Volledige werken. Deel 13(1873)–Pieter Frans van Kerckhoven– Auteursrechtvrij Vorige Volgende De arme weduwvrouw. 'k Was twintig jaar en schoon van leden, Toen Karel mij zijn liefde bood, En mij met plechtig', heilige eeden Getrouwheid zwoer tot in den dood. Hij is zijn woord getrouw gebleven Tot bij zijn laatsten levensstond; Toen alle kracht hem had begeven, Viel nog mijn naam hem uit den mond. [pagina 176] [p. 176] Hij slaafde twintig volle jaren Zich 't sterke lichaam mat en moê; Wij mochten wel geen schatten gâren, Wij waren arm, doch kwamen toe. De vrede bleef steeds in ons midden En bracht het stil genoegen meê; Wij hadden God niets af te bidden, En waren met ons lot tevreê... Lang woog een wensch ons op het harte En meermaals knielden wij te zaam. Ik bad God om de moedersmarte, En Karel om den vadernaam. Ons bleef de hoop steeds bij het vreezen; Doch God verleende ons geen gehoor: Hij wist het best hoe het moest wezen, En ook bedank ik hem daarvoor. Thans ben ik weduwe en verlaten; Ik sleep mijn leven treurig voort; Ik ween niet - weenen kan niet baten; Geen mensch, die naar mijn klagen hoort. O mag het werk maar niet ontbreken, Dan win ik toch mijn daaglijksch brood, Dan heb ik niemand iets te smeeken En red mijzelve van den nood. De winter naakt en doet mij beven; Dan wordt weêr alles eens zoo duur; Dan is het een zoo moeilijk leven, Dan hoeft er in den haard weêr vuur. Doch laten wij op God betrouwen, Die alles gadeslaat en ziet, Hij weet het best: ook weduwvrouwen Verlaat hij in zijn goedheid niet! Vorige Volgende