| |
| |
| |
Verantwoording
Er gaat een vrij lange periode van voorbereiding vooraf aan deze uitgave van het Verzameld Werk van Pierre Kemp (1886-1967)
Nog tijdens het leven van de dichter was een der doelstellingen van de in 1960 te Maastricht opgerichte pk-Stichting: te komen tot een uitgave van al het gepubliceerde (gebundeld en verspreid) werk van Pierre Kemp, aangevuld met een ruime keus van niet eerder gepubliceerde gedichten. Ook speelde men met de gedachte nog eens ooit een uitgave van de brieven van Kemp het licht te doen zien.
Op 16 oktober 1964 verleende Pierre Kemp formeel toestemming tot de uitgave van zijn ‘Verzamelde Werken’. Kemp ging er daarbij van uit, dat de verzorging van de tekst zou worden toevertrouwd aan Karel Reijnders te Nijmegen.
Nog uit dezelfde maand dateert een door Reijnders verzorgde ‘Voorlopige inventarisatie werk van pk ter voorbereiding uitgave Verzamelde Werken’ (11 blz.), terwijl tijdens de op 28 december 1964 te Nijmegen gehouden vergadering van het Dagelijks Bestuur van de pk-Stichting een aantal ‘Voorlopige richtlijnen’ werd besproken en vastgesteld.
Uit de beschikbare documenten wordt niet geheel duidelijk waarom de goede bedoelingen en voornemens van dat moment toen niet onmiddellijk tot resultaten hebben mogen leiden. Het zal aan een samenloop van omstandigheden hebben gelegen: aan de drukke dagelijkse werkkring van de leden van het Dagelijks Bestuur, en daarnaast aan pk's steeds afnemend gezichtsvermogen. Een deugdelijker argument is evenwel gelegen in de omstandigheid dat het op dat moment nog nauwelijks mogelijk was te beschikken over een compleet overzicht van de verspreid gepubliceerde gedichten; een bibliografie van de door Pierre Kemp gepubliceerde bundels en de aan zijn ‘Negentien’ (vrienden, vriendinnen en kennissen) gedistribueerde typogrammen was wel nagenoeg volledig, zo volledig althans dat een beschrijving van de ‘afzonderlijk verschenen werken’ kon worden opgenomen in de Mededelingen van het Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum te 's-Gravenhage.
Ongeveer tien jaar later ontmoeten we een brief van 24 april 1973 van Harry G.M. Prick aan uitgever G.A. van Oorschot met tamelijk uitgewerkte voorstellen voor een uitgave van ‘Verzamelde gedichten’, instede van ‘Verzamelde Werken’. De omvang van de onderneming wordt in deze brief voorlopig geraamd op 1366 blad- | |
| |
zijden in druk, terwijl een redactie genoemd wordt, bestaande uit Gerrit Borgers, Harry G.M. Prick en Karel Reijnders.
Men mag veronderstellen dat Prick, en marge van zijn dagelijkse beslommeringen, de onderhandelingen over de uitgave van de ‘Verzamelde Gedichten’ opnieuw geëntameerd heeft, omdat hij het ‘Levensbericht’ over Pierre Kemp, dat hij zou schrijven in opdracht van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden, had aangegrepen om het bij die levensberichten gebruikelijke overzicht van ‘voornaamste geschriften’ uit te breiden tot een complete bibliografie, waarin voor de jaren 1911-1928 (nog) niet, echter voor de periode vanaf 1929 wel naar volledigheid werd gestreefd. Vergeleken met de hierboven geschetste situatie anno 1964 betekende dit dat het destijds zo gewenste overzicht van de verspreid gepubliceerde gedichten thans nagenoeg aanwezig was.
Door een of ander toeval hebben in de jaren 1973 en begin 1974 Harry G.M. Prick en Pim de Vroomen elkaar niet gevonden, hoewel zij zichzelf een soortgelijke opgave hadden gesteld. Van laatstgenoemde verscheen in mei 1973 een Voorlopig register op de in druk verschenen gedichten van Pierre Kemp (Leiden, 224 blz.), terwijl Pricks nagenoeg uitputtende lijst van ‘Voornaamste geschriften’ van Pierre Kemp werd opgenomen in het Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden 1971-1972 (blz. 199-207), dat in oktober 1973 verscheen. Dit betekende dat, onverwachts, vóór het einde van het jaar 1973 plotsklaps twee naar volledigheid strevende overzichten van het (gepubliceerde) werk van Pierre Kemp toegankelijk waren: een onvoorstelbare weelde in het licht van de binnen pk's vriendenkring allengs gevleugelde uitspraak: ‘Mijn bibliografie is mijn hobby, hoe meer titels hoe liever het me is’.
