| |
| |
| |
Het wondere lied
| |
| |
Het wondere lied.
En lijze wijdklinkende lied,
Over meer van muziek langs zingend riet.
En sommigen meenden, van achter
De bleekgouden sterrenwachter.
| |
| |
En meerderen meenden, dat
Uit weiden rondom de stad;
Gevoerd had over het land;
Van de Loreley langs den rotsenwand;
Dat het kwam uit een oord,
Doch alleen de zielen toeganklijk is,
Van glans, de zaalgen tot lafenis.
| |
| |
Geluid, dat de luchten vulde;
Niet door spotters ontveinsd
Om 't geheimvolle, dat het omhulde.
En fluiten van treinen en booten klonk
Was, wat raasde en bromd'
Als motoren en 't daavrend machinengebonk.
Van menschen van allerlei stand en rang;
Bij de menigt' die luisterde naar het gezang.
| |
| |
Staken bewoners de hoofden uit,
Hun oogen, getogen naar 't wondre geluid.
Alsof een geheime macht ze bond
Die jubelden in de ruimten rond.
Steeds luider klonk 't lied
Als een zee - die ziedt -
Van golven muziek, die breken op 't strand
IJs, brijz'lend op kust van een wonder land.
| |
| |
Gebruis en gedreun, als een orgelen-woud,
En stollen tot blaadren van klankengoud;
Doch immer in vleklooze harmonie;
Tot een veldslag van klank,
Door kanonnen gedonderde melodie.
En ieder meende, dat de aarde ging
Ontploffend muziek, dat in 't luchtruim hing.
| |
| |
Nog een al-overweldigend bazuingeschal -
Staag zwakker het lied. En de klankenval
Werd, als in herfst een woud,
Waar de bladeren - goud -
Bij duizenden wanklen ter aard; -
Van een lentetuin, als er de wind door vaart;
Als een ruischen van halmen
Avond, wen er de wind door zucht;
Bij bleekgouden zonschijn in weekblauwe lucht;
| |
| |
Als in schaduw van loover
Die er goudene ringen in weeft;
Als 't verbleeken der sterren,
Wen de daagraad reeds verre
Het luchtdomein heroverd heeft.
Verdween in 't verschiet,
Als de sikkel der maan in een zilvren doom;
Versmeltend, na zaligen liefdedroom.
Als ging in de lucht iets voorbij,
Zijn vreugde, zijn smart, zonden-slavernij.
| |
| |
Waar 't laatste geruisch uit de lucht verdween;
Dan - voor de komst van het lied - voorheen;
Was, voelden een smart om het henengaan
Als een klank in dat wondere Lied te slaan.
|
|