gierend: ‘Law Willem,
Willemmm.’ Niemand die er aanstoot aan neemt. Niemand die het ze verbiedt.
Want Willem is gek. Hij praat met zijn bloemen...
De chauffeur speelt elke dag het spelletje mee, manoevreert de bus dan gevaarlijk
dicht langs Willem, toetert luid, grijpt alles aan om zijn sleurbestaan van zich
af te schudden.
En altijd weer schrikt Willem, schreeuwt de dolle buskolonie zijn ergste
scheldwoorden na: ‘Hondevangers, blikkewassers, rioolratten, analfabeten.’ Maar
tegen de tijd dat hij bij ‘rioolratten’ is, verdwijnt de bus al in een stofwolk
uit het gezicht. Zijn scheldpagara is dan nog slechts een voetzoeker. Zijn woede
haast afgekoeld.
Uit de grote kippemand achter op zijn gammele fiets, steken ontelbare bloemen in
het heerlijkste kleurencarnaval.
Willem is tuinier.
Willem is bloemenverkoper.
En Willem is gek. Hij praat met zijn bloemen...
Willem heeft zijn tuin even buiten de stad. Hij heeft daar geen wachters nodig.
Niemand steelt er ooit een bloem. Bang als ze zijn voor de geest die in Gekke
Willem huist. Op straat roepen de kinderen hem na: ‘Gekke Willem, Law Willem.’