Volgend op de, gelet op het bovenstaande, in de lijn liggende kennismaking van Prick en De Vroomen, vond op 14 mei 1974 op het Letterkundig Museum een bijeenkomst plaats van een inmiddels opnieuw uitgebreide redactie van de ‘Verzamelde Gedichten’ van Pierre Kemp, bestaande uit Gerrit Borgers, G.A. van Oorschot, Karel Reijnders, Harry G.M. Prick en Pim de Vroomen. Als jongste der redactieleden, maar wie zou daar schande van spreken, werd Pim de Vroomen verzocht het secretariaat voor zijn rekening te nemen.
Nu het zover was dat zéér veel bibliografische gegevens over pk's verspreid gepubliceerde gedichten aanwezig waren, werd de periode mei 1974 tot en met juni 1975 gebruikt om te komen tot een
| |
| |
werkelijk zo volledig mogelijk overzicht van het dichtwerk van Pierre Kemp, gepubliceerd dan wel ongepubliceerd.
Aanvankelijk heeft de redactie nog vastgehouden aan de wens van de pk-Stichting om ook een ruime keuze uit de niet-gepubliceerde gedichten van Pierre Kemp af te drukken in de ‘Verzamelde Gedichten’, maar dit voornemen werd in het voorjaar van 1975 als voorshands onrealistisch van de hand gewezen: Van Oorschots toenmalige secretaresse zou namelijk de in de ‘cahiers’ van pk aanwezige gedichten alle uittikken, maar alleen al de periode 1927-1937 leverde 200 vellen poëzie op, terwijl bovendien spoedig duidelijk werd dat het maken van een keuze uit deze onvoorstelbare hoeveelheid gedichten, tekstfragmenten en losse regels - niet altijd van even goede kwaliteit - de redactie voor schier onoplosbare problemen zou hebben gesteld en voor onvermijdelijke willekeur.
Als een soort compensatie voor het laten vallen van een keuze uit de niet-gepubliceerde gedichten, besloot de redactie enige tijd later tot opname van het weinige door Kemp gepubliceerde proza dat in directe samenhang staat met zijn dichterlijk oeuvre. Dusdoende moest de intussen ingeburgerde werktitel van ‘Verzamelde Gedichten’ worden ingeruild voor die van ‘Verzameld Werk’.
In juli 1975 werd het stramien voor de uitgave van het Verzameld Werk besproken. Besloten werd tot een dundrukuitgave in drie delen, die de volgende vijf afdelingen zou bevatten:
a. gebundelde gedichten met ingang van Stabielen en passanten uit 1934, zijnde pk's zgn. ‘tweede debuut’;
b. verspreid gepubliceerde gedichten vanaf 1929, omdat zich in dat jaar het ‘tweede debuut’ begint aan te kondigen;
c. proza van Pierre Kemp, voorzover dit geacht kan worden in onmiddellijk verband te staan met zijn gedichten;
d. een drietal gedichtenbundels die gerekend moeten worden tot het jeugdwerk van Kemp, en
e. de verspreid gepubliceerde gedichten die eveneens tot het jeugdwerk, de ‘juvenilia’ van pk behoren. - Bij deze indeling moet worden opgemerkt, dat de redactie de afdelingen d en e achterin in het Verzameld Werk heeft opgenomen, omdat zij niet tegemoet kon komen aan de wens van de uitgever om deze juvenilia van Kemp geheel weg te laten, doch anderzijds unaniem van mening was dat het Verzameld Werk beginnen moest met het hierboven genoemde ‘tweede debuut’.
Na deze min of meer ‘historische’ inleiding volgt hieronder een
| |
| |
overzicht van de door de redactie aangehouden indelingscriteria, alsmede per afdeling een beknopte verantwoording.
| |
Indelingscriteria
Zoals hierboven is uiteengezet, zit bij deze uitgave van het Verzameld Werk van Pierre Kemp als hoofdgedachte vóór de beschikking te hebben over een heruitgave van alle door pk gepubliceerde gedichten, aangevuld met dat Kempiaanse proza dat geacht kan worden in onmiddellijk verband te staan met de gedichten.
De gepubliceerde gedichten kunnen naar goed gebruik verdeeld worden in gebundelde gedichten en verspreid gepubliceerde gedichten. Speciaal bij Pierre Kemp komt hier evenwel de moeilijkheid naar voren, dat de dichter in een aantal gevallen gebruik heeft gemaakt van zijn schrijfmachine om bepaalde onderdelen van zijn oeuvre in de vorm van typogrammen te verveelvoudigen en bij vrienden, vriendinnen en kennissen te verspreiden. Kemp had hierbij een voorkeur voor een hoeveelheid van negentien exemplaren, een aantal waarmee de dichter altijd verwees naar Shelley (zie blz. 1107).
Na ampele overwegingen heeft de redactie, wel in navolging van de door het Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum aangehouden richtlijnen voor de beschrijving van afzonderlijk verschenen werken, onder het begrip ‘gepubliceerd’ al die gedichten verstaan die in gedrukte vorm werden openbaargemaakt, dan wel in de vorm van typogrammen in een veelvoud werden verspreid.
