Theodoor sinds eenigen tijd ongesteld en lijdend is... Zoo heeft men hem ten minste, bij den schoonvader de zaak verklaard en het moet ook wel zoo wezen, vermits hij sedert lang geenen brief meer van hem heeft ontvangen.
Hij zal dus nog eerst dit kleine uitstapje ondernemen, of liever, hij zal zulks in gezelschap zijner vrouw en dochter doen, om dan zoo vervolgens de reis naar Luksemburg voort te zetten.
Dit voornemen werd alras uitgevoerd en eenige dagen later bood zich Hubert. met zijne familie, aan de prachtige woon van Theodoor aan. Zij werden door dezes echtgenoote ontvangen, die hun verklaarde, dat haar gade in eenen ziekelijken toestand verkeerde, welke belette dat men iemand anders dan zijne naastbestaanden bij hem toeliet.
‘Mevrouw,’ zegde Hubert, ‘ik ben voor Theodoor immer meer dan een naastbestaande geweest. Ik was hem een vriend. Wij hebben beiden weleer, als twee broeders, ons geboortedorp verlaten, om fortuin in de wereld te gaan zoeken, en daar ik mij thans terug naar die geboorteplaats begeef, kan ik niet vertrekken zonder mijnen vriend, mijnen ouden makker vaarwel te zeggen.’
De vrouw scheen diep ontsteld, bij het hooren dier eenvoudige woorden; doch poogde echter nog, op verschillende wijzen, Hubert van dit bezoek te doen afzien. Dan, deze hield er met eene vriendelijke dringendheid op aan, en verkreeg eindelijk dat hij alleen tot den kranke zou worden toegelaten.
Hubert volgde alsdan zijne geleidster, welke hare ontsteldheid moeilijk kon verbergen: iets wat den bezoeker tamelijk raadselachtig voorkwam. Eindelijk werd het vertrek ontsloten, waar Theodoor zich bevond.
Hubert trad hem driftig te gemoet; doch tot voor den zetel gekomen, waar zijn oude makker op uitgestrekt lag, voelde hij zich eensklaps teruggehouden en bleef onbeweegbaar staren. Hij herkende nauwelijks zijnen ouden vriend nog en kon zich het schouwspel niet verklaren, welk zich voor zijne oogen opdeed.
Theodoor was een grijsaard geworden; zijn hoofdschedel was bloot, de oogen stonden hem diep onder het voorhoofd gezonken, zijne wangen waren ingevallen en op zijn gansch wezen zweefde eene uitdrukking, waarbij Hubert zich ijskoud voelde worden. De zieke zat in eenen breeden nachtrok gewikkeld, en, eene zaak onverklaarbaar voor zijnen vriend, op de borst van dien nachtrok prijkten een aantal