Een geschiedenis van de Surinaamse literatuur. Deel 2.
(2002)–Michiel van Kempen– Auteursrechtelijk beschermdDe orale literatuur
4. Spreekwoorden en raadselsOdo (of odo's in het Surinaams-Nederlands) zijn spreekwoorden die altijd een grote populariteit hebben genoten. Dat kan worden afgeleid uit het feit dat bijna alle auteurs over en uit Suriname, reizigers en historici evengoed als koloniale schrijvers, de creoolse spreekwoorden in hun werken met min of meer grote frequentie aanhalen (een opmerkelijke rijkdom vertoonde bijvoorbeeld de roman Codjo, de brandstichter (1905) van F.H. Rikken). Die situatie is altijd zo gebleven: in de opbloei van Surinaams literair werk in de jaren vóór de onafhankelijkheid, maar ook in de decennia erná bleven odo's belangrijk als cultureel ijkpunt van vooral creoolse dichters en er verscheen een flink aantal odo-collecties die bijna alle een goede markt vonden. Een partij als de creoolse NPS organiseerde zelfs odo-avonden met kenners als Frank Essed en Rufus Nooitmeer. Die populariteit valt te verklaren uit drie kenmerkende eigenschappen van de odo. Op de eerste plaats vinden creolen een flink deel van hun eigen geschiedenis op kernachtige wijze in de odo terug. De strekking van een aantal | |
[pagina 270]
| |
spreekwoorden komt overeen met die in West-Afrikaanse talen, maar een veel groter aantal is ontstaan tijdens de slavernij en weerspiegelt die tijd in zeer veel opzichten. In een boekje uitgegeven door het Bureau Volkslectuur, De slaventijd in odo's, in 1960 werd de Surinaamse geschiedenis zelfs geschetst aan de hand van toelichtingen bij odo's.Ga naar voetnoot625 Een voorbeeld van zo'n spreekwoord is het volgende dat verwijst naar de nachtelijke overvallen op plantages door marrons: A no de bariman d'e broko pranasi. Uit sommige spreekwoorden spreekt veel gevoel voor zelfspot: Tangi vo Spansi boko mi bin si foto. Dit laatste voorbeeld verwijst naar een beruchte vorm van afstraffing, de Spaanse bok, die aan weglopers werd opgelegd in het Fort Zeelandia in Paramaribo. Dat het in vele odo's om oude uitdrukkingen gaat, blijkt ook uit een veel voorkomende structuur, die opent met ‘Bigisma taki:’ (De ouderen zeggen:). Een tweede karakteristiek fenomeen van de odo's is hun verbondenheid met allerlei aspecten van de Surinaamse cultuur, zoals houtsnijwerk, medicijnplanten (osodresi) en mode. Frederik Muntslag geeft het voorbeeld van een houtbewerking in de vorm van een rij schubben als van een gordeldier, waarvan de betekenis ontleend is aan het gezegde: Ik heb kracht zowel binnen als buiten mijn lichaam, al lijkt dat niet zo.Ga naar voetnoot627 Het bekendst zijn gebleven de verbindingen tussen spreekwoorden en verschillende vormen van het binden van een hoofddoek (angisa) of het dragen van verschillende rokken (koto). Een voorbeeld: Tangi fu piauw meki fyofyo go na balcon. Het spreekwoord refereert aan het verboden chinese piauwspel waarmee veel geld gewonnen kon worden. Toen een jongedame op een dag een hoog bedrag won, dachten haar vriendinnen dat ze samen een goede tijd zouden hebben, maar het meisje stak haar geld in de aankoop van een huisje met balkon ergens op Combé. De vriendinnen gaven daarop uit teleurstelling deze naam aan een bepaalde hoofddoek, waarbij het venijn ook zit in het woord ‘fyofyo’, term voor een klein, bloedzuigend luisje dat zich in beddengoed verstopt, en hier derhalve als scheldwoord bedoeld.Ga naar voetnoot628 In dit geval gaat het om een lobisingi-odo. Hiermee is tevens | |
[pagina 271]
| |
