De Bredasche heldinne
(1988)–Franciscus Lievens Kersteman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 81]
| |
Bijlage 1
| |
[pagina 82]
| |
8. Door wien zij alsdoen zijn getrouwt? Segt hij gevangene door een domine en toen door een priester.
9. Waar sijn gevanges huisvrouw zig altans onthoud? Segt hij gevangene in Montfoort bij de kinderen van Geeresteyn sijnde voornoemde Geeresteyn geweest voordeese luytenant.
10. Of hij gevangene bij dezelve kinderen heeft geteelt? Segt hij gevangene twee quade kraemen met één leevendige vrugt.
11. Zo ja, hoeveel? Vervalt.
12. Hoe dezelve zijn genaamt? Segt voornoemd kind gedoopt te sijn Willibrordes.Ga naar voetnoot+
13. Waar en door wien dezelve zijn gedoopt? Segt hij gevangene in de kerk van de Posthoorn van de pastoor Wynties door den cappellaen Reijnders, thans pastoor te Moordregt.
14. Of dezelve nog leeven? Segt hetzelve oud geworden te seyn seeven weeken en een uur.
15. Zo neen, waar en wanneer dezelve zijn gestorven? Segt dat sijn vrouw den 15 november vier jaer geleeden in de kraem gekommen en dat het kind 7 weeken daeraen is gestorven.
16. Of hij gevangene zig ook niet wel heeft uitgegeeven te zijn Johannes van Ant? Segt hij gevangene ja, in 't jaer van '46.
17. Om wat reden hij gevangene zulks heeft gedaan? Segt omdat hij gevangene alsdoen sig niet bevond als een ander vrouwspersoon en daerom best was dat hij in mansgewaat heen ging.
18. Of hij gevangene tijde van de apprehensie niet bij zig had zeeker paspoort? Segt hij gevangene ja. | |
[pagina 83]
| |
19. Aan den gevangene een pas te vertoonen en te vragen of het niet dezelve is, welke hij gevangene bij zig had ten tijde van de apprehensie? Segt ja.
20. Hoe hij gevangene aan dezelve is gekoomen? Segt hij gevangene van de capitein RuysGa naar voetnoot+, onder wien hij een jaer en seve maenden heeft gedient en sig voor die jonge jaeren had opgegeeven, omdat anders geen dienst kon krijgen.
21. Of hij gevangene dezelve niet heeft misbruikt om de goede lieden daarmede te misleiden en te bedriegen? Segt hij gevangene neen.
22. Zo neen, waartoe dan? Segt om vrij overal te passeeren.
22. Of hij gevangene in den jaere 1761 niet binnen deze stad heeft gewoont? Segt hij gevangene ja, in den jaere 1761 en in den jare 1762 te sijn heen gegaan.
23. Zo ja, bij wien en hoe lang? Segt bij Gerrit de Timmerman op de Nieuwehave, wiens vrouw genaemt is Marrytje.
24. Of hij gevangene dies tijds niet heeft gegaan in de gedaante van een amazone en ook in ordinaire vrouwenkleederen? Segt hij gevangene ja.
25. Of hijgevangene alsdoen niet bij verscheiden menschen uit naayen heeft gegaan? Segt ja.
26. Of hij gevangene zig bij die menschen niet voor een vrouwspersoon heeft uitgegeeven? Segt ja, toen ter tijd.
27. Of hij gevangene inderdaad niet een vrouwspersoon is? Segt uyterlijk een vrouwspersoon te seyn. | |
[pagina 84]
| |
28. Zo neen, hoe gevangene zulks kan ontkennen, daar geene mannelijke leeden aan gevonden worden? Vervalt.
29. Of hij gevangene te Breda niet is gedoopt? Segt hij gevangene ja.
30. Of bij den doop alsdoen hem gevangene niet is gegeeven de naam van Maria? Segt ja.
31. In wat kerk hij gevangene aldaar is gedoopt? Segt hij gevangene niet te weeten off in de Minnebroederskerk is gedoopt off aen het huys van sijn moeder.
Aldus gerespondeert op Thiendewegs Poort ten overstaen van de heeren mr. Jacob Speelman, heere van Nuland, mr. Adriaan Prins, mr. Cornelis van den Bosch, mr. Nicolaes Teyssen en mr. Martinus van Toulon, schepenen, op den 30e januari 1769.
(w.g.) Maggiel van Hantwerpen
Nader articulen aan de Ed. Agtb. Heeren schepenen der stad Gouda overgegeeven uit den naam ende vanwegens den Wel. Ed. Gestr. heer mr. Gualtherus de Moor, bailliu en schout der voorzegde stad, omme daerop ten verzoeke van denzelven r.o. te hooren ende examineren den persoon zig noemende Machiel van Hantwerpen 's heeren gevangene.
art. 1. Alzo hij gevangene bij vorig examen heeft bekent dat hem bij den doop te Breda de naam van Maria is gegeeven, te vragen waarom hij bij hetzelve examen zegt Machiel te heeten? Zegt door nood, omdat hij zijn vrouw bedrogen had, en dat zij ter eere wilde gebragt zijn en hij daarom sijn naam veranderen moest.
2. Om wat reden hij gevangene zig te Amsterdam aan den capitein Ruysch heeft opgegeeven gebooren te zijn te Zwol, daar hij bij voorig examen bekent heeft te Breda gebooren te zijn? Zegt omdat hij zig te Swolle ook zo had opgegeven als daarvandaan te zijn van geboorte. | |
[pagina 85]
| |
3. Of hij gevangene niet is gebooren te Breda op den 19 januari 1730? Zegt ja.
4. Zo ja, waarom hij gevangene dan bij vorig examen heeft voorgegeeven althans oud te zijn vijftig jaaren, daar zedert den 19 january 1730 tot hiertoe maar negen en dertig jaaren verloopen en hij dus even zo oud moet zijn? Zegt in 't jaar '19 geboren te zijn op den 19e january.
