Volledige werken. Deel 12
(1872)–Pieter Frans van Kerckhoven– AuteursrechtvrijEerste tooneel.LENA alleen.
(Na eenige stonden op het wicht gestaard te hebben.) Arm kind! slaap gerust en zacht! Gij ten minste moet niet lijden... U omringt nog het onschuldige geluk. - O, gij zult ook eens groot worden, gij zult ook eens vrouw wezen. Mocht de hemel u alsdan voor het leed behoeden, dat thans den boezem uwer moeder verscheurt... O, zoo ooit de liefde in uw hart ontwaakt wordt, geve dan de hemel,
| |
[pagina 72]
| |
dat die liefde u niet, zooals mij, eene bron van smarten worde!... (Zij staat recht en verwijdert zich van de wieg.) Hij komt nog niet terug!... Dan, wat wil ik naar zijne terugkomst trachten!... Zijn bijwezen is eene marteling voor mijn hart geworden! Hij verdenkt mij! De duivel der jaloerschheid heeft zich van zijn hart meester gemaakt en hij gelooft mijne onschuld niet. Soms schijnt hij zijne zwarte gedachten te overwinnen; doch die stonden zijn van korten duur. Hij wil niet klaar spreken, en mij belet hij insgelijks te spreken: hij wil mijne verontschuldiging niet aanhooren en blijft zijn leed opkroppen en tracht het in den drank te dooden... Hij past niet meer op zijn werk, dat hij door zijn rampzalig tweegevecht bijna verloren heeft. O, wat heb ik bij die wreede gebeurtenis niet al geleden... En dan, het genezen zijner wonde, ofschoon die niet doodelijk was, dat heeft onze laatste spaarpenningen uitgeput... Wij hebben onze laatste kleederen moeten verkoopen... Zelfs de werkbank... God! God! waar zal zulks eindigen?... Waartoe zullen wij toch komen!... (Zij hoort gerucht en luistert.) Daar is hij misschien...
| |
Tweede tooneel.LENA en MARIANNA.
marianna.
Dag, Leentje!
lena.
Dag, moeder! (naderend en de hand der vrouw klemmend) , brave moeder!
marianna.
Wederom bekreten oogen?... Het is dan nog niet gebeterd?
lena.
Het is toch niet erger, moeder.
marianna.
Is hij op den winkel?
lena.
Het is maandag, moeder... en gij weet dat...
marianna.
Ik weet, dat hij dien dag vroeger gebruikte om te huis het een of ander te verrichten en eenige centen te verdienen, in plaats van zooals nu in de kroeg te zitten slempen... Het is eene schande.. Het is eene schande!
lena.
O, dat alles ware niets; ik kan wel lijden dat hij des maandags een glas gaat drinken; doch zoo immer beschonken te huis komen.
marianna.
Ik ben zoo goed niet als gij, Leentje, en ik zeg u voor mijne reden, dat een braaf werkman niet noodig heeft op de werkdagen in de kroeg te zitten. Dat hij des zondags eene goede pint drinke, wel te verstaan, wanneer hij met u op de wandeling is, dat sta ik toe. Maar zoo! neen! dat is slecht, doorslecht! Maar wie had dat toch kunnen denken, Leentje!... Pieter, die altijd zoo braaf geweest is, zoo oppassend, zoo spaarzaam?...
lena.
Het is niets dan de slechte verkeering, moeder; de kennissen, die hij gemaakt heeft en bijzonder die van Geeraard. (Ter zijde) . O, ik durf het alles niet rechtuit zeggen. (Luid) . Die Geeraard heeft hem het hoofd volgeblazen; hem argwaan tegen eenieder doen opvatten; hij is de schuld, dat Pieter in tweegevecht had kunnen gedood worden; hij is de schuld, dat hij met neef Jan in twist geraakt is...
marianna.
Met neef Jan ook al?
lena.
O, ja, moeder. Met een woord, die Geeraard is de schuld van alles!... Intusschen wil Pieter zich niet verklaren. Slechts afgebrokene woorden en bitsige | |
[pagina 73]
| |
zinspelingen ontvallen soms zijnen mond. Doch uit dit alles kan ik genoeg begrijpen, dat hij geen betrouwen in mij meer heeft, dat men mij heeft belasterd; moeder, belasterd in den eenigen schat dien ik op aarde bezit, in mijne eer!...
marianna.