aangegeven dat de concurrentiestrijd die de geboorte van het genre lobisingi bevorderde, vele nieuwe odo's creëerde. De collectie Sranan pangi [Surinaamse omslagdoek] (1974) van Johanna Schouten-Elsenhout bevat vele van deze lobisingi-odo. Spreekwoorden duiken overigens in vele liederen op: yorka-singi (voor de geesten van overledenen) zijn mede daarom moeilijk verstaanbaar omdat ze in oude odo-vorm gezongen worden.Ga naar voetnoot629 Belangrijkste onderwerpen zijn de liefde, de natuur, leven en dood, die soms becommentarieerd worden aan de hand van wat mensen doen, maar in veel gevallen het Afrikaanse patroon volgen door dieren als sprekende of handelende op te voeren.Ga naar voetnoot630 Dit metaforische karakter van de odo is een niet onbelangrijke verklarende factor voor hun populariteit binnen een cultuur waar openlijke kritiek en publieke terechtwijzingen niet hoog gewaardeerd worden. Langs indirecte weg laten de odo's dus ook veel zien van de vigerende moraal binnen de creoolse cultuur.Ga naar voetnoot631 Coronie geldt als de bakermat van de kot'odo, een opmerking tegen een ander in spreekwoordvorm. Door de combinatie van pregnantie en metaforisch karakter verhoogt het spreekwoord de esthetische waarde van een tekst. De structuur van een odo bestaat bijna altijd uit twee gelijkwaardige gedeelten van ongeveer dezelfde lengte en beide met één ritmisch accent (overigens niet een structuur enkel binnen het Surinaamse spreekwoord voorkomt: verg. Zo gewonnen, zo geronnen). Soms worden die twee delen voorafgegaan door een aanduiding van wie iets zegt. Wie als ‘auteur’ van een odo kan worden aangemerkt, is zelden of nooit meer te achterhalen, al staat onder de stadscreolen een zekere Bas' Djaki bekend als de bron van veel spreekwoorden.Ga naar voetnoot632 Johanna Schouten-Elsenhout beschouwde zichzelf als ‘auteur’ van de meer dan duizend odo's in haar Sranan pangi, al werden er dan ook vele al eerder vastgelegd. Enkele auteurs hebben de odo en de adyersitori aan elkaar gelijk gesteld.Ga naar voetnoot633 Hoewel hier wel een ratio achter zit - het gaat in beide gevallen om metaforisch taalgebruik - lijkt het raadzamer een verschil aan te houden: odo's zijn kort en kernachtig, terwijl het bij adyersitori om een kort verhalend gebeuren gaat met veelal handelingen en opgevoerde personen. Hoeveel odo's er zijn is moeilijk in te schatten. Van het grote aantal uitgaven springt De zwarte Cats (1978) van Hella Bentram-Matriotte er niet alleen uit vanwege de fraaie vormgeving, maar ook omdat de zestig afgedrukte spreekwoorden voorzien zijn van een rijmende Nederlandse bewerking. Ef' yu nak' kapalasi, yu sa yere boriman tongo. betekent letterlijk: Als je de onderkant van de suikerketel slaat, zal je de stem van de suikerkoker horen. | |
[pagina 272]
| |
maar wordt in De zwarte Cats vertaald met: Sla op de kont van de suiker-kookpan,
dan hoort ge het tongklakken van den stookman.
Achter Hella Bentram schuilt dan ook langs de weg van het anagram een bekender pseudoniem: Albert Helman, die het spreekwoord daarmee uit de orale sfeer trok en tot geschreven puntdicht verhief.Ga naar voetnoot634 De dichter Michaël Slory ging nog verder in Fresko, leri mi den tra odo [Durf mij de andere spreekwoorden te leren] (1984) waarin hij niet minder dan 138 gedichten presenteerde als variaties op odo's. Een laitori (ook raitori) is een raadsel, dat opzich kan voorkomen, maar ook als opening van een vertelsessie, vooral van Anansitori's, fungeert. Dat raadsel heeft een vaste vorm: het opent met ‘Er tin tin...’ (dat de betekenis heeft van: ‘er was eens’, maar dat eerder ritueel dan als introductie van een historisch gegeven wordt gehanteerd), en het eindigt met ‘Lai, lai, o san dati?’ [Ra, ra, wat is dat?]. Omdat zo'n raadsel vaak bekend is, volgt het antwoord in koor. Als het niet opgelost kan worden, vraagt de verteller ‘Un e gi granmanoso?’ [Geven jullie het op?]. Wooding vermeldt dat in zo'n geval in het district Para de toeschouwers een beetje van hun versnaperingen aan de verteller geven.Ga naar voetnoot635 Raadsels nemen meestal de vorm van een metafoor aan, die dan door de toeschouwers worden teruggebracht tot hun oorsprong. Bijvoorbeeld: ‘A pikin-ede meki en mama baka’ [Een kinderhoofd laat zijn moeder later geboren worden]. Antwoord: ‘Na wan pisi tyen’ [Een stuk suikerriet]. Deze raadsels - niet zelden ook erotisch of scatologisch van karakter - zijn in veel gevallen van West-Afrikaanse oorsprong, heel af en toe van westerse origine en soms worden er ook eigentijdse bijgemaakt.
