Volledige werken. Deel 13
(1873)–Pieter Frans van Kerckhoven– Auteursrechtvrij
[pagina 1]
| |
Gedichten en balladenGa naar voetnoot(1)
| |
[pagina 2]
| |
Wanneer des werelds vuige stem
Mij, zwakke, poogde meê te sleepen,
Hoorde ik uw spraak op hooger klem
En heb u hoopvol aangegrepen;
En gij, gij koeldet dan den gloed,
Den vuigen gloed der wereldlusten,
Die vaak de kalme ziel ontrusten. -
Geschenk des hemels, wees gegroet!
En wen een zon van reine vreugd
Mijn ziele koesterde in haar stralen,
Mij met de frissche kracht der jeugd
Op 't effen voorhoofd trotsch deed pralen;
Dan deed uw toon mij in den vloed
Der zaligheid nog dieper zinken,
Gij liet me aan 's hemels vreugdschaal drinken:
o Lier, wees eeuwiglijk gegroet!
O wees gegroet; want gij alleen,
Gij hebt mij 't nietig doen begrijpen
Van wat me op aarde eerst glansend scheen,
Gij hebt mijn hart, mijn ziel doen rijpen;
Gij hebt mijn warme, bruisend bloed
Voor heiige driften steeds doen gloeien;
Gij wist mijn ziel aan 't schoon te boeien:
Geschenk des hemels, wees gegroet!
Gij waart mij heilrijk, teder, zacht,
Een steun bij nare wereldrampen;
Gij waart me een baak in duistren nacht,
Een schutsvrouw bij de zielenkampen;
Gij wist mij telkens met een stoet
Van hemelschoone droomgezichten
't Gefolterd harte te verlichten. -
o Lier, wees eeuwiglijk gegroet!
Geschenk des hemels, blijf mij bij,
Zoo lang mijn ziel in 't stof zal wonen;
Dat steeds mijn vreugd verzaligd zij,
Mijn wee verzacht door uwe tonen;
Heersch, kuisch en rein, op mijn gemoed,
Blijf troostend voor mijne oogen zweven
En laat mij, bij het eind van 't leven,
U zingen mijnen laatsten groet!
|
|