5. Of hij gevangene is mans- of vrouwspersoon? Zegt in de natuur een manspersoon, maar uiterlijk een vrouwspersoon.
6. Zo zegt manspersoon, te vragen wat teekenen hij aan zig dan bevonden heeft, dat hij anders zoude zijn gestelt als een ander vrouwspersoon? Zegt dat hij bevonden heeft dat er iets als een roe uit zijn lijf komt te schieten, wanneer de natuur hem daartoe vereischt om zaad te schieten en dat hij zulx ondervonden heeft, toen hij dagt dat hij sestien jaer oud was, maar dat hij zijn ouderdom toen nog niet wist.
7. Hoe hij gevangene kan zeggen in den jaare 1746 zig niet bevonden te hebben als een ander vrouwspersoon en nogtans na dien tijd zig weder in de kleederen als een vrouwspersoon heeft vertoont? Segt dat de heeren van den krijgsraad hem in vrouwenkleederen hebben doen kleeden.
8. Zo zegt vrouwspersoon, om wat reden zij dan haar sexe verzaakt en in manskleederen gaat? Vervalt.
9. Alzo hij gevangene bij vorig examen heeft bekent dat ten tijde wanneer hij binnen deze stad heeft gewoont zijnde geweest in den jaare 1761 en 1762, gegaan heeft in ordinaire vrouwe kleederen en zig voor een vrouwspersoon heeft uitgegeeven, te vragen waarom hij alsnu wederom binnen deze stad een manspersoon vertoont? Zegt, omdat hij na dato gedwongen was dat vrouwspersoon te trouwen en dat hij van onderen altoos in manskleeren heeft gegaan.
10. Om wat reden hij gevangene althans in de stad was gekoomen? Zegt om een briefje te halen om na Amsterdam te varen.
11. Wanneer hij gevangene nu laastmaal in de stad gekoomen is en waar zig heeft opgehouden? | |
[pagina 86]
| |
Zegt voorleden saterdagavond toen de poort al gesloten was, en dat hij Marytje was gaan bezoeken, omdat hij er bij tuys gelegen had.
Aldus gerespondeerd op Tiendewegspoort ten overstaan van de heeren mr. Cornelis van der Burch, mr. Nicolaas Teyssen en mr. Martinus van Toulon, schepenen, op den 1e february 1769
(w.g.) Maggiel van Handtwerpen
Nader articulen aan de Ed. Agtb. Heeren schepenen der stad Gouda overgegeeven uit den naam ende vanwegens den Wel. Ed. Gestr. heer mr. Gualtherus de Moor, bailliu en schout der voorzegde stad, omme daarop ten verzoeke van denzelven r.o. te hooren en examineren den persoon zig noemende Machiel van Handtwerpen 's heeren gevangene.
1. Of zij gevangene op zaturdag den 4e februari 1769 door stadsdoctoren en chirurgijn niet is gevisiteert? Zegt ja.
2. Of zij gevangene alsdoen niet is bevonden een vrouwspersoon te zijn? Zegt ja.
3. Of zij gevangene ook niet moet bekennen dat zij een vrouwspersoon is? Zegt ja, op 't uiterlijke.
4. Hoe zij gevangene zulks durft bestaan te ontkennen, daar door voornoemde persoonen niets aan haargevangene is ontdekt 'tgeen eenige schijn zoudegeeven dat zij in de natuur een manspersoon zoude zijn. Zegt door de vrugten die ervan voortgeteelt zijn.
5. Of het niet is onwaaragtig dat zij gevangene bij Cornelia Zwartzenburg kind of kinderen heeft geteelt? Zegt dat waaragtig is dat kinderen bij Cornelia Swartzenburg geteelt heeft.
6. Bij wien dezelve Cornelia Zwartzenburg dan die kinderen bij haar gevangene in vorig examen opgegeeven heeft gehad? Vervalt.
7. Hoe zij gevangene zig wederom in het gewaat van een manspersoon heeft durven vertoonen, daar zij bereids heeft geconfesseert dat de heeren van den krijgsraad haar | |
[pagina 87]
| |
in vrouwenkleeren hebben doen kleeden? Zegt door sijn vrouw Cornelia Swartsenburg die swaar bij hem geraakt is.
8. Of zij gevangene als Maria van Antwerpen ter zake dat zij in 't laast van january 1746 in de Graaff als soldaat voor zes jaaren had dienst genoomen onder de compagnie van den capitein Trip in het regiment van den luitenant-generaal Veldman tijde van haare detentie te Breda in guarnizoen liggende en dat zij daarbij heeft op- en voorgegeeven genaamt te zijn Johannes van Ant en gebooren te Arnhem en dat zij in den jaare 1748 heeft bestaan als een manspersoon onder de voorszegde naam van Johannes van Ant zig te Coeverden in ondertrouw te laten opneemen met Johanna Martina Kramers en met dezelve in de Gereformeerde kerk aldaar op den 18e augustus van datzelve jaar te trouwen; in den jaare 1751 door den krijgsraad van het guarnizoen te Breda niet is gebannen voor al haar leven uit de Generaliteit en uit alle plaatzen bezet met troupes van den staat, zonder daar weder in te mogen koomen op poene van zwaarder straffe en gecondemneert in de kosten en misen van justitie? Zegt ja.
9. Of zij gevangene onder de naam van Machiel van Antwerpen in den jaare 1762 niet wederom heeft dienst genomen onder het eerste bataillon van den generaal KinschotGa naar voetnoot+ dies tijds in guarnisoen leggende te Zwol? Zegt ja.
