Volledige werken. Deel 13(1873)–Pieter Frans van Kerckhoven– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Siska. Zoo zuiver als een lelie, Zoo geurig als een roos, Zoo schoon als beî die bloemen Bij haren morgenbloos; Zoo zuiver, schoon en geurig Was lieve Siska ook: En, zie, die reine schoonheid Vervloog zooals de rook. Slecht éen gebrek had Siska: Zij minde valschen schijn, Zij schaamde zich hare ouders En wilde een juffer zijn. Zij wilde schoone kleeren En goud en ijdle pracht; En, om te kunnen pronken, Heeft zij de deugd veracht. Een jongling uit de buurte Beminde haar oprecht En was met gansche ziele Aan 't meisken vastgehecht. Maar Siska woû geen werkman, Geen armen burgerszoon; Zij droomde aan groote heeren En aan een rijke woon. Dat stond zoo klaar te lezen In haar blauwkleurig oog, Zoo klaar, dat jonker Springers Er zich niet aan bedroog, Hij sprak haar van zijn liefde, Zijn gloênde minnesmart; En Siska, als betooverd, Verpandde hem heur hart. [pagina 187] [p. 187] Hij gaf haar schoone kleêren, Hij sprak van diamant En duizend ander dingen, In zijnen minnebrand. En voor die ijdelheden, Vergankelijke vreugd! Schonk Siska hem hare eere, Haar onbevlekte deugd... Zij viel, de schoone bloeme, Vertrappeld in het zand; De jonker was verdwenen En Siska bleef in schand, Versmaad van die haar kenden: Slechts knaging, naberouw Zijn thans haar eenge vrienden En blijven haar getrouw. Vorige Volgende