid goed was eenige van 4929uitwierp. Hoe het terwylen met de andere Matroozen die ook 4930in Zee zyn gevallen en ons Schip is toegegaan, zulks weet ik 4931niet, want het was eerst met het aanbreeken van den dag, dat 4932ik op dit Eyland kwam aanzwemmen; en ik heb doen niets 4933meer in Zee van 't een of ander konnen onderkennen. 4934Voor 't overige Myn Heer (eindigde Mirantus zyn verhaal) 4935weet gy wat 'er verder gebeurd is, en in wat voor een staat dat 4936ik voor u Bed stond toen gy my hoorden: Ik verlang nu met 4937ongedult om insgelyks uwe Lotgevallen te moogen weeten, 4938die u op dit Eyland in zoo een luisterlyken staat hebben doen 4939komen.' 'Wat 'er merkwaardig van myn leeven te zeggen valt 4940Mirantus (zei ik teegens den Jongeling) daar zal ik u kortelyk 4941op beregten.' 4942Nae dit gezeid te hebben, bedagt ik eenige zeldzaamheeden 4943aan myne Leevensloop om de nieuwsgierigheid van Mirantus 4944te stillen, want ik vond niet noodzaakelyk om hem van alles 4945te verstendigen wat betrekking tot myne Vrouwelyke 4946Perzoon had gehad. 4947Eenige daagen die 'er nog verliepen eer ik volkoomen hersteld 4948was en op de been kwam, bedagt ik alle middelen, hoe ik my 4949gedraagen zou om niet voor een Vrouwsperzoon van Mirantus 4950gekend te worden; want ik wilden om zynenthalven geenzints 4951afzien van myne Godsdienst in 't gewulf te blyven houden en 4952de voorafgaande Ceremonien, welken ik daar by had ingesteld 4953om my alvoorens te baaden. Deeze uitvlugt kwam my het reedelykste 4954maar voor, namentlyk, dat ik my met Mirantus 4955moest verstaanGa naar voetnoot4954 dat wy niet te gelyk ons gebed zouden gaan 4956doen, om malkanderen daar in niet te verhinderenGa naar voetnoot4956 of te stooren; 4957en ten anderen om dat wy verschillende in Godsdienst 4958waaren. Daarom maakten ik geen zwaarigheid, toen hy daar 4959in bewilligd had, dat ik hem het baaden, welke plegtigheid ik 4960zeide ingewyd te hebben, openbaarden, daar hy wel in zyn 4961schik meede was en my beloofden dat hy zulks desgelyks in 4962agt zou neemen. | |
[pagina 171]
| |
4963Ik leefden dan niet alleen in een goede Vrindschap maar in 4964een groote verstandhouding met Mirantus, op wiens eenvoudige 4965trouwhertigheid ik my verliet; en ik schaamden my niet 4966om in 't zelfde vertrek met hem te slapen, dog in een andere 4967slaapsteê die hy voor zig zelfs had toebereid. 4968De Voorzienigheid die midlerwyl zyne schikkingen zoodaanig 4969gemaakt had, dat ik niet langer myne kunne verborgen kon 4970houden, deed Mirantus, op een tyd dat ik van zin was om in 4971't gewulf myn Morgen gebed te gaan doen, zeer verbaasdelyk 4972by my in 't bad koomen; zeggende, dat hy eenige ontdekkingen 4973aan den Zeekant had gedaan, en dat 'er verscheidene 4974wrakken van Scheepen waaren gestrand. Die tyding welke 4975voor my zeer aangenaam moest vallen, om dat wy niet 4976anders meer dan de Eylands kost te gebruiken hadden, verschrikten 4977my zoodanig, dat Mirantus, die my al digter by 4978was als ik wel wensten, myne onsteltenis bespeurden; en 't 4979scheen dat hy al eenige vertwyffeling opGa naar voetnoot4979 myn Perzoon had 4980gekreegen, want hy vatten my om den hals en kusten me; zeggende 4981in 't heen gaan: Ik wil u goede voorneemens niet beletten, 4982maar flusGa naar voetnoot4982 zullen wy malkander nader spreeken. 