Wat zegt gij, Leen! wat zegt gij!
lena.
Het is zoo, moeder!
marianna.
Welnu! ik blijf hier tot hij te huis kome, en zal den deugniet eens voor goed zijne zaligheid zeggen.
lena.
O zeg hem geene harde woorden, moeder! Blijf hier, ja, maar zeg hem liever niets; want wanneer hij gedronken heeft, verstaat hij geene reden...
marianna.
Waarom drinkt hij zoo veel!... Zie, Leentje, ik geloof dat ge veel te goed zijt, kind! Dat ik in uwe plaats ware, ik zou den kerel al lang op de goede baan terug gebracht hebben. Ik zou hem mijne tanden laten zien en zoo niet gedurig onderkloppen... (Er valt een klop op de deur.)
lena.
Daar is hij!... | |
Derde tooneel.DE VORIGEN en PIETER.
pieter, treedt binnen en werpt eenen wreeden blik op Lena. Vervolgens staart hij koud en onverschillig op zijne moeder en zegt:
Wat komt gij hier doen?
marianna.
Wat ik hier kom doen, deugniet! wat ik hier kom doen? Ik kom uwe arme vrouw gezelschap houden, terwijl gij in de kroeg zit te drinken en het brood van vrouw en kind door de keel giet. - Dat koom ik hier doen! hoort gij?
pieter, na eenen stond beurtelings op de twee vrouwen gestaard te hebben.
Gij zijt mijne moeder en gij moogt alles zeggen... Maar hoe minder dat ge zegt, hoe beter!...
marianna.
Ik zou zeker moeten doen zooals uwe vrouw? Den mond gesloten houden en aan niemand van iets spreken, aan niemand klagen en u maar laten voortgaan in uwe baldadigheid! Slechte kerel! Ik ben beschaamd dat ik uwe moeder ben! Wat heeft uwe vrouw u in den weg gelegd, dat gij tegen haar geen enkel vriendelijk woord meer weet te zeggen?
pieter, met bitteren grimlach.
O niets! niets! mijne vrouw heeft mij niets in den weg gelegd! Ik heb eene brave vrouw,... een heilig wezeken, die nooit geene vrienden gehad heeft dan mij... Ik ben immers gelukkig geweest zoo een uitgelezen schepsel te hebben kunnen vinden! ha! ha!...
marianna.
Ja! een uitgelezen schepsel, dat moogt ge zeggen! En zoo zij geen uitgelezen schepsel ware, had zij u al lang met uwen nuchteren doeskop en uwe zatte dwarsdrijverij alleen gelaten...
lena.
O moeder!... (Zij weent.)
marianna.
Zwijg, kind, zwijg! Ik ben van hem niet verveerd, en ik moet het hem zeggen...
pieter.
Dat is het,... ik ben de slechte,... zij is het onnoozel lammeken, met hare siropen tronie, met hare schijnheilige streken!...
marianna.
Deugniet! schelm! zijt gij niet beschaamd! Zie, hoe dat gij Leen in hare tranen doet snikken! | |
[pagina 74]
| |
pieter.
O! tranen kosten haar niets!
marianna.
Welnu, ik zal maken dat ze niet langer verdriet zal hebben; zij zal bij mij komen wonen en u naar den weerlicht laten loopen!... Dan zult gij eerst weten wat uwe vrouw weerd is.
pieter, dichter bij zijne moeder naderend.
Wat zegt ge daar? Mijne vrouw zou mij verlaten!... (Met eenen bitteren schimplach.) Doch, zij zoekt dat misschien om den eenen of anderen ouden vriend op te zoeken... Maar zij zijn wijd, de oude vrienden, ver van hier - in Batavia! ha! ha! ha!...
lena, toeschietend.
Wat wilt ge daarmede zeggen, Pieter? Om Gods wil! wat heeft men toch in uw verstand gestoken?
pieter, haar met verachting wegstootend.
Niets! niets! Achteruit! (Met den arm dreigend.) Achteruit!...
lena.