Bronnen. Er is inmiddels een groot aantal collecties creoolse spreekwoorden aangelegd. De eerste werd gepubliceerd door M.D. Teenstra 1835, II: 211-242 die er 300 opnam in zijn De landbouw in de kolonie Suriname (1835) met een bijna woordelijke vertaling en een Nederlands equivalent. H.C. Focke nam er honderden op verspreid in zijn Neger-Engelsch woordenboek (1855). In de ‘Anhang’ van zijn Deutsch-Negerenglisches Wörterbuch (1856) publiceerde H.R. Wullschlägel er maar liefst 707 met vertaling in het Duits. W. Boekhoudt nam er 69 op in zijn boek ‘Uit mijn verleden’ (1874). De vijf deeltjes Neger-Engelsche Spreekwoorden (Odo's) (1924-25) bevatten er meer dan 300.Ga naar voetnoot636 Een belangrijke bron voor de kennis van odo's vormen de jaargangen van Foetoe-boi (1946-1956). In de jaren '50 en in de jaren '60 werd de cultuurschat vooral verspreid door verschillende boekjes van Emilio Meinzak (1956 t/m 1961). De laatste bevat 107 spreekwoorden en zegswijzen met Nederlandse vertaling en equivalent. Zijn Woordenlijst en samenspraak bevatte ook enkele odo; deze uitgave beleefde verschillende herdrukken, al is de vraag of de drukvermelding niet fictief is: er zijn uitgaven bekend van 1973 die zowel de 16de als de 27ste druk vermelden. Voorhoeve & Donicie 1963 zeggen van de odo-boekjes van Meinzak: ‘Edition très mal soignée.’ Lou Lichtveld nam vijftig ‘dierenodo's’ op in Fos'ten odo (1959) en 65 odo's in Cultureel mozaïek van Suriname (Helman 1978: 107-113). Johanna Schouten-Elsenhout verzamelde er 1057 in haar Sranan pangi (1974). Guno Hoen 393 in Sranan odo's (1988), met letterlijke vertaling, betekenis en equivalent in het Nederlands, identiek herdrukt onder de titel Sranan odo buku (1989) en nogmaals onder | |
[pagina 273]
| |
dezelfde titel, maar zonder zijn naamsvermelding, als uitgave van C. Kersten & Co. (ca. 1996). Blaaspijp nam er 461 op in Sranang koeltoeroe singi (1983a: 60-92), Goodings 188 in Tantiri a no don (1984), Stephen 407 in Sranan odo (1990), Yuri Banna 250 in Odo's (1993), Beatrice Samson 514 in Pritipangi odobuku (1993). Schipper & Dorfman 1998 namen spreekwoorden over vrouwen op in Nederlandse vertaling en in de context van spreekwoorden uit de hele wereld. De grootste collecties ooit aangelegd zijn nog niet gepubliceerd: Willy Cecilson legde een verzameling aan van circa 3000 spreekwoorden en zegswijzen die zij ‘van de straat’ oppikte, dat wil zeggen noteerde uit de mond van bigisma uit Coronie en de Bijlmermeer; ook Wilfred Griffith te Amsterdam legde een collectie van duizenden odo's met Nederlandse equivalenten aan.Ga naar voetnoot637 De gebroeders Penard 1926/27 hebben 67 laitori verzameld, Melville en Frances Herskovits 1936/69: 433-451 brachten er 106 bijeen, Helman 1978: 85-87 achttien, Blaaspijp 1983a: 93-97 geeft 41 laitori en vijf in Blaaspijp 1988: 93. | |
Profiel: Aleks de DrieLeven. Nicolaas Alexander de Drie (Paramaribo, 20 december 1902-overl. ald. op 4 november 1982) was visser, marktkoopman, banya-leider (vooral van yorka-banya), zanger, verteller en een van de grote kulturuman, kenners van de creoolse cultuur van zowel plantage als stad.Ga naar voetnoot638 Dit is duidelijk geworden door het antropologische onderzoek dat Trudi Guda verrichtte naar de creoolse cultuur en de positie van Aleks de Drie daarbinnen. Zijn op band vastgelegde teksten gaan over werk- en leefomstandigheden, over spelen en dansen, liederen en gebeden, winti en rituelen. Op basis van het bandmateriaal kreeg De Drie in de jaren '70 een eigen vertelprogramma op Radio SRS, waarmee hij grote bekendheid verwierf. Trudi Guda legde een groot deel van de kennis en vertelschat van Aleks de Drie vast en publiceerde een geredigeerde selectie daaruit in twee uitgaven: de alternatieve autobiografie Wan tori fu mi eygi srefi [Een verhaal over mezelf] (1984) en een bundeling van 40 vertellingen: Sye! Arki tori! [Stil! Luister naar dit verhaal] (1985).