4983Ik wist niet of ik leevend of dood was, zoo innig onthutzelden 4984my de woorden die hy my toesprak; en in plaatze dat ik 4985doen myne Godsdienst gong volvoeren, zogt ik alle weegen 4986uit om Mirantus t' ontvlieden. Ik was juist in myne jonkheid 4987zoo vies op dat stuk niet gevallen, dog nu was myne zeedigheid 4988zoo kragtdaadig met myne bekeerte ingeworteld, dat ik 4989met de bitterste schroomte in 't afgeleegenste gedeelte van 't 4990Eyland kroop om niet gevonden te worden; dewyl ik voorzeeker 4991niet twyffelden of Mirantus wist wat geslagt dat ik verborg, 4992en hy zou derhalven niet nalaaten om my te zoeken en 4993tot zyne wil te verleiden. Dit geschieden ook, want myn lang 4994uitblyven hem te vaster in zyne meening gesterkt hebbende, 4995hoorden ik hem overal nae my roepen; en 't geval wilden dat 4996myne Voetstappen welke in de Aarde uitgedrukt stonden, 4997hem gedeeltelyk tot een wegwyzer verstrekten om my te vinden 4998daar ik was. Hy had my zoo gaauw in 't oog als ik hem, 4999nademaal ik hem zoo ras niet gewaar wierd, of ik zag dat hy 5000zyne treeden nae my toe verdubbeldenGa naar voetnoot5000. Tusschen hoop en 5001vrees zat ik schryende zyne komst in te wagten, want ik zag | |
[pagina 172]
| |
5002geen middel meer om my langer voor hem vlugtig te houden; 5003En Mirantus midlerwyl bezweet van 't loopen zynde kwam 5004als een stomme op zyn knien voor myne voeten needervallen. 5005Hy vatten nae eenige oogenblikken adem geschept te hebben 5006het woord opGa naar voetnoot5005, en betuigden in de onbedenkelyksteGa naar voetnoot5006 vlywoorden 5007zig gelukkig te noemen, nae de weederwaardigheeden die 5008zyne leevensloop tot hier hadden verzeld, dat hy nu zoo'n 5009aanmerkelyke ontdekking in deeze eenzaamheid deed, die 5010hem op den top van welbehaagen kon brengen; en hy wist zig 5011nae verloop van meer dan twee uuren dat ik hem voor myne 5012voeten zag leggen, zoo teeder uittedrukken, dat hy myne verstaaldheid, 5013dien ik hem betoonen wouGa naar voetnoot5012, doorbrak, en de vryheid 5014verkreeg dat hy my eenige minnelyke teekenen mogt 5015aandoenGa naar voetnoot5014. Nogtans verstouten hy zig niet om booven myne 5016begeerte te treeden, en ik dwong hem dat hy zyne driften beteugelen 5017en my eenige daagen en nagten onaangeraakt zou 5018laaten; welke stipte beveelen hy zoo ordentlyk nakwam, dat 5019ik 'er my niet genoeg over kost verwonderen. Hy genoegden 5020zig om geduurende dien tyd het egt verhaal van myne 5021geheele Leevensgevallen aan te hooren, waar in ik niets verzweeg 5022om dat ik bemerkten dat hy my een inwendige liefde 5023toedroeg; die zig altoos binnen de paalen van eerbaarheid 5024weet te houden als men opregtelyk bemind. Ik kon ook niet 5025bemerken dat het verhaal van myne voorheen gepleegde ondeugendheeden, 5026hem eenige afkeer voor my deed opneemenGa naar voetnoot5026; 5027in teegendeel, Mirantus bemerkten wel dat ik my daar van bekeerd 5028had, en derhalven nam hy te meer deel inGa naar voetnoot5028 myn Perzoon. 5029Myne bevalligheeden waaren ook geen opdoendeGa naar voetnoot5029 voorwerpen 5030die hem teegenstonden, want schoon ik nu ruim vieren-dertig 5031Jaaren oud was, waaren dezelve nog zoo bloeyende 5032als in vroeger tyden en vermoogende genoeg om den Jongen 5033Mirantus te verlokken. 5034Zyne onweerspreekelyke ingehoudenheid hoe klaarblykelyk 5035dezelve ook zyn kon, dorsten my by nagt eevenwel geen slaap | |
[pagina 173]
| |
5036doen ontfangen; en 't begon my ten laasten van zelfs te verveelen 5037dat ik hem langer zou tergen, daar ik volkoomene 5038ondervinding van zyne regtschaapene gevoelen had. Ik zag 5039ook geen geleegentheid om hem t' ontgaan; en derhalven 5040moest hy vroeg of laat zyne verlangens voldoen, die hy my 5041met dwang of steelsgewys heel ligtelyk had konnen afperssen. 