Volledige werken. Deel 13(1873)–Pieter Frans van Kerckhoven– Auteursrechtvrij Vorige Volgende De zeeman Weêr riepen wij het Scheldestrand Het laatste vaarwel toe; Wij drukten vriend en maag de hand En, 't steedsche leven moê, Gaan wij op d'ouden Oceaan Herzoeken onze baan. Wij hebben 't liefie van den hals Geschud; een warmen zoen Gedrukt op hare wang zoo malsch; Doch 't harte bleef ons koen. Wij, mannen van den Oceaan, Wij kennen klacht noch traan! Wij minnen de onafzienbare zee Als onz' geboortegrond. Daar klinkt en dreunt ons blij hoezee Zoo ongestoord in 't rond. En lacht of grimt ook d'Oceaan, Wij blijven voorwaats gaan. [pagina 150] [p. 150] De wind mag huilen wat hij wil. De bliksem schiete neêr; Wij lachen met geweld en gril Van storm en aaklig weêr. Ons stampend vaartuig kent zijn baan Op d'ouden, grijzen Oceaan. En klimt bij poozen soms de nood, Zijn wij 't verderf nabij, Hangt reeds de ranke reddingsboot Bij 't vege schip aan lij; Dan vragen wij om redding aan Den Meester van den Oceaan. En hij, die aan 't heelal gebiedt, Verhoort des bootmans beê. En als 't gevaar onz' bodem vliedt, Dan dreunt weêr 't blij hoezee! Dan vordren wij weer onze baan Op den bedaarden Oceaan. Wij landen waar 't den reeder lust; Bij Indie's rijke strand Of wel op de Afrikaansche kust, Australie's gouden land, En keeren, met onz' buit belaân, Terug langs d'ouden Oceaan. Wij zwalpen, met het oog gericht Op 't lieve vaderoord, En spoedig daagt weêr voor 't gezicht Der Schelde groene boord: ‘Tot weêrziens! klinkt het, Oceaan!’ Wij landen vroolijk aan! Daar op den wal staan maag en vrind En steken de armen uit; Daar wacht ons 't blonde, lieve kind, Thans vrijster, morgen bruid: Haar oog is nat als de Oceaan; Maar van een vreugdetraan! Vorige Volgende