Volledige werken. Deel 13(1873)–Pieter Frans van Kerckhoven– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Mijn verstand. 'k Hoor op kunst en vrijheid roemen, Wetenschap en diep verstand; Mannen ken ik met heel hoopen, Die veel eer doen aan het land, Mannen, die van zich doen spreken, Staan bekend de wereld door. - 'k Kan die mannen goed verdragen En ik heb er eerbied voor. Maar, o zeg mij, lieve meisje, Waartoe dient mij toch de kunst? 'k Heb er toch genoeg bezeten, Om te winnen uwe gunst. 'k Schilder geene kunsttafreelen, 'k Ken geen toonkunst - melodij; Maar ik heb uwe englenbeeltnis En uwe zachte stem er bij! 'k Heb nooit wetenschap bezeten, De geheimen der natuur Bleven steeds voor mij geheimen; Maar der liefde zalig vuur, Dat toch mocht ik diep gevoelen, Dat, dat hebt gij mij verklaard, En dat, meisjen, is de diepste Wetenschap toch op onze aard. [pagina 189] [p. 189] Wijsheid! - 'k Wilde ze altijd zoeken Waar ik haar toch nimmer vond. 'k Heb 't het eindlijk opgegeven, En ik hoorde ze uit uw mond. Wen uw lippen op mijn wangen Drukken eenen warmen zoen, Kan ik 's werelds hoogste wijsheid In dien enklen kus bevroên! Diep verstand! - Waartoe zou 't dienen? 't Koelde mooglijk onze min; Want, ik hoorde 't meermaals zeggen: Diep verstand maakt kouden zin. Mij wordt ook verstand gegeven, Liefste, wen ik uwe hand In mijn warme hand mag drukken En de min me in 't harte brandt. Liefde, meisje, dat is wijsheid, Dat is wetenschap en kunst, Al wat schoon is op de wereld, Groote roem en hooge gunst. Blijven wij die zaalge liefde Slechts betrachten op deze aard: Buiten haar is alles ijdel, Nietig, nutloos, zonder waard'! Vorige Volgende