Bij deze als publicaties aangemerkte typogrammen resteert dan nog de vraag of ze als ‘bundel’ (afdelingen a en d) dan wel als ‘verspreid gedicht’ (afdelingen b en e) moeten worden beschouwd. De redactie heeft zich hierbij op het standpunt gesteld dat de grotere typogrammen tot de bundels zouden worden gerekend en de kleinere tot de verspreide gedichten. Een weergave van de, telkens afzonderlijk door de redactie genomen beslissing is opgenomen in de hier volgende verantwoording die de aangehouden indeling op de voet volgt.
| |
a. Gebundelde gedichten
Deze afdeling begint, zoals gezegd, met het zgn. ‘tweede debuut’ van Pierre Kemp. Zij bevat de gebundelde gedichten en de grotere typogrammen uit de jaren 1934-1965. Voor volledige bibliografische beschrijvingen wordt in het algemeen verwezen naar de Mede-
| |
| |
delingen van de Documentatiedienst van het Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum te 's-Gravenhage.
Stabielen en passanten (1934) werd evenals Fugitieven en constanten (1938) uitgegeven door Publiciteitsbureau ‘Veldeke’ te Maastricht.
Transitieven en immobielen verscheen in maart 1940 bij A.A.M. Stols te Rijswijk (zh) in Helikon, Jrg. 10, Nr. 3, in een oplage van 300 exemplaren.
Na de Tweede Wereldoorlog verscheen Standard-book of classic blacks in mei 1946 bij A.A.M. Stols te 's-Gravenhage in Helikon, Jrg. 12, Nr. 25, in een oplage van 1.000 exemplaren.
Het lange gedicht Pacific, eerst verschenen in Ad interim, Jrg. 3, Nr. 10, oktober 1946, werd ter gelegenheid van de zestigste verjaardag van Pierre Kemp op 1 december 1946 afzonderlijk uitgegeven door A.W. Bruna & Zoon te Utrecht in een oplage van 300 exemplaren.
Phototropen en noctophilen werd weer opgenomen in Helikon van A.A.M. Stols te 's-Gravenhage, en wel in jaargang 13, Nr. 34, februari 1947, in een oplage van 1.000 exemplaren.
Het lange gedicht Requiem (1948) en de Etudes op het laatste thema van de mens (1949) werden door pk in de vorm van typogrammen verspreid en vallen mitsdien, zoals hierboven is uiteengezet, onder het criterium ‘bundels’ zoals dat door de redactie voor deze uitgave is aangehouden. Requiem is gezet naar een door pk gedistribueerd ‘pre-definitief’ typogram uit de jaren 1947/48; de in het typogram van Reijnders aanwezige verbeteringen van de hand van pk werden door de redactie overgenomen.
Forensen voor Cythère en andere gedichten verscheen in juli 1949 bij G.A. van Oorschot te Amsterdam in De vrije bladen, Jrg. 2, Schrift 4.
Nog altijd meten zich begeerten met vaarwellen wordt als een soort toegift aangetroffen in de door Adriaan Morriën bezorgde uitgave Pierre Kemp: Een bloemlezing uit zijn kleine liederen (G.A. van Oorschot, Amsterdam, 1954).
De Tuin-suite werd op 5 maart 1954 in cahier-vorm aangeboden aan mevrouw en mijnheer Tijdens te Maastricht, terwijl een typogram ook zijn weg vond naar een breder publiek.
Het origineel van de Kleine suite voor Karel Reijnders dateert van 13 april 1954. Een facsimile van het blauwe schoolschrift werd, verlucht met in zeefdruk uitgevoerde tekeningen van Gustave Asselbergs, op 1 december 1964 in een oplage van 50 exemplaren door de pk-Stichting aan Pierre Kemp teruggeschonken als verjaarsattentie.
| |
| |
De Kleine suite over bloemmotieven uit 1954, verschenen in Schrijversalmanak voor het jaar 1955, werd in de loop van 1966, bij gelegenheid van Kemps tachtigste verjaardag, in opdracht van Antiquariaat Schuhmacher te Amsterdam weliswaar gedrukt, doch nimmer verspreid omdat het typografische resultaat uiteindelijk niet aan de verwachtingen beantwoordde.
De Petite suite pour Marguerite gaat terug op een typogram uit 1954. De suite werd in 1965 nog eens afgedrukt, in afleveringen, in Credo, diocesaan weekblad voor Limburg.
De Suite van de negen barometers vulde in de zomer van 1955 nagenoeg een hele aflevering van het te Tienen verschijnende Beeld, tijdschrift voor poëzie; de bewuste aflevering van het door o.m. Freek Dumarais, de ‘dichtende postbode’, bezorgde tijdschrift werd door Pierre Kemp altijd als bundel beschouwd.