Gij zijt jaloersch, Pieter!
marianna.
Jaloersch! Maar waarom?
lena.
O ja, waarom? in Gods naam!
marianna.
Pieter, spreek! verklaar u!...
pieter, tot zijne moeder.
Zwijg! dat alles duurt reeds te lang en ik ben dien zaag moede. Ik weet wat ik doe en daar moet zich niemand mede bemoeien!...
marianna, de stem verheffend.
Ik heb het recht mij daarmede te bemoeien! Ik ben uwe moeder en ik zeg het u, hoort gij? want het schijnt dat gij het vergeten hebt... Indien er eenige redenen bestaan, zult gij u hier verklaren: ik mag zulks hooren, ik moet! ik, uwe moeder! hoort gij, ik moet zulks weten!
lena, zich op de knieën voor Pieter werpend.
Pieter, mijn eenige vriend, o spreek! en zeg waar ik u onwetens zou misdaan hebben. Zoo gij jaloersch zijt, zeg het dan; verklaar u, zooals moeder zegt, en ik zal uit den grond mijns gemoeds antwoorden; want ik ben onschuldig als het kind dat pas geboren is!... Men heeft u misleid, Pieter, de slechte kennissen hebben u bedorven, u opgestookt!... Geeraard...
pieter, woedend.
Spreek van Geeraard niet! dat is een echte vriend! En indien hij mij ooit mishaagd heeft, dan is het gisteren geweest, toen hij u wilde voorspreken...
lena, rechtstaande.
Mijn God! mijn God! zijne verblindheid is onoverwinbaar!...
pieter.
Mijne verblindheid! mijne verblindheid, zwijg, vrouw, en laat mij gerust! Ik spreek u van niets. Doe zooals gij goedvindt; ik zal, langs mijnen kant, ook zoo doen...
lena.
Maar, Pieter...
pieter.
Zwijg, zeg ik u! want ik zou mijzelven niet langer meester blijven... Mijn bloed kookt! (Lena verwijdert zich weenend; Pieter gaat tegen zijne moeder voort.) En gij, moeder, zwijg gij ook; want gij zoudt mij doen vergeten dat gij mijne moeder zijt. Ga naar huis...
marianna, met schijnbare kalmte.
Ik zal zwijgen,... want ik zie wel dat gij op dit oogenblik geene reden verstaan kunt;... doch ik ga hier niet weg.
pieter.
Gij gaat hier niet weg! en waarom?
marianna.
Omdat ik Leen niet alleen met u wil laten. | |
[pagina 75]
| |
pieter.
Wat vreest gij dan?
marianna.
Ik vrees alles van een razend mensch als gij zijt, van een' bedronkene, van een zatlap!...
pieter, staart eenen stond op zijne moeder en dan de handen aan het hoofd brengend, roept hij weenend uit:
En het is mijne moeder, die mij dat zegt?...
marianna, met bitterheid.
Ja, ween! Dat is nog al eigen aan dronkaards; men noemt dat zatte barmhartigheid...
pieter, voortweenend.
Moeder! moeder! waarom toch zijt gij zoo wreed jegens mij? Ben ik dan uw zoon niet meer... O, wist gij wat ik sedert eenigen tijd geleden heb! Wist gij hoe mijn hart verscheurd wordt! O, gij zoudt mij geene scheldnamen geven... Zeg! ben ik niet immer een goede zoon geweest?
marianna, bewogen en Pieters hand grijpend.
Ja, dat zijt gij geweest, Pieter; maar waarom zijt gij nu gansch veranderd?
pieter.
Omdat ik ongelukkig ben, moeder!...
marianna.
En waarom dan niet klaar spreken? Waarom uw hart niet openen? Waarom de reden niet zeggen?
pieter.
O, thans niet! Ik ben te zeer afgemat en toch... ik moet weg,... doch binnen een uur. - Ik moet thans henen gaan... Een klein werk dat ik beloofd heb...
marianna.
Welaan! binnen een uur dan, Ik zal hier terugkeeren, Pieter; doch zoo gij uw woord niet houdt, zoo gij mij thans bedriegt, erken ik u voor mijn zoon niet meer!
pieter.