10. Voor hoe lang zij gevangene alsdoen heeft dienst genoomen? Zegt voor ses jaaren en dat naderhand haar hebben gedwongen op hetselven briefje te tekenen voor agt jaar en dat zij toen is heengegaan en gesegt ‘geen accoord, geen soldaat’.
11. Onder wat captein zij gevangene alsdoen heeft dienst genoomen? Zegt onder De Bok.
12. Hoe zij gevangene zulks heeft durven onderneemen, daar zij wist dat zij bij voornoemde sententie van den krijgsraad te Breda was gebannen voor al haar leeven uit alle plaatzen bezet met troupes van den staat? Zegt omdat Zijn Hoogheid hem zo veel als ontslagen had en een goude penning als een waarborg gegeven, waarop het borstbeelt en het wapen van Sijn Hoogheid stond. | |
[pagina 88]
| |
13. Of zij gevangene onder 't voorzegde bataillon niet reeds in dienst was, toen zij met Cornelia Zwartzenburg aldaar is getrouwt? Zegt neen. Zegt, nader, ja.
14. Om wat reden zijgevangene diestijds den naam van Johannes van Ant heeft verworpen en op- en voorgegeeven te zijn Machiel van Antwerpen? Zegt omdat meest al 't volk Bredanaars waren en omdat se niet kenbaar zou wesen.
15. Of voornoemde Cornelia Zwartzenburg mede niet in dienst is geweest als soldaat? Zegt neen.
16. Zo ja, hoe lang en onder welke captein. Vervalt.
17. Hoe en wanneer zij gevangene uit dat regiment van voornoemde generaal Kinschot is gekoomen? Zegt omdat zij wilde hebben dat zij twee jaar langer teekende als zij dienst genomen had en er uitgegaan te zijn in de maend mey van den jare 1764.
18. Waarnatoe zij gevangene zig alsdoen heeft begeeven? Zegt na Amsterdam.
19. In wat jaar zij gevangene te Amsterdam dienst heeft genoomen onder de compagnie van den heer captein Ruysch? Zegt, zo zij gelooft, in het jaar 1766.
20. Hoe zij gevangene dat al mede heeft bestaan te doen, wijl aldaar ook militie van den staat guarnizoen houd? Zegt omdat zij dagt dat zij ontslagen was van de sententie en omdat de vrouw in de kraam moest en anders aen geen brood kon komen.
21. Of zij gevangene met Cornelia Zwartzenburg laastleden zaturdag voor agt dagen, zijnde geweest den 28 january 1769, niet is geweest te Montfoort? Zegt ja.
22. Of zij gevangene met voornoemde Cornelia Zwartzenburg aldaar niet isgeweest in een herberg alwaar uithangt het Vergulde Hooft? Zegt ja en daar een nagt geslapen te hebben. | |
[pagina 89]
| |
23. Of aldaar diestijds niet is ingekoomen zeeker persoon zeggende in 't generaal ‘die persoon gelijkt zeer wel na een vrouwspersoon te Gouda’? Zegt zulx niet gehoort te hebben, maar dat 't haar na dato geseyd is.
24. Of Cornelia Zwartzenburg daarop niet zeide tegen dien persoon ‘t schijnt dat gij een chirurgijn zijt’, en gevraagt heeft na zijn woonplaats? Zegt daar niet bij geweest te hebben.
25. Of die persoon daarop niet zeide waar hij woonagtig was? Zegt als het voorgaende articul.
26. Of zij gevangene en voornoemde Cornelia Zwartzenburg kort daarna niet zijn gegaan na gemelde chirurgijn en hem gevraagd hebben om met haar te gaan na de burgemeester om te bewijzen dat de gewaande manspersoon een vrouwspersoon was? Zegt ja.
27. Of zulks door gemelde chirurgijn niet is geweigert? Zegt ja.
28. Of dezelve daarop door haar gevangene en voornoemde Cornelia Zwartzenburg niet zeer qualijk is bejegent geworden zo met dreigementen als met scheldwoorden? Zegt dat hij hem geen quaed woord heeft toegesproken, dog dat sijn vrouw stond te keffen en te blaffen.
29. Of zij gevangene niet is geweest die gewaande manspersoon? Zegt ja.
30. Of zij gevangene met voornoemde Cornelia Zwartzenburg niet weder is gegaan naar voornoemde herberg? Zegt ja.
31. Of zij gevangene met dezelve Cornelia Zwartzenburg op dienzelven dag te Montfoort niet is geweest bij eenen Geerenstein, zijnde een schoenmaker? Zegt neen.
32. Of die niet heeft getoont dat hij zig met haar gevangene en voornoemde Cornelia Zwartzenburg niet wilde ophouden? Zegt daer niet van te weten.
33. Hoe zij gevangene kan zeggen dat de voornoemde Cornelia Zwartzenburg zig te Montfoort onthoud bij de kinderen van eenen overleden luitenant Geerestein, daar | |
[pagina 90]
| |
er geen huishouding van de kinderen van zodanigen luitenant te Montfoort bekent is? Zegt dat zij het gelogen heeft en niet wel begrepen.
34. Of zij gevangene zulks niet doet om den regter met leugens op te houden en te misleiden? Zegt sonder arg gesegt te heben.
35. Zo neen, waarom dan? Vervalt.
36. Hoe zij gevangene heeft durven bestaan zig andermaal met een vrouwspersoon genaamt Cornelia Zwartzenburg te doen trouwen, daar zij gevangene over het trouwen metJohanna Martina Kramers in den jaare 1751 te Breda in hegtenis geweest en gestraft is? Zegt omdat se haar zaak toen niet heeft durven bekend maken, maar dat nu de nood aan den man kwam, omdat zijn vrouw bevrugt was.