Engelse verfdoos verscheen op 1 december 1956 in een oplage van 750 exemplaren bij Bert Bakker, Daamen n.v. te 's-Gravenhage, en wel ter gelegenheid van de zeventigste verjaardag van de dichter. De boekverzorging was in handen van Dick Elffers.
Maastricht en ik, met een getekend portret van pk door Hub. Levigne, werd in november 1956 ‘voor rekening en risico’ van de Bibliophielenclub ‘De Ster’ in een oplage van 500 exemplaren uitgegeven door Uitgeverij ‘Veldeke’ te Maastricht. De bundel ontstond uit een opdracht van het toenmalige ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen tot het schrijven van een gedichtenreeks over de stad Maastricht. In 1971 verscheen bij Maaslands Antiquariaat, Maastricht, een beperkt gehouden herdruk.
Maastrichtse suite voor Fernand Lodewick verscheen in februari 1957 als Eerste Boek van De Renildis Handpers van Maurice Laudy te Utrecht in een oplage van 19 exemplaren. Het titelvignet werd getekend door Eugène Laudy, het bandontwerp was van Diet Laudy-van Dullemen.
Droom in het Jekerdal, een kindergedicht voor Folkertje Tijdens, door pk geschreven in februari 1956, verscheen op 28 maart 1958 als Tweede Boek van De Renildis Handpers van Maurice Laudy te Utrecht in een oplage van 19 exemplaren. In hetzelfde jaar verschenen er bij Jos Kipping te Maastricht drie kopergravures over hetzelfde onderwerp en in eenzelfde oplage.
Eveneens in 1958 verscheen bij G.A. van Oorschot te Amsterdam de bundel Vijf families en één poederblauw in een stofomslag van Nicolaas Wijnberg.
| |
| |
Ballet de coeur verscheen in september 1959 bij Ernest van Aelst te Maastricht in een oplage van 40 exemplaren bij gelegenheid van het huwelijk van Lily Maessen en Harry G.M. Prick. Het gedicht ‘Les deux statuettes’ was in augustus daarvóór al afgedrukt op hun door J.W. Veltman te Maastricht gedrukte huwelijksaankondiging (oplage 350 exemplaren).
Het jaar 1959 kent nog andere bundels, te weten Emeritaat, in een stofomslag van Th. de Haan uitgegeven door A.A.M. Stols te 's-Gravenhage, en Garden 36, 22, 36 inches, dat - gemodelleerd naar de ideale maten van de Blue Bell Girls te Parijs - werd uitgegeven door G.A. van Oorschot te Amsterdam in een stofomslag van Nicolaas Wijnberg.
Van Roodkapje's ware gedaante, verschenen in Tirade van juli/augustus 1959, bestaat een aantal ongepagineerde overdrukken. Om deze reden heeft de redactie deze gedichten beschouwd als een ‘afzonderlijke uitgave’.
Les folies Maestrichtoises werd in het najaar van 1960 in opdracht van Fernand Lodewick te Cadier en Keer door Willem Veltman te Maastricht gezet en in een oplage van 135 exemplaren gedrukt. De dertien verzen gaan in de uitgave hand in hand met dertien corresponderende pentekeningen en een tekening op het omslag van Willem Hofhuizen.
Au pays du tendre Mosan (1961) verscheen in juni 1961 bij Uitgeversmij n.v. Standaard-boekhandel te Amsterdam als Nr. 3 van de Roepingreeks, een serie uitgaven onder auspiciën van het maandblad Roeping.
De incomplete luisteraar / De sieraden is opgebouwd uit twee complete bundels, waartussen Pierre Kemp een hoger soort eenheid aanwezig achtte. De dubbelbundel verscheen in 1961 bij G.A. van Oorschot te Amsterdam in een stofomslag van Helmut Salden.
Speelgoedtentoonstelling werd in 1962 in opdracht van de pk-Stichting uitgegeven in de vorm van losbladige facsimile's van de gedichten in handschrift. Bij de uitgave van de pk-Stichting behoort de catalogus van een in 1959/1960 gehouden tentoonstelling in het Etnografisch Museum te Neuchatel, Zwitserland. De vijfendertig verzen, geïnspireerd door deze catalogus, werden door pk geschreven in het jaar 1961.
Suite voor een fan, met een uit 1913 daterend mode-ontwerp van pk op het omslag, verscheen in augustus 1964 bij de Arcadiapers te Bloemendaal in een oplage van 75 exemplaren. Bij het gedicht
| |
| |
‘Somewhere in Limburg’ behoort een ansichtkaart met het opschrift ‘Simpelveld, Zuid-Limburgs landschap’; deze foto werd niet mede afgedrukt.
