bij een dier rijzende zonnen aan te sluiten. Als de minister dan, de nieuwe minister die den andere had opzij gedrongen omdat hij niet krachtdadig genoeg optrad tegen het steeds voortwoekerende flamingantisme, als men de rijzende zon dus, omgeven van al haar satellieten, door de stille straten van Sainte Adresse zag wandelen, bemerkte men van heel uit de verte reeds een schel witte vlek op het donkere groen: de held met zijn gewonde hand in het hagelwitte verband.
Drie maanden later, droeg hij dien arm nog steeds in het verband. Daar waren er wel die vonden dat hij veel zaaks maakte omdat hij zoo even zijn duim geschramd had aan een pinnekensdraad. Kwatongen vindt men overal; maar een arm in een verband, dat staat goed in oorlogstijd, vooral als men daarmee uit het bezet gebied komt. Het staat goed voor den held zelve, en voor den minister ook...
En telkens de rijzende zonne met haar satellieten naderde, hoorde men boven allen uit de stem van den held:
... flamingants... activistes... défaitistes... bolchévistes... de haat ginder tegen dat rapalje is zoo groot, dat men in Vlaamsche steden gelijk Gent en Antwerpen niets anders dan Fransch meer spreekt, puur uit reaktie tegen dat opdringen van het Vlaamsch...
***
Nu het tweede portretje van onze diptiek; het eerste werd opgehangen in den Haver; het tweede drie maanden later in het roemrijk bevrijde vaderland.
Want het substituutje, de held, was steeds meer en meer voor zijn heldhaftigheid beloond geworden. Van substituut was I hij bevorderd tot militair auditeur, en van het ministerieel kabinet overgegaan naar het front, ten minste naar dat front waar de militaire auditeurs blijk geven van hun heldhaftigheid.
Daar de oorlog ten einde liep, kon hij, alles goed te saam geteld, nog juist zes weken lang op dat ‘auditeurs-front’ den held uithangen... zelfs niet lang, genoeg om een simpel ‘chevronneken’ te verdienen.
Toen mocht hij verder, als auditeur militaire fungeeren, van