Werk. De twee uitgaven van De Drie zijn een rijke bron van informatie over de creoolse orale cultuur. Hij putte voor zijn materiaal uitsluitend uit zijn eigen geheugen en vertelde in een ‘diep’ Sranan dat van de hele rijkdom aan uitdrukkingsmiddelen in de creoolse orale traditie gebruik maakte. Bovendien geven de boeken iets dat in de geschiedschrijving van Suriname een schaars goed is: een zwarte visie op een groot deel van het verleden. Wan tori fu mi eygi srefi is eerder misschien nog dan een autobiografie, een door Trudi Guda gecomponeerd relaas, met liederen en vertellingen, over de creoolse geschiedenis en cultuur. De Drie heeft er een specifieke gedachtegang over de evolutie van de creoolse cultuur in ontvouwd. Hij spreekt van kúltúr (nooit van kulturu) en verstaat daaronder de oude, uit Afrika meegekomen cultuurvormen van niet-religieuze aard. Hij geeft daarvan een opsomming gerangschikt naar ouderdom: de eerste is banya, de tweede susa, de derde laku, de vierde kanga, de vijfde fayaston, de zesde Ananstori en de zevende sokopsalm.Ga naar voetnoot639 Winti valt voor hem buiten de cultuur; bij winti spreekt De Drie van ‘demonen’ en ‘gevallen engelen die vrijpostigheid wilden uithalen tegenover God en om die reden uit de hemel zijn verjaagd’.Ga naar voetnoot640 Guda verklaart dit onderscheid uit twee factoren: ten eerste het feit dat De Drie ook duidelijk artiest was en daarom een onderscheid wilde aanbrengen tussen kunstzinnig vermaak en | |
[pagina 274]
| |
religie, en ten tweede het feit dat de genoemde banya, susa enz. van oorsprong sociale dansen waren.Ga naar voetnoot641 De Drie hield dus een pragmatisch onderscheid aan, wat niet wegneemt dat al die vormen zeker in de loop der 19de eeuw steeds nadrukkelijker religieuze aspecten kregen: wanneer de sociale cultuur van de slaven na de emancipatie van 1863 aan stabiliteit verliest, manifesteren hun cultuuruitingen zich meer en meer binnen het besloten en conservatieve verband van de godsdienst. De Drie had zelf zijn culturele erfgoed van bigisma (oudere mensen) uit het Commewijne/Cottica-gebied. Zijn overgrootmoeder Paulina Meintje Wouter (ca. 1837-ca. 1916) maakte hem vertrouwd met de kúltúr (in het bijzonder ook de banya) en de slaventijd die zijzelf had meegemaakt. Voorts leerde hij veel - en vooral ook de susa - van vissers als zijn oudoom Marius Henshuis die vermoedelijk geboren was tussen 1860 en 1870. Yakopu Babel, die tot de generatie vóór De Drie hoorde, maakte hem vertrouwd met de anansitoriprei, een spel dat vooral door de bakabusinengre, de negers die diep in het bos wonen, wordt opgevoerd. De creolen bevonden zich na de emancipatie ontegenzeglijk in een situatie van cultureel verval. Degenen die zich konden onttrekken aan de culturele acculturatie die kerk en onderwijs probeerden af te dwingen, leden minder onder de culturele gespletenheid en wisten veel van de oude tradities te bewaren. Als visser in het district, opgegroeid in een familie met veel bigisma die hem in hun traditionele kennis lieten delen, werd Aleks de Drie de twintigste-eeuwse conservator van veel van het creoolse cultuurgoed met niet meer middelen tot zijn beschikking dan een bewust getraind onthoudvermogen. Zijn verhalen en liederen getuigen van het culturele leven in de slaventijd, van de tijd daarna toen de creoolse cultuur zijn bloeitijd voorbij was en naar beslotener manifestaties uitweek, en van wat er levend bleef aan creoolse plantage- en stadscultuur in de 20ste eeuw. | |