Perzische suite, een cyclus gedichten die Pierre Kemp bij Perzische miniaturen schreef, werd op 1 december 1965 in een oplage van 150 exemplaren uitgegeven door de pk-Stichting te Maastricht, opnieuw voorzien van de kaartreproducties, zeven in getal, die de dichter hadden geïnspireerd. De in die uitgave opgenomen teksten van E.F. Tijdens, nl. ‘Pierre Kemp en het Oosten’ en ‘Aantekeningen bij de miniaturen’, werden in de onderhavige uitgave van het Verzameld Werk van Pierre Kemp niet mede afgedrukt.
| |
b. Verspreide gedichten
Het is in het door de uitgever aangegeven bestek van deze Verantwoording niet mogelijk alle vindplaatsen te vermelden van de verspreid gepubliceerde gedichten van Pierre Kemp. In verband hiermee moet volstaan worden met een verwijzing naar de bibliografische gegevens zoals deze voorkomen in de hierboven genoemde uitgaven van Pim de Vroomen (Voorlopig register) en Harry G.M. Prick (Voornaamste geschriften). Raadpleging van de beide werkstukken brengt het voordeel met zich dat men bij de eerste auteur de gedichten alfabetisch naar titel gerangschikt vindt, en bij de tweede auteur de chronologische volgorde per publicaties.
De door de redactie aangehouden chronologische volgorde (per jaar aangeduid) van de in deze afdeling opgenomen verspreid gepubliceerde gedichten is in het algemeen identiek aan de volgorde in het hierboven genoemde overzicht van Harry G.M. Prick. Hierbij moet echter wel bedacht worden dat verreweg de meeste gedichten van pk weliswaar eerst in tijdschriften werden gepubliceerd, doch tevens dat ze in een later stadium vaak werden opgenomen in de in de eerste afdeling genoemde bundels. Uiteraard wordt het hierdoor niet eenvoudiger om uitgaande van het door Prick geredigeerde chronologische overzicht als lezer vast te stellen welk gedicht tot welke publicatie heeft behoord. Het gaat hier evenwel om een probleem dat, hoezeer de redactie zulks ook betreurt, niet in het bestek van de onderhavige uitgave op bevredigende wijze kan worden opgelost.
Heeft het bovenstaande in eerste instantie betrekking op de bijdragen van Pierre Kemp aan literaire maandbladen en andere periodieken, toch moet niet vergeten worden dat in deze afdeling veel- | |
| |
al ook de teksten worden gevonden van de zeer kleine afzonderlijke uitgaven (bijv. gedichten voorkomend op nieuwjaarskaarten, huwelijksaankondigingen, e.d.) en van de kleinere typogrammen, die - omdat het geen ‘bundels’ waren - niet werden opgenomen in de eerste afdeling. Omdat deze typogrammen, zoals de aanduiding al aangeeft, veelal niet in de literaire maandbladen zijn terechtgekomen, wordt in het onderstaande nog wel even hun datering vermeld. In wezen betreft het hier poëzie van Pierre Kemp die in deze uitgave van het Verzameld Werk vaak voor het eerst wordt afgedrukt.
Wat betreft het begin van deze afdeling heeft de redactie unaniem geoordeeld dat ‘Alleenstaand huis’, verschenen in De Gemeenschap van 1929, geacht kan worden het zgn. ‘tweede debuut’ het vroegst aan te kondigen. ‘Engelen’ werd in december 1974 in facsimile naar een niet eerder in druk verschenen manuscript uit 1929 opgenomen op een nieuwjaarskaart van Noriko, Yukiko en Pim de Vroomen te Leiden.
‘Tourismen’ gaat terug op een typogram van 27 februari 1943.
Het typogram van ‘Ei voor Turkoois’ is waarschijnlijk van 1948. Het gaat hier om een typogram dat door Lily Maessen in mei 1959 in een vijftal exemplaren is vervaardigd op basis van een door Adriaan de Roover in 1957 uitgetikt manuscript van pk, zodat de tekst strikt genomen niet onder de, in dit geval te hardvochtig geachte, criteria van de redactie valt.
Het manuscript dat ten grondslag ligt aan het typogram van ‘Oosters’, ondertekende Pierre Kemp op 20 mei 1954 in rode inkt met: Diabolus a K.mp.s.
‘Cameeën’ werd op 20 september 1959 door pk aangeboden aan mevrouw A. Hanlo-Crobach, de moeder van Jan Hanlo.
Het gedicht dat begint met de woorden ‘Een dichter voelt de polsen van de letters’ werd op 5 december 1957 toegezonden aan dokter J.C. Berntrop te Amsterdam.
De gedichten op blz. 863 e.v. komen uit een ‘Suite Verinnigd papier’, door pk in 1957 samengesteld ten behoeve van een Zaanse papiergroothandel. Omdat de public relationsuitgave uiteindelijk niet doorging, ging pk er toe over de gedichten afzonderlijk elders onder te brengen. De redactie heeft nu op deze plaats de niet elders gedrukte gedichten opgenomen.
