Het wondere lied(1920)–Pierre Kemp– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 58] [p. 58] Vergeefs. Gij zult mij zien, gij meent te aanschouwen Het verre roepen van mijn stem. Dan zult gij uwe handen vouwen En bidden, droomende van ‘hem’. Doch ik zal zwijgen in 't onbestemde En niet het minst geruisch Zal storen de beklemde Stilte om uw eenzaam huis.... Gij zult mij noemen in geenen naam, Terwijl uw ziel een antwoord wacht, Dat niet zal komen tot 't open raam, Waar gij mij droomt in de oude pracht. [pagina 59] [p. 59] En daalt de avond en is 't gefluit Der meerlen verklonken: - o, uw ‘ik’ - Dat eens zoo trotsche - vraagt dan luid Om mij - vergeefsch - in lang gesnik.... Vorige Volgende