ook precies vertellen wat je wel en wat je niet eten mag. Dingen waarvan de Hollandse jongens allemaal niets begrijpen. Maar een goed koopman zal Ruben nooit worden. Wil hij ook niet, misschien ziet hij zichzelf wel als een geleerde rabbi.
Als Rubens moeder even stopt, zegt Isaäc snel gedag.
‘Isaäc, wacht eens,’ roept ze hem achterna. ‘Samuel is langs geweest, je vaders klerk. Hij zocht je.’
‘Waarvoor?’
Ze spreidt haar armen uit. ‘Hoe zou ik dat weten. Ik had het zo druk. Ik had geen tijd om te luisteren. Ruben moest naar de rabbi, maar hij zag er uit! En hij hoort er toch goed uit te zien. Want al is de rabbi nog zo tevreden, het past je niet dat je smerig bij hem komt, maar Ruben leert goed, binnenkort mag hij zelfs misschien...’ Ze houdt even op, kennelijk is ze vergeten wat Ruben precies mag.
Isaäc loopt snel door. Nu in de richting van de scheepswerven. Hij komt bij een gracht. In de verte voor hem, staat hun dienstmeisje op de brug. Ze kijkt in het rond. Dan keert ze zich om en loopt terug.
Pieter, de zoon van de scheepsbouwer, is niet op de werf. Wel ziet hij Symen van Wansinck.
‘Ik zag je vader nog.’
Maar dat kan de jongen niet schelen. ‘De spanten van ons nieuwe schip staan al bijna allemaal.’
‘Ons nieuwe schip is klaar,’ zegt Isaäc. ‘Het kan zo uitvaren.’
‘“De Silvere Dolphyn”, hè?’
‘Ja.’
‘Ons schip gaat “Vrouw Fortuyn” heten. Maar mijn vader huurt geen beeldhouwer. Zoals jouw vader. Die heeft de dolfijn op de boeg door een echte beeldhouwer laten snijden.’ Spijtig schopt Symen een stuk hout voor zich uit.
‘Isaäc! Isaäc!’ Een vrouw roept hem. Isaäc herkent de stem. Het is hun kokkin. Snel trekt hij Symen achter een stapel balken.
‘Maar je wordt geroepen?’
‘Sssst.’
De kokkin loopt voorbij. Ze horen haar zuchten en in het Portugees mopperen; ‘Este rapaz de diabo. Onde se meteu este malandrim!’
Symen stoot hem aan. ‘Hé, wat zegt ze?’
‘Ze vloekt. Ze scheldt me uit voor duivelsjong.’
De jongens sluipen weg. ‘Ze heeft natuurlijk weer een boodschap voor