De ‘Suite “Facetten van het dichterschap”’ gaat terug op een typogram uit mei 1958 voor A. Roland Holst bij gelegenheid van diens zeventigste verjaardag.
| |
| |
De kleine suite ‘Trio van de trap’ werd op 31 juli 1958 door pk toegezonden aan dokter J.C. Berntrop te Amsterdam. Het trio stak in een lichtgroen omslag waar pk in rode inkt een trap op tekende.
‘La joie des Lèvres (Sexain)’, opgedragen aan Fernand Lodewick, is een typogram uit november 1958.
‘Bezoek’ werd in december 1958 met een kopergravure door Jos Kipping afgedrukt op een nieuwjaarskaart van Annemiek Rutten en Jos Kipping te Maastricht.
‘Een nieuwe nuance “Inkoop-blauw”’, opgedragen aan Lily Maessen en Harry G.M. Prick, is van 10 april 1959.
‘Uit een “Trio van de populier-pluis”’, opgedragen aan dokter J.C. Berntrop te Amsterdam, dateert van 9 augustus 1959.
‘Realiteitsziek’ en ‘Slotregel’ zijn afkomstig uit de ongepagineerde Tirade-bloemlezing, G.A. van Oorschot, Amsterdam, z.j. [1959].
Het ‘Trio voor Gabriël Smit’ wordt aangetroffen in het Gabriël Smit-nummer van Roeping, februari 1960, blz. 527-530, en wel onder de titel ‘Twee trio's; het tweede trio, bestaande uit de gedichten ‘Zingende daad’, ‘Zon-attest’ en ‘Vermaak in het loof’, werd opgenomen in de bundel De incomplete luisteraar / De sieraden.
Het gedicht ‘Garden 36, 22, 36 inches’, opgedragen aan Hans Roest, is in afwijking van de door de redactie aangehouden criteria niet afkomstig van een typogram, doch uit de pk-collectie van Harry G.M. Prick.
Het typogram van de ‘Grote fantasie’ dateert van 24 juli 1960, zoals ‘Chanson chagriné’, opgedragen aan Jan Hanlo, dateert van 24 december 1960.
‘Lecture à vue’, aan Harry G.M. Prick, is van 1 januari 1961 en ‘Iets voor Iet Zeguers’ van 5 juni 1961.
De ‘Trois épitres dédicatoires’, ‘Woede over een aardbol zonder Kemp-land’ (zie ook blz. 1124) en ‘Aan Adriaan Roland Holst’ worden alle aangetroffen in de aan pk gewijde aflevering van Roeping, december 1961.
Het gedicht ‘Het paar’ werd in oktober 1961 met een houtsnede door Jos Kipping afgedrukt op de huwelijksaankondiging van Annemiek Rutten en Jos Kipping te Maastricht.
‘Trajectum ad Mosam dulce sonans’ bestaat uit drie gedichten voor het Jubileumboek van burgemeester W. Baron Michiels van Kessenich te Maastricht, mei 1962.
‘Vaarwel aan een Noordzee-strand’ en ‘Walpurgisnacht’ werden
| |
| |
in augustus 1962 door de dichter, zich bedienende van het lyrisch pseudoniem Pierre de la Vaslin des Linges- lyriques, aangeboden aan Lily en Harry G.M. Prick, respectievelijk Margrit en Karel Reijnders.
‘Court métrage’ bevat de gedichten die pk schreef tijdens de opnamen van de Pierre Kempfilm door Corinne du Mée-van Moorsselaar op 27 en 28 februari en 1 maart 1963. De gedichten kregen in pk's dichterlijke boekhouding als titel niet méér mee dan hun produktienummers, nl. 63.032 tot en met 63.041. We vinden nog een produktienummer, nl. 63.125, boven het gedicht dat pk eind 1963 toezond aan dokter J.C. Berntrop te Amsterdam.
‘Dichterschemering’ gaf pk op 18 april 1963 mee aan Piet Calis bij gelegenheid van diens interview met pk voor Gesprekken met dichters, Bert Bakker/Daamen n.v., Den Haag 1964, blz. 37.
‘Aan Jan Hanlo’ werd openbaar gemaakt in: Jan Hanlo, In een gewoon rijtuig, G.A. van Oorschot, Amsterdam, 1966, blz. 175.
Postuum werkte pk in 1974 mee aan de verschijning van het feestnummer Tirade 200, waaraan hij, ingeleid door Harry G.M. Prick, vijf gedichten bijdroeg. Het gedicht ‘Cartografie’ is onder de titel ‘Cartophilie’ ook opgenomen in ‘Kempiter geheel de uwe’ (zie blz. 1120).