Ik zweer het u, moeder. - En, ja, gij zult rechter tusschen ons beiden wezen. (Hij verlaat het vertrek.)
| |
Vierde tooneel.MARIANNA en LENA.
marianna, tot Leen snellend.
Hoop, Leen, hoop nu! Uw lijden zal eindigen; hij zal spreken! Ik geloof hem.
lena.
Denkt gij het, moeder, lieve moeder?
marianna.
Ik ben er zeker van, kind. Zijn hart is geraakt. Ik heb mij moeten geweld aandoen om hem al die dingen zoo te zeggen; doch het uitwerksel zal goed wezen. Hij was thans niet dronken...
lena.
O, zoo hij slechts spreken wil, dan hoop ik.
marianna.
Dezen avond, Lena, dezen avond nog zullen de vrede en het geluk in uw huis terugkeeren... En nu, vaarwel, tot binnen een uur. Ik zou hier blijven; doch ik heb t'huis nog iets te verrichten dat haast lijdt.
lena, om den hals der vrouw vliegend.
Ik blijf u verwachten, moeder, en hopen!... (Marianna vertrekt.)
| |
Vijfde tooneel.
lena, alleen.
o Mijn God! geef dat het voorgevoel mijner moeder zich moge bewaarheden en | |
[pagina 76]
| |
mij het hart mijns echtgenoots moge terugkomen... Doch ik vrees altijd... Hij is nogmaals, als het ware, gereed geweest om te spreken, en heeft dan weêr eensklaps dit goede gedacht weggestooten. (Zij laat eenige stonden het hoofd moedeloos hangen. Dan, eenig gerucht aan de deur hoorende, ziet zij terug op.) Wie mag daar wezen? Zou hij terugkomen, of moeder misschien?
| |
Zesde tooneelLENA en GEERAARD.
geeraard, hij treedt binnen en sluit de deur achter zich toe. Een helsche grimlach zweeft hem om den mond. Hij nadert traag bij Lena, die ontsteld achteruit deinst. Eindelijk blijft hij staan en zegt op eenen tragen toon:
Dag, Leen...
lena, stamelend.
Mijn man is niet te huis...
geeraard.
Ik weet het, en het is juist daarom dat ik gekomen ben... Wij moeten eens te zamen spreken, Leentje...
lena, moed hernemend.
Geeraard! ik heb met u niets uitstaans en gij zult mij verplichten met mijne woon te verlaten...
geeraard.
Het is mogelijk dat gij dit geerne zoudt hebben; doch dat heb ik nu juist niet in den zin... Ik moet u spreken...
lena.
Spreek dan; maar wees zoo kort mogelijk, en...
geeraard.
Laat mij zoo eerst wat verzinnen... Duivels! het is zoo gemakkelijk niet om de zaak zoo maar in twee woorden te zeggen... Het zijn oude historiën, die wij te vertellen hebben... Weet gij nog, Leen, dat ik over eenige jaren op u verliefd was?... maar zot verliefd!
lena.
Ik weet wat gij mij al door uwe laffe vervolgingen hebt doen lijden...
geeraard.
En weet gij ook dat gij door mij te verstooten, zonder mij zelfs eens te willen hooren spreken, in mijn hart eenen haat hebt ontstoken, die onuitdoofbaar is, en dat ik toen gezworen heb mij te wreken!...
lena.
Ik weet dat gij voor alle slecht bekwaam zijt, en ik heb uw helsch plan verstaan, toen ik zag dat gij u van den geest van Pieter wildet meester maken...
geeraard.
Zoo!... wel dat bevalt mij, dat gij zoo slim zijt geweest. Inderdaad, ik heb die vriendschap slechts met inzicht gezocht, want ik haat uwen Pieter zoo sterk als ik u haat... Dat zult gij ook wel begrijpen... Welnu, Pieter is mijn slaaf geworden, ik plooi hem gelijk ik wil. - Wat zegt gij van de plooi, die ik hem gegeven heb?... ha! gij dacht zoo maar ongestoord gelukkig te kunnen zijn!... Maar dan had ik er niet meer moeten wezen! (Met eenen helschen spotlach.) Hoe gaat het in uw huishouden, Leentje?...
lena.