5042Ik boog dan voor zyne ongeveinsde liefde, waar van hy my 5043onophoudelyke verzeekeringen gegeeven had, en die hy nu te 5044kragtiger door de daad bevestigde; en Mirantus alzoo zyne gelukzeetel 5045besteegen hebbende, genooten wy (zoo men wil) de 5046volmaaktheid op dit Eyland. Dit vermaakelyk leeven was 5047egter van een korten duur, want nae dat ik omtrent zeeven 5048Maanden met myn waarde Mirantus in deeze bloeyende staat 5049geleefd had, zag ik hem met een onverduldig leedweezen den 5050geest geeven, nae dat hy een smertelyke Ziekte van tien daagen 5051had uitgestaan. 5052Verbeeld u eens myne Leezeren de onverdraagelykheid van 5053deeze gebeurteGa naar voetnoot5053! Moest ik niet veel liever gewenst hebben dat 5054myn dierbaare Mirantus nimmermeerGa naar voetnoot5054 op het Eyland was gekoomen? 5055Waar het niet beeter tot myne gerustheid en voor 5056de gewisheid van myne verlangens geweest dat ik alleen myne 5057daagen op dit Eyland had versleeten, op dat 'er niemand aendoening 5058over myne weedervaaringen kon hebbenGa naar voetnoot5057? Ik had, dan 5059ook vry geweest van alle lasteringen die ik nu in 't begin van 5060myne gevallen te ondergaan hebGa naar voetnoot5058, daar ik nu en teegen veel gevoeliger 5061over alle myne noodlottigheeden moet weezen; voornamentlyk 5062in 't herdenken van de zoetigheeden, die ik by den 5063verstorvene Mirantus met zoo veel weezentlykheid gesmaakt 5064heb; en dewelke niet anders konnen strekken dan om myne 5065smert te vergrooten, dewyl ik aan de Vrugten daar van te zien 5066was onderworpen geraakt. 5067Mirantus dood in myne armen leggende, bleef ik niet schuldig 5068om hem nae myn vermoogen onder de Aarde te helpenGa naar voetnoot5068, hoe 5069ontroostbaar ik ook over het verlies van myn weederhelft | |
[pagina 174]
| |
5070was; waar van ik my de bitterheid zoodanig ter harten trok, 5071dat ik twee daagen nae zyn overlyden in een Miskraam viel, 5072en van een dood Kind verlosten, daar ik ruim vyf Maanden 5073van zwanger gong. Dit was weederom een omstandigheid die 5074my bang genoeg maakten voor de behoudenis van myn leeven, 5075hoewel ik gewillig en bereid was om myn Schepper weeder te 5076geeven dat hem toekwam; maar het behaagden dezelve doenmaals 5077niet, en daarom vond ik my in minder dan agt daagen 5078weederom in staat om myne Godsdienst te gaan doen. Nogtans 5079was ik eeven mistroostig over het afsterven van Mirantus, 5080op wiens graf ik meenige traan gong uitstorten, wenschende 5081dat ik by hem begraaven mogt leggen. Alles wat my van te 5082vooren op het Eyland aangenaam had toegescheenen, 5083mishaagden my thans; en ik wist naauwelyks meer van onlustGa naar voetnoot5083 5084waar ik zou loopen, zoo aandoenigGa naar voetnoot5084 was ik over zyne dood, en 5085ik verlangden maar om van 't Eyland aftezyn. 5086Ondertusschen gebeurden 't dat zoo een gelukkig uur voor 5087my gebooren wierd; want op een morgen dat ik van myne 5088Godsdienst weeder thuis kwam, stond ik verwonderd op te 5089zienGa naar voetnoot5088 dat de deur van myn Wooning wyd open was. Ik meenden 5090in den eersten opslag dat ik ze vergeeten had te sluiten, 5091maar wat nader by koomende hoorden ik de stem van eenig 5092volk, en ik zag 'er ook terstond twee die op myne komst te 5093voorschyn kwaamen, en wel haast van meer andere gevolgt 5094wierden toen zy my zaagen. Zy scheenen merkelyk ontzet 5095te weezen dat zy een Vrouwsperzoon op dit Eyland vonden, 5096want zeederd dat ik met Mirantus als Man en Vrouw had 5097Huisgehouden, had ik my Vrouwelyke kleederen gemaakt, 5098van de stof die ik wel eer uit het verongelukte Schip had geborgen; 5099nogtans was ik niet minder dan zy onthutst en ik 5100vreesden voor vast dat ik eenige aanstoot zou lyden en meenden 5101derhalven op myne schreeden te rug te keeren. 5102Den Oppersten van hun dit ziende en daar uit myne bangigheid 5103opmaakende, kwam my beleefdelyk agter nae gevolgt, 5104en verzeekerde my dat ik niet bekommerd over hunne teegenwoordigheid 5105moest weezen, want dat ik geen leed zou aangedaan 5106worden; over welke vrindelyke betuigingen ik zeer voldaan 5107was, en my terstond beetere gedagten van deeze visite 5108deê krygen. Ik stond hierom wat beeter ter gehoor van | |