37. Wat zij gevangene tot haar verschooning weet op te geven? Zegt als se gepecceert heeft, dat zij dan om genade en vergiffenis bid.
Aldus gerespondeert op Tiendewegspoort ten overstaan van de heeren mr. Adriaan Prins, mr. Cornelis van der Burch, Jacob Boon van Ostade, mr. Nicolaas Teyssen, mr. Martinus van Toulon, scheepenen, op den 6 february 1769
(w.g.) Maggiel van Antwerpen
Nader articulen aan de Ed. Agtb. Heeren schepenen der stad Gouda overgegeven uit den naam ende vanwegens den Wel. Ed. Gestr. heer mr. Gualtherus de Moor, bailliu en schout der voorzegde stad, omme daarop ten verzoeke van denzelven r.o. te hooren en examineren den persoon zig noemende Machiel van Antwerpen 's heeren gevangene.
1. Alzo zij gevangene op de laatste vraag van haar voorig examen, daarin bestaande wat zij gevangene tot haar verschooning weet op tegeeven, gezegt heeft, als zijgepecceert had, dat zij dan om genade en vergiffenis bad, te vragen wat zij gevangene met dat antwoord heeft te kennen willen geeven? Zegt als zij genade bij de heren mogt gevonden hebben, dat zij zig zelf dan zoude gelukkig agten.
2. Alzo zij gevangene bij vorig examen heeft bekent dat zij als Maria van Antwerpen | |
[pagina 91]
| |
in de jaare 1751 door den krijgsraad van het guarnizoen van Breda is gebannen uit de Generaliteit en uit alle plaatsen bezet met troupes van den staat, te vragen of de regte, naam van haar gevangene niet is Maria van Antwerpen? Zegt ja.
3. Zo ja, om wat redenen zij gevangene dien alzo niet schrijft en teekent? Zegt omdat zij zig als Machiel had opgegeven in manshabijt.
4. Of gemelde sententie van den krijgsraad niet door wijlen Zijne Doorlugtige Hoogheid den heere Prince van Orange en Naussau is geapprobeert en goedgekeurd? Zegt ja.
5. Zo ja, hoe zij gevangene dan kan voorwenden dat welgemelde Zijne Doorlugtige Hoogheid haar zoveel als ontslagen zoude hebben? Zegt zij gevangene dat de man haar zulks belooft heeft bij hand en mond.
6. Na wat stad of plaats zij gevangene te Breda gebannen zijnde zig heeft begeeven? Zegt na Maersen en daarvandaan na Arnhem [?] en toen Zijn Hoogheid haer dit belooft had, na Ter Gouw.
7. Alzo zij gevangene bij voorig examen heeft bekent dat zij in het jaar 1761 in deeze stad heeft gewoont, en in den jaare 1762 is heen gegaan te vragen wanneer zijgevangene alsdoen in deeze stad is gekoomen? Zegt in't jaar 1751 in de stad gekomen en alhier een halfjaar gewoond hebbende toen met haar jongste broer na Gelderland te zijn vertrokken en dat Jansje van Oyen alstoen voor plaisier is mede gegaan.
8. Of zij gevangene al in den jaere 1752 niet binnen deze stad heeft gewoont? Zegt neen.
9. Zo ja bij wien? Vervalt.
10. Of zij gevangene alsdoen niet heeft gekent zeeker burgerdogter genaemt Jansje van Ooyen? Zegt zij gevangene ja.
11. Waar dezelve woonagtig was? Zegt bij haar moey, juffrou van Geel.
12. Hoe zij gevangene aan kennis met dezelve is gekoomen? | |
[pagina 92]
| |
Zegt zij gevangene dat zij een week of zes bij juffrou van Geel is tuis geweest.
13. Of zij gevangene dezelve Jansje van Ooyen in den gemelde jaare 1752 niet heeft gedebaucheert of verleid? Zegt dat 't met consent van de moey van Jansje van Oyen is geweest.
14. Werwaarts zij gevangene dezelve heeft vervoert of tenminsten met haar is heen gegaan? Zegt haer niet vervoert te hebben, maar met volle consent van haar moey na Rotterdam te zijn gegaan metterwoon.
15. Hoelang zij zig aldaar hebben opgehouden? Zegt vierdalf jaar.
16. Waarmede zij gevangene en gemelde Jansje van Ooyen zig hebben geneert? Zegt met naien om aan de kost te komen.
17. Hoe oud gemelde Jansje van Ooyen dies tijds was? Zegt zulx niet te weten.
18. Hoe en wanneer zij van malkanderen zijn af geraakt. Zegt dat 't werk zo slap was dat zij gevangene voor zig zelvs nauwlijx de kost kon winnen en dat zij alstoen gemelde Jansje van Oyen bij haer moey heeft tuis gebragt nadat zij vierdalfGa naar voetnoot+ jaar bij malkander te Rotterdam gewoont hadden.
19. Of zij gevangene nog heeft de goude penning welke zij bij vorig examen heeft voorgewent van wijlen Zijne Doorlugtige Hoogheid gekreegen te hebben zoveel als een waarborg van ontslag? Zegt neen.
20. Zo neen, om wat voor reeden zij zig dien heeft afhandig gemaakt? Zegt de penning verwisselt te hebben om een tas te kopen voor gemelde Jansje van Oyen, omdat die sonder tas niet dorst tuis komen, terwijl se de hare verloren had.
21. Waar en wanneer en bij wien zij zig dien heeft afhandig gemaakt? Zegt te Arnhem bij een silversmid in den jare 1752. | |
[pagina 93]
| |
22. Of zij gevangene nog langer zal staande houden dat zij in de natuur een manspersoon zoude zijn? Zegt zulx gelogen te hebben om haar eed niet te breken en een ander te verschonen.