Schelm! wie geeft u het recht mij hier te komen tergen! Verlaat mijn huis of ik roep de geburen!...
geeraard, met eenen woedenden blik.
Gij zult op niemand roepen; want ik ben hier en ik ben machtiger dan gij!... En ik ga, in het geval, voor niets achteruit! voor niets! hoort gij! (Lena vlucht in eenen hoek der kamer.) Maar, wees niet verschrikt; er zal u geen leed gebeuren, zoo gij u slechts stil houdt... - Ik
| |
[pagina 77]
| |
kom enkel om u te spreken, alvorens ik de stad verlaat... Want ik moet vertrekken... Luister! Ik zal u mijne reden zoo kalm mogelijk zeggen...
lena.
O, kwame Pieter maar te huis!...
geeraard.
Pieter zal nog zeker een uur wegblijven. Ik weet waar hij is; ik heb hem met voordacht verwijderd, en men zal hem ophouden. Dus, ik heb den tijd... En toch al kwam hij, dat zou er niets aan doen... ik ben voor alles bereid; maar ter zake... luister! - Gij hebt mij verstooten, Leen, wanneer ik met een open hart, met een oprecht gemoed uw vriend wenschte te worden. Waarom hebt gij mij verstooten? - Omdat Pieter schooner was dan ik? - Neen! - Omdat hij verstandiger is? - Neen; want hij is een domkop... Waarom hebt gij mij dan veracht! Omdat gij eene lichtzinnige, grillige vrouw zijt, zooals al andere vrouwen...
lena, hem onderbrekend.
Omdat ik uwe helsche ziel op uw gezicht kon lezen!...
geeraard.
Gij zijt mis; dat kondet gij niet. Thans zou zulks het geval kunnen wezen; maar toen ik mijne liefde voor u voelde geboren worden, was ik deugdzaam en hadt gij mij uwe wederliefde geschonken, ik ware deugdzaam gebleven...
lena.
Schijnheilige!
geeraard.
Dat ben ik geworden... doch zwijg; ik ga voort... Gij hebt mij verstooten en dat heeft mij uitzinnig gemaakt, en van toen af zwoer ik mij op u te wreken. Mijn haat vergrootte wanneer ik zag dat gij Pieter oprecht bemindet... Ik werd zijn vriend, gij weet het, niet waar?...
lena.
Monster!...
geeraard.
Zooals gij zegt!... Ik ben het, die den argwaan in zijn hart heb opgewekt; die, terwijl ik slechts uwen lof scheen te verkondigen, hem het mistrouwen heb ingeblazen, die hem jaloersch gemaakt heb. Ik ben het, die uw geluk voor eeuwig heb verbrijzeld... Weet gij dat, Lena?
lena.
Helsche slang! gij zijt een lafaard! gij vervolgt eene weêrlooze vrouw, die u nooit iets misdaan heeft...
geeraard.
Eene vrouw, die mij jaren lang in wanhoop heeft doen leven! Eene vrouw, die voor mij een beul geweest is! Eene vrouw, voor wie ik op mijne beurt een beul heb willen zijn!... Ik heb mij gewroken op haar, die mij verfoeid heeft en ik heb niet willen vertrekken vóór u zulks te zeggen, hoort gij, Lena?....
lena.
God zal u straffen; want gij zijt een boos mensch!
geeraard.