Volledigheidshalve zij tenslotte op deze plaats vastgelegd, dat, op dezelfde dag waarop de onderhavige uitgave van het Verzameld Werk ten doop werd gehouden, nl. 1 december 1976, bij de Werkplaats De Bange Duivel te Leiden onder de titel Poeder van maankop (en in een typografie van Frans Montens) een bloemlezing het licht zag, in een oplage van 125 exemplaren, met zes gedichten van Pierre Kemp, originele etsen van Pol Jong, Lydia Luyten, Ab Steenvoorden, Marius Vroegindeweij en Pim de Vroomen, foto's door Hein de Bouter en Leo van Maris, en een woord achteraf van Harry G.M. Prick. Het gaat hier om de gedichten ‘Oorlogspraeludium’ (fragment, 1914), ‘Alleenstaand huis’ (1928), ‘Rood’ (1939), ‘Family-appeal’ (1947), ‘Neus-herinneringen’ (1955) en ‘Nachtgedicht’ (1963).
| |
c. Proza
In deze afdeling staat het weinige proza dat Pierre Kemp als een soort onmiddellijke toelichting op zijn dichterlijke activiteiten geschreven heeft.
In de eerste plaats treft men hier de prozateksten aan die pk in de
| |
| |
periode november 1944 - februari 1946 aan het Advertentieblad voor Limburg heeft bijgedragen.
Het opstel ‘Woord, kleur en inspiratie’ verscheen eveneens in het Advertentieblad, nl. op 4 januari 1947, doch de redactie heeft bij de gereedmaking van de kopij de voorkeur gegeven aan de meer uitgebreide versie van de tekst, zoals deze verscheen in De Gids, april 1955.
‘Mijn lievelingsboek?’ verscheen in Critisch bulletin van september 1955 en de ‘Toelichting bij het ‘Rood van het Joodse Bruidje’, in Vandaag 4, november 1966.
Pierre Kemps op de band uitgesproken dankwoord van 30 november 1956 voor de aan hem toegekende Constantijn Huygensprijs is hier op blz. 1061 voor het eerst afgedrukt.
‘Geuren, kleuren, klanken’ verscheen op 9 november 1959 in Het Vaderland; een jaar later werd de tekst, zonder titel, nog opgenomen in Schrijversdebuten, A.A.M. Stols/J.P. Barth, 's-Gravenhage, 1960.
Het ‘Explicatief accompagnement van mijn “Droom in het Jekerdal”’ stond, samen met het gedicht zelf, in Roeping, april 1958. Op het omslag van de desbetreffende aflevering en bij de tekst van het gedicht vindt men een drietal lino's van Geertrui Charpentier.
‘Voorkeuren’, handelende over pk's gedicht ‘Tekens aan het wereldruim’, werd bijgedragen aan Elseviers weekblad van 1 oktober 1960.
‘Enige notities’ is ontleend aan een grijs ruitjesschrift van pk, met op het etiket: ‘Enige notities naar aanleiding van een verzoek van Mr. Fred van Leeuwen, 17 en 18 februari 1961’; op blz. 1 van dit schrift treft men vervolgens de door de redactie aangehouden titel aan. Fragmenten uit dit handschrift werden eerder afgedrukt in Pierre Kemp, Schrijvers Prentenboek 7, 's-Gravenhage, 1961.
De ‘Drie brouillons in proza’ verschenen in het aan Pierre Kemp gewijde Roeping-nummer van december 1961; ‘Dichterschap’ en ‘Wijze van werken’ werden nadien nog afgedrukt in Literair akkoord 6, A.W. Bruna & Zoon, Utrecht, 1962.
De ‘Toelichting bij “De namiddag van een stille katholiek”’, opgenomen in de bundel Au pays du tendre Mosan (1961), was al eerder verschenen in Maatstaf, november 1954.
Met betrekking tot de brieven van Pierre Kemp, hier gerubriceerd onder de verzamelnaam ‘Epistels’, moet de redactie opmerken dat het in deze uitgave niet mogelijk is zelfs maar één stap in de richting
| |
| |
van de volledigheid te zetten. De keus is daarom gevallen op hetgeen fragmentarisch hier en daar in druk is verschenen.
Het facsimile van het handschrift van pk over Pacific is ontleend aan Ad interim van oktober 1946, resp. aan de afzonderlijke uitgave die op 1 december 1946 bij A.W. Bruna & Zoon te Utrecht het licht zag.
De ‘Begeleidende brief bij de “Kleine suite voor Karel Reijnders”’ uit 1954 werd toegevoegd aan de facsimile-uitgave van 1964.
‘Kempiter geheel de uwe’, een keus uit de brieven van Pierre Kemp, geschikt en ingeleid door Harry G.M. Prick en Karel Reijnders, werd opgenomen in de pk-aflevering van Roeping, december 1961. Hetzelfde geldt voor de brieffragmenten, betrekking hebbend op het gedicht ‘Woede over een aardbol zonder Kemp-land.’ Schets voor een roodkapje, in het voorjaar van 1957 geschreven als het proza-concept voor een gedichtencyclus ‘Roodkapje’, werd in december 1961 uitgegeven als het zesde boek van Maurice Laudy, Achter de Dom te Utrecht; het was het eerste deeltje van de reeks ‘Uit de paleiscahiers van Pierre Kemp’.
| |
d. Juvenilia: Gebundelde gedichten
In deze afdeling staan de gebundelde gedichten van vóór het zgn. ‘tweede debuut’ van Pierre Kemp waarmee de eerste afdeling van deze uitgave begint.