Aldus gerespondeert op de Tiendewegspoort ten overstaan van de heeren mr. Adriaan Prins, mr. Cornelis van der Burch, mr. Nicolaas Teyssen, schepenen op den 11 february 1769
(w.g.) Maria van Antwerpen
Nader articulen aan de Ed. Agtb. Heeren schepenen der stad Gouda overgegeeven uit den naam ende vanwegens den Wel. Ed. Gestr. heer mr. Gualtherus de Moor, bailliu en schout der voorzegde stad, omme daarop ten verzoeke van denzelven r.o. te hooren ende te examineren den persoon van Maria van Antwerpen te voren zig genoemt hebbende Machiel van Antwerpen 's heeren gevangene.
1. Alzo zij gevangene op de laatste vrage van het vorig examen hierin bestaande of zij gevangene nog langer zal staande houden dat zij in de natuur een manspersoon zoude zijn, gezegt heeft zulks geloogen te hebben om haar eed niet te breeken en een ander te verschoonen, te vragen welken eed zij gevangene alsdoen heeft bedoelt en wien zij heeft getragt te verschoonen? Zegt zij gevangene dat zij gevangene met Cornelia Swartsenburg bij God heeft gesworen dat zij beide tot het uiterste toe malkander getrouw zouden wesen en staande te houden dat zij gevangene in de natuur een manspersoon was en dat zij getragt heeft Cornelia Swartsenburg te verschonen.
2. Of zij gevangene vervolgens alsnu niet moet bekennen dat zij inderdaad een vrouwspersoon is? Zegt ja.
3. Of zij gevangene onder den naam van Machiel van Antwerpen in den jaare 1762 zig met Cornelia Zwartzenburg te Zwol niet heeft in ondertrouw doen opneemen en vervolgens op den 9e augustus van datzelve jaar in den Gereformeerde kerk aldaar is getrouwt? Zegt ja, en dat Cornelia Swartsenburg haar daartoe gedwongen heeft en dat die ook oorsaak is geweest dat zij gevangene daar dienst genoomen heeft. | |
[pagina 94]
| |
4. Of zij gevangene zig alsdoen niet heeft op- en voorgegeeven te zijn jongman? Zegt ja.
5. Om wat reden zij gevangene zulks heeft gedaan, daar zij wist dat zij vrouwspersoon was. Zegt zij gevangene om Cornelia Swartsenberg te dekken voor haar eer.
6. Hoe zij gevangene heeft durven bestaan andermaal met een vrouwspersoon te trouwen daar zij in den jaare 1751 door den krijgsraad van het guarnizoen te Breda reeds was gestraft ter zake zij gevangene onder den naam van Johannes van Ant met Johanna Martina Kramers te Coeverden in den jaare 1748 was getrouwt? Zegt zij gevangene dat zij zulx Cornelia Swartsenburg heeft voorgehouden, dog dat die heeft gesegt dat als zij gevangene daarover gestraft wierd, dat zij dan ook straf lijden zou en dat Cornelia Swartsenburg heeft bijgevoegd dat zij haar gevangene niet zou verlaten.
7. Wat de aanleiding of oorzaak is geweest waarom zij gevangene met de voornoemde Cornelia Zwartzenburg is getrouwt? Zegt dat Cornelia Swartsenburg haar gevangene daartoe heeft versogt omdat se in de kraam moest.
8. Waar en wanneer zij gevangene kennis heeft gekreegen aan de voornoemde Cornelia Zwartzenburg. Zegt toen se bij Marytje woonde en dat Cornelia Swartsenburg haar telkens aandeed.
9. Of zij gevangene met de voornoemde Cornelia Zwartsenburg binnen deze stad te zaamen heeft gewoont? Zegt ja, bij Marytje Arnel wonende op de Nieuwehaven.
10. Zo ja, bij wien en hoe lang? Zegt een week of ses.
11. Of zij gevangene met dezelven Cornelia Zwartzenburg van hier niet is vertrocken naar Zwol? Zegt neen, alleenlijk heen gegaan te zijn en dat Cornelia Swartsenburg agt dagen daarna is gevolgt.
12. Wat aanleiding heeft gegeven dat zij te zaamen naar Zwol vertrocken zijn? Zegt zij gevangene dat Cornelia Swartsenburg haar zulx geraden had omdat 't een frontierplaats was en dat zij gevangene dan daar de snaphaan weer op schouder kon neemen. | |
[pagina 95]
| |
13. Of voornoemde Cornelia Zwartzenburg niet zwanger was, toen zij te zaamen van hier vertrocken? Zegt zij gevangene ja.
14. Zo ja, of zij gevangene weet bij wien. Zegt neen, haar zulx noit gevraagt te hebben.
15. Waar en wanneer gemelde Cornelia Zwartzenburg alsdoen is verlost? Zegt te Swol bij eene Dynemeuy, alwaar se samen in huys woonden.
16. Of 't kind levend of dood ter weereld is gekoomen? Zegt 't kind ontrent half vergaan te zijn geweest toen het ter wereld kwam.
17. Of voornoemde Cornelia Zwartzenburg niet meermaal zwanger is geweest en ook van een levendig kind is verlost? Zegt zij gevangene ja, in 't jaar van 1764.
18. Zo ja, wie daarvan vader is geweest? Zegt zij gevangene dat Cornelia Swartsenburg haer heeft gezegt dat zij goed had tuis gebragt bij een officier die pas onder 't regiment was gekomen en dat die haar opgenomen en op een ledikant gegooit had en haer vervolgens gebruikt en dat zij van die tijd af aan zwanger is geweest.
19. Of zij gevangene zig onder den naam van Machiel van Antwerpen niet als vader heeft opgegeeven bij den doop van het kind in vorig examen gemelt engenaamt Willibrordus? Zegt zij gevangene ja.
