Het wondere lied(1920)–Pierre Kemp– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 50] [p. 50] Liedje. Gij hebt mij van mijn ziel vervreemd. Daar dwaal ik nu verloren, Maar voor mij uit door bosch en beemd Blijft zweven 't kuisch bekoren Van gansch de zoete aanminnigheid Van u, die Heve eenvoud zijt. Ik zoek u niet, ik vind u toch, Gij zijt voor mij geboren; En vlucht gij mij, ik vind u nog, Gij zult mij eens behooren Met gansch de zoete aanminnigheid Van u, die lieve eenvoud zijt. [pagina 51] [p. 51] Daar is een weg, waar ik u kruis, Dien hebt gij reeds betreden, Hij voert ons beiden naar één huis Van stil geluk en vrede Door gansch de zoete aanminnigheid Van u, die lieve eenvoud zijt. Hoe bid ik dat u God bewaar, Zoo rein als in mijn droomen, Tot ik u leid voor zijn altaar, Zoo bruid en bruigom komen, In gansch de zoete aanminnigheid Van u, die lieve eenvoud zijt. En vlucht nu maar vergeefs voor mij, Het zal u tóch niet baten, Want God, die scheidt, voert ook nabij, En nóóit kunt gij mij haten Om gansch de zoete aanminnigheid Van u, die lieve eenvoud zijt. Vorige Volgende