[pagina 175]
| |
5109deezen Vreemdeling die my zoo minzaam bejeegende; en nae 5110dat ik van hem verstaan had dat hun Schip niet verre van 't 5111Eyland ten Anker lag, en dat zy alleen uit nieuwsgierigheid 5112met de Boot aan Land waaren gevaaren om 't Eyland eens te 5113bezien, deed ik hem met beknopte woorden begrypen hoe ik 5114op dit Eyland gekoomen en daar myne dagen had versleeten. 5115Waar over deezen Zeevoogd, die ik bemerkten dat den Capitein 5116van 't Schip was, uit de eerbied dat zyn gevolg hem toedroeg, 5117niet genoeg zyne verwondering kon doen blyken; 5118hoewel ik wel zorge droeg dat ik hem het Godloos leeven niet 5119verhaalden, dat ik voor heen onder den naam van Ronandus 5120in de Weereld gevoerd had. 5121Een geruimen tyd die 'er verliep eer wy ons van weerskanten 5122van al 't noodzaakelyke onderregt hadden, deed den Capitein 5123my ten laasten vraagen, of ik wel geneegentheid zou hebben 5124om het Eyland te verlaaten en met hem naar SpagnienGa naar voetnoot5124 Zeylen, 5125daar zyne reis nae toe lagGa naar voetnoot5125? Ik zei van ja, en dat ik voor 5126myn dood myn Vaderland nog eens gaarne zou willen weerzien, 5127indien hy my aldaar vry wou leeveren. Hy beloofden my 5128zulks met verzeekering, dat hy my niet alleen ongemoeit en 5129veilig op zyn Schip zou doen weezen, maar dat hy my de behulpelyke 5130onderstand zou bieden om myne Christelyke voorneemens 5131te volbrengen; die ik hem zei dat enkelyk bestonden 5132om myne overige daagen in 't Cloosterleeven te slyten; want 5133dat ik geen welbehaagen meer schepten in s' Weereldsch ydel 5134gewoel, waar van ik door de langduurige tyd, die ik hier op 5135het Eyland had toegebragt, hem zeide, een walg gekreegen te 5136hebben. 5137Nae dat ik vervolgens den Capitein op zyn verzoek al het 5138merkwaardige van 't Eyland en wel inzonderheid het zeldzaame, 5139van myn gewulf had doen zien, moest hy teegen wil en 5140dank gedoogen, dat ik hem kort nae de middag, nae dat hy alvooren, 5141ook myne Eylandskost geproefd had, weeder met 5142zyn Volk aan Boord van zyne Sloep bragt; onder beding nogtans 5143dat ik den anderen dag meede in zyn Schip zou gaan. En 5144ik zeide aan den Capitein om hem maar te vreeden te stellen, 5145dat ik nog eenige noodwendigheeden in myne eenzaamheid 5146op het Eyland moest verrigten, die my zoo schielyk van 't 5147zelve niet konde doen scheiden. 5148Dus roeyden zy weederom nae 't Schip, terwyl ik daadelyk | |
[pagina 176]
| |
5149nae myn gewulf gong om aldaar myn afscheid met een gebed 5150van 't Eyland te neemen; en langen tyd aldaar met teere uitdrukkingen 5151beezig geweest zynde, betrad ik ook het graf van 5152myn lieve Mirantus en de Vrugten van zyn liefde, want ik had 5153het kind daar ik van verlost was ook by hem begraaven. 5154Hunne rustplaats besproeyden ik met een Vloed van bittere 5155Traanen; en nae dat ik myn dubbele pligt op de Lyken van 5156die verstorvene had uitgewerkt, begaf ik my nae myn Wooning 5157om 'er dien Nagt over te brengenGa naar voetnoot5157. Ik genoot dog eevenwel 5158geen slaap, want het was my onmogelyk om den 5159tweestryd waar meede ik my zelven aangedaan voelden te verwinnen: 5160Het eene oogenblik wilden ik van 't Eyland af zyn, 5161en 't andere ommezien was ik weer gezind om 'er op te blyven 5162en by het graf van myn overleedene weederhelft te sterven; 5163en de vrees dat ik zomtemets met de komst van den 5164Capitein, wiens oogmerken wel schaadelyk voor my konden 