Ik vrees andere straffen meer, en nu, Lena; nu zal ik u nog zeggen dat onze rekening niet vereffend ia. Morgen verlaat ik de stad... Ik zou reeds moeten vertrokken zijn,... doch ik moest u eerst spreken... Morgen vertrek ik; maar mijne wraak zal op u blijven kleven, u blijven vervolgen, zoolang tot dat uwe fierheid zal gebroken zijn en gij mij smeeken zult medelijden met u te hebben!... tot dat gij voor mijne voeten zult kruipen en om genade smeeken... Ha! gij hebt Geeraard nooit gekend! gij hebt niet geweten dat er in zijn binnenste eene hel blaakte! Vrouw! vrouw! gij hebt mij fel doen lijden! gij hebt, door mij te verachten, al wat nog goed was uit mijn hart gebannen; gij hebt een wanschepsel van mij gemaakt... Elke verachtende blik, dien gij weleer op mij geworpen | |
[pagina 78]
| |
hebt, heeft een goed gevoelen uit mijn hart gerukt en mijne drift meer en meer aangevuurd, en zeg, Lena, (van toon veranderend) zeg, waarom hebt gij mij zoo veracht? Waarom hebt gij mij nimmer goed gewild? Was ik dan zoo wel niet in staat om u gelukkig te maken als een ander?... Denkt gij dat ik mijn leven voor u niet had kunnen opofferen, dat ik niet als een slaaf voor u zou gewerkt hebben en er mijne grootste vreugde zou hebben in gevonden om u alle genietingen te doen smaken? o Lena, Lena! de man die thans voor u staat, die als een wild dier uw geluk verscheurd heeft, had ook als een gedwee lam in uwe handen kunnen wezen... Ik zou al gedaan hebben wat mogelijk was om u gelukkig te maken, om u eenen beteren stand te bezorgen! Ik ware rijk geworden om u te kunnen rijk maken... Gij, Lena! waarom hebt gij mij verstooten? Waarom blijft gij mij nog als een verachtelijk ongediert beschouwen. O, zeg slechts een enkel woord van medelijden en ik zal opnieuw deugdzaam worden! Ik zal voor u, ik zal voor Pieter werken, en voor alle belooning niets eischen dan soms een blik van u, waar een gevoel van vriendschap zal uitstralen... O zeg, is dat te veel? Is dat onmogelijk?...
lena, die intusschen dichter genaderd is.
God is meester van de harten, en er kan tusschen ons niets gemeens zijn.
geeraard.
Maar God verbiedt toch het medelijden niet, en ik vraag slechts een' schijn van vriendschap!...
lena.
Ik zal u alles vergeven... Gij hebt mijn geluk vermoord... Welnu, ik zal vergeten dat gij zulks gedaan hebt. Doch dat is al,... meer kan ik niet... En nu, laat mij nu met vrede en vertrek.
geeraard, zijn eerste karakter hernemend.
Gedoemd zijt gij!... Gij hebt een steenen hart in uw fluweelen lichaam!... Welnu! de strijd zal voortgaan! De duivel zal in mij de bovenhand houden en ik zal u blijven vervolgen!... Gedenk het, Lena! mijne wraak is slechts begonnen en mijn haat kan nog groeien!...
lena.
God zal mij wreken en uwe boosheid straffen! Vertrek, lafaard! huichelaar!..
geeraard, zijne woede klimt ten top; zijne vuisten wringen zich in elkaar; hij staart woest rond en eensklaps komt een helsche grimlach zijn gezicht verhelderen. Hij stapt naar de wieg en de hand uitreikend roept hij:
Lena! dat is uw kind! het kind van Pieter!... Gij kunt zijnen dood beweenen!...
lena, toevliegend en zich over de wieg werpend.
Moord! moord!... hulp! hulp!... Op dien schreeuw vliegt eensklaps de deur open en vóór Geeraard nog een woord heeft kunnen spreken, ligt hij reeds op den grond en Pieter drukt hem zijne knie op de borst. | |
Zevende tooneelDE VORIGEN, PIETER.
pieter, terwijl hij Geeraard onder hem heeft.
Ah! monster! nu ken ik u! Ik heb alles afgehoord! Van mijne handen zult gij sterven... Lena een mes! een mes! geef mij een mes!... | |
[pagina 79]
| |
lena, de wieg verlatend.
Pieter! Pieter! wat gaat gij doen?...
pieter.
Een mes! zeg ik u, een mes!... Ik moet zijn bloed hebben!... (Geeraard doet vergeefsche moeite om los te komen.)
lena.
Laat af, Pieter! laat den lafaard los! en maak u aan geenen moord plichtig!... Hij heeft ons reeds ongelukkig genoeg gemaakt, en zijn dood zou u op het schavot brengen!...
geeraard, half verstikt.
Dat was ook eene wraak!... doemnis!...
pieter.
Het geeft er niets aan! Hij zal sterven! Ik zal hem met mijne handen dooden!... (Hij poogt hem worstelend de keel toe te wringen.)
lena.