Het wondere lied, met een Inleiding door J. van Well S.J. en een inleidend gedicht ‘Aan den zanger van het wondere lied’ door Felix Rutten, verscheen in 1914 bij M. Gerrese te Heerlen, met een vignet van pk op het omslag. Een tweede druk, waarin de Inleiding van pater Van Well werd weggelaten, zag het licht in 1920 bij L.J. Veen te Amsterdam.
De bruid der onbekende zee en andere gedichten werd in 1916 uitgegeven door de Maastrichtsche Boek- en Handelsdrukkerij te Maastricht.
Carmina matrimonialia is in 1928, in een oplage van 200 genummerde exemplaren, gedrukt door C. Nypels op de persen van Leiter-Nypels, uitgegeven door Uitgeversmaatschappij ‘Veldeke’ (n.v. Schmitz & Kemp) te Maastricht.
| |
e. Juvenilia: Verspreide gedichten
Uitgaande van de stelling van Karel Meeuwesse, dat Pierre Kemps oudste poëzie een onvervangbare waarde heeft voor wie de genesis
| |
| |
van de dichter van later bestudeert (cf. Dietsche Warande en Belfort, 1957), heeft de redactie zich alle moeite getroost om hier een afdruk te bezorgen van al die verspreid gepubliceerde gedichten waarop zij de hand kon leggen.
Voor de allervroegste gedichten van Pierre Kemp, in de jaren 1909-1913 geschreven onder het pseudoniem Rob. Ree, is de redactie uitgegaan van drukproeven van De Limburger Koerier uit de pk-collectie van Karel Reijnders. Het pk-onderzoek is nog niet zover gevorderd, dat vast zou staan of deze gedichten inderdaad allemaal werden gepubliceerd. De door de redactie aangehouden volgorde van afdrukken is dan ook niet die van de (voorhands grotendeels onbekende) publicatiedata, maar van de door pk op de proeven aangetekende data van ontstaan.
Het eerste gedicht, ‘Klokken’, werd, zulks in tegenstelling tot vermeldingen elders (o.m. in het Schrijvers Prentenboek), geschreven op 30 december 1909 en op 23 april 1910 in De Limburger Koerier opgenomen. ‘Wiegeliedje’, hier afgedrukt op blz. 1280, werd geschreven op 8 september 1910; een jaar later verscheen het als Nina en getoonzet door Theod. Senecaut ook als afzonderlijke uitgave bij Muziekdrukkerij Chr. Schäfer & Co, Eindhoven, 1911, als ‘Verplicht Koor in de 3de Afdeeling van den Zangwedstrijd, uitgeschreven door “Het Rozenknopje”’ te Eindhoven.
‘Idealen’ en ‘Het lied der sterren’ zijn, samen met ‘Eigen licht’ en ‘Hemelvaart der liefde’ (beide opgenomen in Het wondere lied), mede verschenen in Dietsche warande van januari 1913.
‘Herinnering’, blz. 1306, is in 1912 op een voor de redactie niet verifieerbare datum ook verschenen in Het Zuiden.
In de jaren na 1913 werden nog gedichten aangetroffen in het weekblad De nieuwe eeuw (1917 en 1918), de Katholieke illustratie (1919), Dietsche warande en De Beiaard (1920), Mei (1922), Eucharistisch congresboek (Amsterdam, 1922), Roeping (1924 en 1925), de Feest-cantate op blz. 1349 als afzonderlijke uitgave (1925), en tenslotte nog in Erts, letterkundige almanak (1926) en De vrije bladen (1926). Bij het uit 101 strofen bestaande ‘Hemelvaart’ (blz. 1339) verwees Pierre Kemp in een voetnoot naar: ‘S. Teresia de Jesus (1515-1582)’.
Met betrekking tot de spelling merkt de redactie het volgende op. In de eerste en tweede afdeling werd de spelling aangepast (vooral dubbel o, sch en buigings-n), ook al omdat Pierre Kemp zulks op prijs gesteld zou hebben. In de derde en vijfde afdeling bleef de spel- | |
| |
ling onveranderd, voorzover het de artikelen uit Het Advertentieblad resp. De Limburger koerier betreft. De brieffragmenten in ‘Kempiter geheel de uwe’, door de redactie overgenomen uit Roeping, december 1961, zijn destijds al met instemming van pk omgespeld.
Spatiëringen en/of cursiveringen in de oorspronkelijke teksten zijn door de drukker genormaliseerd tot uitsluitend cursiveringen.
September 1976
pim de vroomen
|
|