de grammatische struktuur van gehoorde of gelezen taaluitingen. Deze eerste opvatting kort samengevat: het idee van een mentale (interne) grammatica is in eerste instantie bedoeld ter verklaring van secundair taalgedrag, maar in tweede instantie wordt er een centrale rol binnen primair taalgedrag aan toegekend.
De tweede mogelijkheid tot verklaring van taalintuïties komt pas binnen het gezichtsveld als de blik van meet af aan op primair taalgedrag is gericht. Het systeem dat de mens in staat stelt tot primair taalgedrag zal ik het taalgebruikssysteem of de taalgebruiker noemen. Dit systeem moet onder meer welgevormde zinnen kunnen bouwen en de grammatische struktuur van beluisterde of gelezen zinnen vaststellen. De taalgebruiker moet hiertoe een grote hoeveelheid grammatische informatie belichamen. Als een persoon gevraagd wordt een taaloordeel te geven over een uiting die hij voorgelegd krijgt, zal zijn taalgebruikssysteem deze uiting in bewerking nemen. Bijv. het zal proberen een betekenis af te leiden of zelf uitingen produceren die identiek of verwant zijn met de uiting-in-kwestie. De eindprodukten van zulke bewerkingen (afgeleide betekenissen, overeenkomsten en verschillen tussen de zelfgeproduceerde en de te beoordelen uitingen) - en waarschijnlijk nog verdere aspekten van de bewerkingen - dringen door tot het bewustzijn van de oordelende persoon. De reflekties waartoe deze bewustzijnsinhouden aanleiding geven, zijn taalintuïties. Het zijn, zo bezien, indirekte manifestaties van de werking van het taalgebruikssysteem; hetgeen trouwens besloten lijkt te liggen in de term ‘secundair’ taalgedrag.
Hiermee hebben we één contrast met de eerste opvatting naar voren gehaald. Want volgens deze zijn taalintuïties direkte manifestaties van de mentale grammatica. (Dit laatste punt is terecht bestreden door Levelt, 1972.) Maar het belangrijkste van de tweede opvatting is wel, dat zij het idee van een interne, mentale grammatica overbodig maakt. Daarstraks stelden we dat het taalgebruikssysteem allerlei ‘grammatische informatie belichaamt’, niet dat het ‘een grammatica bevat’. Het kritische verschil tussen deze zinsneden laat zich misschien goed illustreren aan de hand van een analogie uit de rekenkunde. Rekenvaardigheid kan worden ten toon gespreid door heel verschillende rekensystemen. Een hoofdrekenaar, een rekenaar die een zakrekenmachientje of een abacus gebruikt, of een adekwaat geprogrammeerde computer. Elk van deze rekensystemen ‘belichaamt’ stukken van de wiskundige theorie der getallen; maar geen mens zou willen beweren dat de wiskundige getaltheorie noodzakelijk een onderdeel van een rekensysteem moet zijn, wil het met