Profiel: Harry Jong LoyLeven en werk. Harry Jenny Jong Loy (geboren op 6 juni 1901 op de plantage Katwijk, district Commewijne en overleden op 29 maart 1984 in Paramaribo) was tijdens zijn leven de populairste verteller die Suriname rijk was. Hij was een zoon van schoenmaker, krantenverkoper en lantaarnopsteker baas Karoe, Karel Jong Loy. Harry volgde de Oranjeschool en Willemschool, hij vervulde verschillende baantjes, o.m. bij de Balata Company en later als ambtenaar bij het Ministerie van Landbouw, Veeteelt en Visserij en leerde zo het hele land kennen. Bekend werd hij toen hij vanaf 1955 radioprogramma's in het Sranan ging verzorgen.Ga naar voetnoot642 Na zijn pensionering in 1961 wijdde hij zich geheel aan zijn radioverteltaak voor Radio Apintie, waar hij een dagelijks programma van circa een kwartier vulde, tot de zender na 8/9 december 1982 uit de lucht werd genomen. Zijn vertellingen voor de radiomicrofoon omvatten een enorm breed scala: hij vertelde enkel allerlei soorten creoolse vertellingen - yorkatori, Anansitori, fostentori etc. - die hij vaak gehoord had van zekere Jaja die in 1970 op negentigjarige leeftijd overleed. Bovendien putte hij uit elke bron die hem voor een radiovertelling geschikt leek: Griekse en Latijnse mythen en sagen, sprookjes uit Duizend-en-één-nacht, hindostaanse khissa, bewerkingen van de romans van François Henri Rikken, geschiedenisboeken enz. Vertellers die hij in het binnenland had gehoord vormden evengoed zijn bron als stukken in het Centraal Archief. Hij bereidde zich minutieus voor en schreef al zijn teksten uit, die hij later in een groot aantal banden liet inbinden.Ga naar voetnoot643 Maar natuurlijk was het Jong Loys bijzondere voordracht die de | |
[pagina 275]
| |
teksten losweekte uit hun drukinkt en tot leven bracht. Hij creëerde dus uit onder meer geschreven bronnen orale literatuur, grotendeels verteld in het Sranan (met alle taalinvloeden die ‘de stad’ daaraan meegeeft), soms ook in het Nederlands. Bovendien paste hij de verhalen aan om ze aansprekelijker te maken bij het publiek van zijn tijd: zo wijzigde hij de uit de traditie van de Anansitori bekende teerpop waaraan Anansi komt vast te zitten, door een bekend eigentijds equivalent: kauwgom.Ga naar voetnoot644 Harry Jong Loy gaf via de radio een nieuwe dimensie aan de oude vertelkunst. Dat hij daarin veel van de oude verteltechniek doorgaf, blijkt uit ‘No-Meri-Mi-Kondre’ [Het land van kom mij niet te na], een vertelling over de verdwijning van een moeder die aan de kust achter Kwatta gestrand was. Het verhaal vertoont de karakteristiek creoolse techniek van de meervoudige vertelniveaus. De verteller geeft het woord aan een vrouw op het erf. Deze vertelt hoe zij de verdwenen moeder ontmoette en laat die haar verhaal doen. Op haar beurt voert zij weer een oude vrouw als vertelster in.Ga naar voetnoot645 Dat hier met radiotechniek veel gedaan kon worden lijkt duidelijk, maar hoe het geklonken heeft, kunnen we niet meer achterhalen: van de duizenden uren die de stem van Harry Jong Loy op de radio vulde, is er voorzover bekend niet één bewaard gebleven. |
|