Het wondere lied(1920)–Pierre Kemp– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 48] [p. 48] Hemelvaart der Liefde. Ik stal uw ziel uit uwe donkre oogen In nacht van storm en regen, als ik joeg Gestrengeld in een rukwind voort en loech Luid om 't gebruis der boomen wildbewogen. Wij joegen voort, totdat uw ziel mij vroeg: ‘Waar wij nu wel tesamen henentogen?’ Ik zweeg en zag u aan met mededongen - Wonder en liefde en dat was u genoeg. Wij joegen voort, opcirkelende in De zuilen lucht, die - als een vliegend woud Van boomen-storm - langs rotsen en ravijn Donderden voort.... tot waar het rustbegin Versmolt in 't zinkend woeden, 't zinkend goud Der sterren.... tot.... waar enkel zielen zijn. Vorige Volgende