van Isabella, maar ook als dit zijnde van eenen man, welke hem sedert eenigen tijd dikwijls onder de oogen was gekomen en hem telkens, bij de ontmoeting, op eene wijze had aangestaard, waarin niets vredelievends lag opgesloten. Nu hij zich met dien onbekenden jongeling zoo gansch alleen bevond, begon de jonker eenige achterdocht gewaar te worden, en maakte zich bereid terug naar de menigte te keeren.
Karel scheen zulks te raden, want eensklaps eenen streek doende, bevond hij zich voor den jonker en staarde hem met vurige blikken aan.
‘Wat moet gij van mij hebben, mijnheer?’ zegde de jonker eenigszins bestaan.
‘Ik moet u eene vraag doen,’ sprak Karel.
‘Welnu, doe dan.’
‘Indien men u beleedigde, mijnheer, doodelijk beleedigde, wat zoudt gij doen om u te wreken?’
‘Dat is eene moeilijke vraag,’ zegde de jongeling half lachend.
‘Spot niet, mijnheer,’ grijnsde Karel, en zijne vuisten wrongen zich ineen, ‘bij God, spot niet; maar antwoord!’
‘Ik zou mijne rechten inspannen,’ stotterde de jonker.
‘Dat is te zeggen, gij zoudt u tot den tribunaal wenden. Maar de beleediging is van zulk eenen aard, dat er het recht niets aan doen kan.’
‘Dan zou ik, op mijne beurt, mijnen vijand met dezelfde munt trachten te betalen.’
‘Dat is te zeggen, dat gij hem in het geheim zoudt aanranden. Ah! ik dacht het wel, gij zijt ook een lafaard; het kon niet anders.’
‘Mijnheer!!’
‘Zwijg, zeg ik u,’ onderbrak Karel, ‘zwijg, of ik volg uwen raad, en sla u hier, zonder dat iemand ons kan bespieden, het hoofd op het ijs aan stukken.’
‘Dat zou eene lafheid wezen,’ zegde de jonker bevend.
‘Lafheid, die gij niet zoudt aarzelen te doen,’ hernam Karel; ‘want gij kunt niets anders, wanneer gij de sterkste zijt.’
‘Maar wat begeert gij dan van mij, mijnheer?’
‘Ik begeer thans van u niets meer,’ zegde Karel; ‘want ik zie wel, dat er geen sprankel van eergevoel in uw hart schuilt. Doch bezie mij eens wel, prent mijne trekken in uw geheugen en telkens dat gij mij zult ontmoeten, gedenk dan, dat ik u totterdood haat en slechts een middel zoek om mij op u te wreken, schrikkelijk te wre-