20. Hoe zij gevangene zulks heeft durven bestaan? Zegt zij gevangene dat zij in nood was en 't wel doen moest, omdat se het tegen geen mensch dorst zeggen.
21. Of het niet is vals en onwaaragtig, 'tgeen zij gevangene in een vorig examen heeft staande gehouden dat zij kind of kinderen bij voornoemde Cornelia Zwartzenburg heeft geteelt? Zegt zij gevangene ja.
22. Of zij gevangene niet heeft geweeten wat de pligt is van een getrouwt man omtrent zijn vrouw? Zegtja, soals sij heeft horen zeggen, maar dat zij er noit ondervinding van gehad heeft. | |
[pagina 96]
| |
23. Hoe en op wat wijze zij gevangene zig ten dien opzigte heeft gedragen omtrent de voornoemde Cornelia Zwartzenburg getrouwt zijnde? Zegt zij gevangene altoos geleeft te hebben als susters met malkander.
24. Of zij gevangene niet eenigerley zoort van vleeschelijke gemeenschap met voornoemde Cornelia Zwartzenburg heeft gehad en welke? Zegt noit.
25. Zo neen, hoe zij gevangene zig daarvan heeft weten te verschoonen? Zegt zij gevangene dat Cornelia Swartsenburg reeds zo wel wist dat zij gevangene een vrouwspersoon was als zij gevangene zelfs.
26. Of de voornoemde Cornelia Zwartzenburg van haargevangene nooit vleeschelijke gemeenschap heeft gevergt? Zegt zij gevangene neen.
27. Of zij gevangene nadat zij met voornoemde Cornelia Zwartzenburg was getrouwt aanstonds aan dezelve heeft geopenbaart dat zij vrouwspersoon was? Zegt zij gevangene dat zij zulx aan Cornelia Swartsenburg hier al gesegt heeft en dat die 't wel geweten heeft.
28. Zo neen, hoe zij gevangene na haar trouwen zulks heeft kunnen verbergen? Vervalt.
29. Zo ja, bij welke gelegentheid zij gevangene 'tzelve heeft geopenbaart? Zegt bij gelegenheid dat Cornelia Swartsenburg zwaar was.
30. Of zij gevangene voornoemde Cornelia Zwartzenburg niet heeft verzogt en overgehaalt om haar gevangenes staat te verbergen? Zegt zij gevangene dat zij zulx met Cornelia Swartsenburg had overleyd.
31. Zo ja, door wat middelen? Vervalt.
32. Hoe lang zij gevangene en voornoemde Cornelia Zwartzenburg te zaamen geleeft en uiterlijk als man en vrouw huisgehouden hebben, nadat dezelve Cornelia Zwartzenburg wist dat zij gevangene een vrouwspersoon was? Zegt van den 9 augustus van het jaar 1762 af totdat zij hier in hegtenis is gekomen. | |
[pagina 97]
| |
33. Of zij gevangene niet weet dat zodanig huwelijk tussen twee vrouwspersonen strijdig is tegen goddelijke en menschelijke wetten en mitsdien ten hoogsten strafbaar? Zegt ja.
Aldus gerespondeert op Tiendewegspoort ten overstaan van de heeren mr. Cornelis van der Burch, Jacob Boon van Ostade, mr. Nicolaas Teyssen en mr. Martinus van Toulon, scheepenen, op den 14 february 1769.
(w.g.) Maria van Antwerpen.
Nader articulen aan de Ed. Agtb. Heeren schepenen der stad Gouda overgegeeven uit den naam ende vanwegens den Wel. Ed. Gestr. heer mr. Gualtherus de Moor, bailliu en schout der voorz. stad, omme daarop ten verzoeke van denzelven r.o. te hooren ende te examineren den persoon van Maria van Antwerpen te vooren zig genoemt hebbende Machiel van Antwerpen 's heeren gevangene.
1. Te vragen of Cornelia Zwartzenburg ten tijde van haare verlossing te Zwol van het kind, 'twelke zij gevangene bij voorig examen heeft bekent dat omtrent half vergaan was toen het ter wereld kwam, alsmede bij haare verlossing te Amsterdam van een levendig kind in den jaare 1764 is geholpen door een vroedvrouw? Zegt zij gevangene dat Cornelia Swartsenburg te Amsterdam van een vroedvrouw geholpen is, maar te Zwol van zelfs gekomen te zijn door een schrik; zegt nader dat de oude vrouw haar gereddert heeft.
2. Zo neen, om wat reden geen vroedvrouw is gehaalt en wie haar dan geholpen heeft? Vervalt.
3. Zo ja, of zij gevangene weet den naamen van dezelve vroedvrouwen? Zegt zij gevangene Heintje Nietman, thans wonende in de Vinkestraat, maar toen woonagtig op 't Haarlemmerplein.
4. Of voornoemde Cornelia Zwartzenburg niet voor hoer heeft gespeelt, nadat zij gevangene met haar getrouwt was? Zegt zij gevangene neen.
5. Of zulks niet is geschiet met kennis van haar gevangene? Vervalt. | |
[pagina 98]
| |
6. Of zij gevangene en Cornelia Zwartzenburg niet hebben gedeelt het geld 'twelk op die wijze werd verdient? Vervalt.
7. Of de naam van Cornelia Zwartsenburg bij den ondertrouw met haar gevangene te Zwol niet is opgegeeven te zijn Cornelia van Zwartzenborg? Zegt zulx voor de waarheid niet te kunnen zeggen.