5165weezen, overvallen mogt worden, hield my dien geheelen nagt 5166de oogen open. 5167Met het ligten van den dag begaf ik my aanstonds weederom 5168nae het gewulf om 'er voor de laastemaal myn gebed te doen; 5169by welke geleegentheid ik aan myn opperste weldoender de 5170belofte deed, dat ik zoo ras niet in Spagnien zou gekoomen 5171weezen, of ik zou 'er het Geestelyk gewaad aanneemen en 5172daar in myn overige Leevenstyd eindigen. Hier op verrigten 5173ik ook myn laaste Pligtpleeging op het GtafGa naar voetnoot5173 van Mirantus en 5174zyne Spruit, en gong vervolgens met een geduurig snikken nae 5175den Oever; daar ik wel haast de Boot van 't Schip zag gereed 5176maaken om nae 't Eyland te koomen. Het was ook noodig 5177dat dezelve spoedig by me was, want de bedroefdheid waar 5178meede ik over myn Vertrek van 't Eyland belaaden was, had 5179my in onmagt geworpen; en zoo den Capitein geen zorg had 5180gedraagen om my terstond aan Boord van zyn Schip te laaten 5181brengen, en my aldaar te doen Ader laaten, zouw ik wel ligtelyk 5182den laasten snik hebben konnen geeven. 5183Ondertusschen wierd al het noodzakelyke dat 'er op het 5184Eyland en in myn Wooning nog was, met de Boot afgehaald 5185en meede in 't Schip genoomen; en nog twee etmaalen daar 5186nae voor 't Eyland ten Anker geleegen hebbende, staaken wy 5187nae 't Vaderland onder Zeyl; daar ik zonder teegenspoed, in 5188't geduurig herdenken op Mirantus behoudelyk te CarthagenaGa naar voetnoot5188 | |
[pagina 177]
| |
5189aan Land kwam. 5190Weinige daagen daar uitgerust hebbende, nam ik afscheid van 5191dien Edelmoedigen Zeevoogd, voor alle aangedaane heusheid 5192en eer; en ik kreeg geleegentheid om vyftien Mylen van die 5193Stad het Geestelyke kleed aan te doen. Het was met een weezentlyke 5194nadruk dat ik als doen myn gebed aan God op 5195Offerden, en den Heemel dank zei voor zyne verleende genade 5196in 't weederbrengen van myn Perzoon in Europa; en ik heb 5197de Zeegen van hem ontfangen dat ik met een Vrymoedige 5198Geest ruim neegen Jaaren myn Christelyke Godsdienstigheid 5199in 't Clooster waarnam. 5200Den Hemel die 't mogelyk nu behaagt om my tot hem te roepen, 5201bezoekt my met een zwaare krankheid, welker gevolgen 5202my de Dood zullen geeven; want de hulpmiddelen dien ik 5203gebruik strekken alleen tot myne VerslimmeringGa naar voetnoot5203, en ik ben 5204van alle Geneesheeren verlaaten en opgegeeven. Zoo naby dan 5205aan myn eynde zynde, heb ik tot verligtenis van myn geweeten 5206pligtig geagt om den Rol die ik in de Weereld gespeeld 5207heb te Openbaaren; en ik heb al het geene dat my gebeurd is 5208aan een van myne beste Vriendinnen toevertrouwd, niet verbiedende 5209om dezelve nae myne Dood Weereldkundig te maaken. 5210Niet dat myn Oogmerk daar meede geweest is om op 5211myne onverzaagdheid en verharding in 't kwaad te stoffenGa naar voetnoot5211, 5212maar myne toezigtGa naar voetnoot5212 daar omtrent is Christelyk; en ik wens dat 5213alle dieze zien zullen, een afschrik mogen krygen voor de 5214buytensporige Godloosheeden die ik begaan heb, en zig leeren 5215wagten voor zulke verfoeyelyke misslaagen, die alleen strekken 5216tot de verdoemenis van een Mens. Daarom is myn verlangen 5217dat deeze Gevallen mogen dienen tot een Spiegel voor 5218anderen, die in tyds ontgaan konnen en gevolgen van zoo een 5219verkeerd Leeven; terwyl ik den Almoogenden niet genoeg kan 5220dankbaar weezen voor zyne ontfermenisGa naar voetnoot5220, dat hy my de oogen 5221geopend en zoodanig verligt heeft, dat ik hoop heb om te bereiken 5222een zaalig EYNDE. | |
[pagina 178]
| |
12. Kaart waarop de reizen van Robinson Crusoe zijn aangegeven, 1735. (Foto: Universiteitsbibliotheek Amsterdam)
|
|