Mijn God! mijn God! Pieter! laat af! in Gods naam!
pieter, immer worstelend.
Sterven zal hij! zeg ik u.
geeraard.
Doemnis!... Laat af!... Op eens vltegt de deur open en vier policiebedienden rukken met neef Jan de woning binnen. | |
Achtste tooneelDE VORIGEN, JAN, VIER POLICIEBEDIENDEN.
jan, op Geeraard wijzend.
Daar is hij, dien gij zoekt. (Ter zijde.) Zoo zal de onschuld gewroken worden, en ik heb niet nutteloos gewaakt...
1e policieman.
Hij is het. Ik heb hem reeds herkend! Wij komen bij tijds, zonder dat ware hij de handen des beuls ontsnapt! (Men heeft intusschen Pieter van Geeraard getrokken en men houdt beiden van elkaar verwijderd.)
pieter.
O, laat mij zijn beul wezen!... 1e policieman.
Neen, vriend! Ieder zijn stiel. Die man hoort het gerecht toe!... Hij is een moordenaar!...
pieter.
Hij heeft het ten minste willen zijn! Hij heeft mijn kind willen moorden!... 1e policieman.
Hij is de moordenaar van den ouden heer Rings...
pieter, altijd in de handen der policiemannen.
God!...
lena, bij Pieter naderend.
Hemel!...
pieter.
En dit monster is mijn vriend geweest!...
jan.
De hemel is rechtveerdig!...
pieter, Jan ontwarende.
Jan! mijn vriend! vergeef mij...
jan, hem de hand drukkend.
Mijn goede vriend! ik hervind u! 1e policieman, tot zijne dienaars.
Laat Pieter los! (Op Geeraard wijzend.) En zorgt dat dit wanschepsel niet ontsnappe; doe die boeien vaster toe...
geeraard, werpt eenen blik van onuitsprekelijken haat op Lena en grijnst haar toe:
Gij hebt mij overwonnen! Ik had u moeten dooden!... 1e policieman, tot zijne bedienden.
Vooruit, mannen, ik volg u!... (tot Pieter.) En gij, Pieter, wees gerust; uw vervolger zal u niet meer schaden. Uw neef Jan heeft mij van alles onderricht en mij op het spoor gebracht. Gij zult ruimschoots door het gerecht gewroken worden.
De policieman volgt zijne bedienden, die intusschen reeds de woning verlaten hebben. | |
[pagina 80]
| |
Negende tooneelPIETER, LENA, JAN.
pieter, hij staart eenen stond op zijne vrouw en reikt haar de armen. Terwijl tranen over zijne wangen rollen, snikt hij:
Lena!...
lena, in Pieters armen vliegend en eenen stond later het hoofd oplichtende.
O, ik wist wel dat gij tot mij zoudt terug komen!... Mijne gebeden moesten bij God verhoord worden!
pieter.
Mijne goede Lena! o vergeeft gij mij?
lena.
Pieter! mijn echtgenoot! alles is reeds vergeten!...
pieter.
O, wij zijn terug vereenigd!... en hij, die ons ongeluk wilde bewerken, zal gestraft worden!...
lena.
Denken wij aan hem niet meer, Pieter!
jan.
God is de wreker!... (Pieter drukt Jan nogmaals de hand en dan omhelst hij op nieuw zijne echtgenoote.)
| |
Tiende tooneel.DE VORIGEN, MARIANNA.
marianna, treedt binnen en blijft verslagen voor hare kinderen staan; zij zegt ondervragend:
Lena? Pieter?...
pieter, met Lena in den arm gedrukt.
Moeder, moeder, zie ons!... Hebt gij nog verderen uitleg noodig? Mijne vrouw is mij teruggeschonken!... De duivel der jaloerschheid heeft mij verlaten.
lena.
Moeder, ik heb mijnen echtgenoot hervonden!
jan.
Gered! Marianna! gered! en hij, die hun geluk benijdde zal gestraft worden...
marianna.
Ik Vraag niets meer, mijne kinderen... Danken wij slechts den hemel... Hij heeft u beproefd en zal u voortaan des te meer zegenen. - (Zij vliegt in Lenas armen.)
De gordijn valt.
EINDE. |
|