8. Om wat reden zulks is geschiet? Vervalt.
9. Alzoo zij gevangene bij voorig examen heeft bekent in den jaare 1764 naar Amsterdam te zijn gegaan en in den jaare 1766 aldaar eerst dienst genoomen te hebben als soldaat, te vragen waarmede zij gevangene in dien tussentijd de kost heeft gewonnen? Zegt zij gevangene met kleermaken, met oranjelinten te lopen, met uitdragerije en oud goed op te kopen om weder te verkopen.
10. Wat zij gevangene gedaan heeft om de kost te winnen alvorens zij in den jaare 1746 dienst heeft genoomen als soldaat? Zegt gedient te hebben als meid.
11. Zo zegt met dienen, te vragen waar zij gevangene al gedient heeft? Zegt in Breda bij eene van Weerd, een tinnegieter, derdalfGa naar voetnoot+ jaar, vervolgens bij mevrouw Tromer, anderhalf vierendeel jaarsGa naar voetnoot+ en vervolgens bij juffrou Niveld, een half vierendeel jaars, en vandaar bij de burgemeester De Bons, van waar zij binnenstijds verhuist is, omdat zij rusie met de meid gekregen had, toen bij juffou Antikes, wiens man schilder was van de Prins van Oranje, anderhalf jaar, vandaar vertrokken na Wageningen bij mevrouw Keyser, ontrent 8 maanden, en dat se alsdoen in dienst is gegaan als soldaat.
12. Hoe oud zij gevangene is geweest toen zij is gaan dienen? Zegt, zo zij gelooft, een jaar of 13 oud geweest te zijn.
13. Bij wat gelegentheit zij gevangene is gaan dienen? Zegt zij gevangene [doorgehaald: ‘Door een baloorig hooft’] omdat zij door haar moey mishandelt wierd, daar se geen hondeleven had, veel min een kindsleven. | |
[pagina 99]
| |
14. Of zij gevangene alsnog zal staande houden dat zij van wijlen Zijne Doorlugtige Hoogheid den heere Prince van Orange en Nassau heeft ontvangen een goude penning als een waarborg van haar ontslag waarop het borstbeeld en het wapen van hoogstgemelde Zijne Doorlugtige Hoogheid stond zoals zij gevangene in een vorig examen heeft voorgegeeven? Zegt zij gevangene ja en dat se van verscheide menschen is gesien.
15. Of zij gevangene niet moet bekennen dat haar gantse leven, ten minste zeedert den jaare 1746, is een zamenknooping van falsiteiten en bedriegerijen? Zegt zij gevangene het uit geen bedrog maar mistroostigheid gedaan te hebben.
16. Wat zij gevangene alsnog tot haare verschooning weet in te brengen? Zegt dat zij 't gedaan heeft uit liefde tot haar evennaasten.
Aldus gerespondeert op Tiendewegspoort op den 17 february 1769 ten overstaan van de heeren mr. Cornelis van der Burch, Jacob Boon van Ostade, mr. Nicolaas Teyssen en mr. Martinus van Toulon, scheepenen,
(w.g.) Maria van Antwerpen
Examinatie gedaan op Tiendewegspoort op den 18 february 1769 bij mr. G. de Moor, balliu, ter presentie van de heeren mr. Jacob Speelman, heer van Nuland, mr. Adriaan Prins, Jacob Boon van Ostade, mr. Nicolaas Teyssen en mr. Martinus van Toulon, schepenen.
Maria van Antwerpen hare confessien van den 30e january van den le, 6e, 11e, 14e en 17e februari 1769 voorgelesen zijnde, heeft verklaart daerbij te persisteren.
(w.g.) Maria van Antwerpen
Den heer mr. Gualtherius de Moor, balliuw en schout der stad Gouda, r.o., eysscher in cas crimineel, op en jegens Maria van Antwerpen, 's heeren gevangene. Alzo Maria van Antwerpen zig te voren genoemt hebbende Machiel van Antwerpen, oud vijftig jaren, geboren te Breda en laast gewoond hebbende te Amsteldam, buiten pijn en banden van ijzer heeft bekend en beleden, ende ook anderzints volledig gebleken is, dat zij gevangene in den | |
[pagina 100]
| |
jare 1751 door den krijgsraad van 't guarnisoen te Breda is gebannen voor al haar leven uit de Generaliteit en uit alle plaatzen bezet met troepes van den staat, zonder daar weder in te mogen komen op poene van zwaarder straffe, en gecondemneerd in de kosten en misen van justitie ter sake zij in 't jaar 1746 in de Graaf als soldaat voor ses jaren had dienst genomen onder de compagnie van den capitein Trip in het regiment van den luytenantgeneraal Veldman, in den voors. jare 1751 te Breda in guarnisoen leggende, en dat zij daarbij had op- en voorgegeven genaamt te zijn Johannes van Ant, en geboren te Arnhem, en dat zij in den jare 1748 had bestaan als een manspersoon onder de voors naam van Johannes van Ant zig te Coevorden in ondertrouw te laten opnemen met Johanna Martina Cramers en met dezelve in de gereformeerde kerk aldaar op den 18e augustus van dat zelve jaar te trouwen. Dat des niettegenstaande zij gevangene zig onlangs binnen dese stad wederom als manspersoon heeft vertoont en in detentie geraakt zijnde, wel eerst heeft staande gehouden dat zij in de natuur een manspersoon was, en kinderen geteeld had, en zulx zelvs, nadat zij was gevisiteerd en vrouwspersoon bevonden, dog eindlijk heeft bekend, dat zij inderdaad een vrouwspersoon was en gelogen te hebben dat zij in de natuur een manspersoon zoude zijn om haar eed niet te breeken, waarbij zij gevangene met zeeker vrouwspersoon door haar met name genoemd bij God heeft gezworen, dat zij beide tot het uiterste toe malkander getrouw zouden wezen en staande te houden, dat zij gevangene in de natuur een manspersoon was, en dat zij