Verzameld werk. Deel 3(1976)–Pierre Kemp– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 1350] [p. 1350] 1926 Zonsondergang Waar staat hier ergens toch dien oven open? Waar stijgt hier toch dien geur van ouden wijn? Waar komt die klank toch uit de lucht geloopen Of harpen in den wind geslagen zijn? Daar wordt gemalen door de oneindigheid Tusschen de molensteenen lucht en aarde. De zon ziet hoe het vocht wordt uitgespreid En droogt het meel verinnigend zijn waarde. Daar beidt de groote bakker van den tijd En kneedt het meel met bloed van roode druiven; Tot héél de deesem breed is uitgedijd En hij het brood in 't vuur der zon kan schuiven. Gij hoort het zuchten, tot de poort ontsluit En met zijn rijper geur de lucht kan vullen En roepen door het ruim: ‘Deel me uit! Deel me uit, Waar simplen willen van mijn kruimen smullen! Deel me uit, voor héél de menschheid is genoeg! Ziet gij dan niet mijn groeien in het breken. 't Is nooit te laat, te komen, nooit te vroeg En ieder beet doet nieuwe beten kweeken. Komt dan voor wie dit wonder is gedaan, Dit durend offren van de geurge sneden, Want niemand is nog ongestild gegaan En niemand hoeft te hongren in het heden!’ Waar stond daar ergens toch dien oven open. En zong er zacht het goede, gouden brood? Waar kwam dien ouden wijngeur uit gedropen En doopte 't blauw der luchten met zijn rood! [pagina 1351] [p. 1351] Waar kwam die klank toch uit de lucht gevlogen, Of wilgenloten op het water slaan? De lucht staat stil, de tijd lijkt onbewogen. De zon schijnt niet meer en nog niet de maan. Vorige Volgende