gevangene getragt heeft gemelte vrouwsperzoon te verschoonen, en wijders heeft geconfesseerd dat zij gevangene in den jare 1762 onder den naam van Machiel van Antwerpen wederom als zoldaat heeft dienst genomen onder het eerste battaillon van den generaal Kinschot onder den capitein De Bok, dies tijds in guarnisoen leggende te Swol voor ses jaaren, en dat zij naderhand was gedwongen op hetzelve briefje te teekenen voor agt jaren, en dat zij toen was heengegaan en gezegt heeft, geen accord, geen zoldaat. Dat zij had ondernomen dienst te neemen, omdat zij meende, dat zij zo veel als ontslagen was van bovengemelde sententie, dat zij gevangene dies tijds de naam van Johannes van Ant heeft verworpen, en op- en voorgegeven te zijn Machiel van Antwerpen, omdat meest al 't volk Bredanaars waren, en dat zij niet kenbaar zoude wezen. Dat zij gevangene onder denzelven naam Machiel van Antwerpen in den voornoemde jare 1762 met voorgemelde vrouwspersoon, die zo wel als zij wist, dat zij gevangene mede een vrouwspersoon was, zig te Zwol heeft in ondertrouw doen opnemen en vervolgens op den 9 augustus van dat zelve jaar met haar in de gereformeerde kerk aldaar is getrouwt. Dat zij gevangene zig als toen heeft op- en voorgegeven te zijn jongeman om gemeld vrouwspersoon te dekken voor haar eer, waartoe hetzelve vrouwspersoon haar gevangene | |
[pagina 101]
| |
had versogt, omdat zij in de kraam moest; dat het voornoemd vrouwspersoon te Swolle is verlost dog dat het kind half ontrent vergaan was toen het ter wereld kwam. Dat zij gevangene in den jare 1764 met voornoemd vrouwspersoon is vertrokken naar Amsteldam, dat het zelve vrouwspersoon aldaar van een ander zwanger was geworden, dat het zelve vrouwspersoon in den voornoemde jare 1764 te Amsteldam is verlost van een levendig kind, dat het zelve is genaamt Willebrordus en dat zij gevangene onder den naam van Machiel van Antwerpen zig bij den doop als vader van het zelve heeft opgegeeven, omdat zij in nood was, en 't wel doen moest, omdat zij 't niemand dorst zeggen. Dat zij gevangene onder de voornoemde naam van Machiel van Antwerpen daarna (zo zij geloovt in den jare 1766) te Amsteldam dienst heeft genomen onder de compagnie van den heer capitein Ruysch, dat zij zig toen heeft opgegeeven oud te zijn drie en twintig jaaren om dienst te kunnen krijgen, en dat zij eenjaar en zeven maanden onder denzelve heeft gedient en als toen haar pas bekomen. En nadien zij gevangene zig dus andermaal heeft schuldig gemaakt aan zeer groove en hooggaande falsiteiten in het veranderen van haar naam en qualiteit niet alleen, maar ook de goddelijke en menschelijke wetten op het stuk van het huwelijk vastgesteld, waartegen zij gevangene heeft bekend te weeten, dat zulk een huwelijk strijdig was, heeft geëludeert en bespot, 'twelk in een land van justitie niet kan werden geleeden, maar rigoureus anderen ten afschrik en exempel behoort te werden gestraft.
Zoo concludeert den heer eijsser r.o. uit den naam ende van wegens hun Ed. Groot. Mog. de heeren Staaten van Holland en Westvriesland, dat zij gevangene over en ter sake voors. bij vonnisse van de Ed. Agtb. heeren scheepenen zal werden gecondemneerd gebragt te worden op het schavot agter het raadhuis deezer stad, plaatze daar men gewoon is crimineele justitie te doen, om aldaar ter discretie van heeren scheepenen strengelijk met roeden te worden gegeesselt en met het stadsteeken te worden gebrandmerkt, en wijders geconfineerd in het tugthuis dezer stad voor den tijd van twaalf agtereenvolgende jaaren, omme gedurende dien tijd aldaar met haar handenwerk de kost te winnen, en na expiratie van dien voor altoos gebannen uit den lande van Holland en Westvriesland zonder daar weder in te komen, op poene van zwaarder straffe, en dat zij gevangene zal werden gecondemneerd in de costen van haar gevangenis en misen van justitie, ofte tot anderen alzulke poene als heeren schepenen na regt en opregte justitie zullen bevinden te behooren.
Schepenen der stad Gouda, gesien de confessie van Maria van Antwerpen, | |
[pagina 102]
| |
's heeren gevangene, gezien de informatiën, geëxamineert hebbende den crimineele eysch en conclusie bij den heer balliuw r.o. op ende jegens haar gevangene gedaan en genoomen, ende op alles gelet hebbende 'tgeene ter materie dienende was, doende regt uit den naame ende vanweegens haar Ed. Gr. Mog. de heeren Staaten van Holland ende Westvriesland, bannen haar gevangene voor altoos uit de stad en jurisdictie vandien, zonder middelerwijl daarinne te koomen, op poene van zwaarder straffe, condemneeren niettemin haar gevangene in de kosten van haar gevangenisse en misen van justitie, ontzeggen den heer officier r.o. zijnen verdere eysch en conclusie op ende jegens haar gevangene gedaan en genomen. Aldus gedaan bij de heeren mr. Jacob Speelman, heere van Nuland, mr. Adriaan Prins, Jacob Boon van Ostade, mr. Nicolaas Teyssen en mr. Martinus van Toulon, schepenen, op den 21 february 1769, en gepronuncieert op den 23e daaraanvolgende, present de heeren mr. Nicolaas Teyssen en mr. Martinus van Toulon, schepenen. |
|