Verzameld werk. Deel 3(1976)–Pierre Kemp– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 1318] [p. 1318] 1917 De bekoring der Kerst-engelen Zes englen sliepen boven Bethlehem. Gabriël zond ze en één hield er de wacht Om hen te wekken met zijn heldre stem, Wanneer de ster zou vallen in dien nacht. De wolkenlagen schoven traag voorbij, Maar de englen sliepen kalm en iedre zucht Viel langzaam-wentlend neer met zacht gevlij Tot vlokjes sneeuw, hoog uit de zwarte lucht. De wakende engel beidde maar de ster - 't Bleef duister. - Mee nam zij de zeven-al Naar 't slot waar 't kind geboren werd, daar ver Tusschen die lichtjes pinkend diep in 't dal. Zij zouden zingen luid en schoon en lang. Maar wat? Zij wisten 't en zij wisten 't niet. In droom herhaalden neurjend zij 't gezang, Hymne doorweven van een wiegelied. Daar stiet een windstoot plots den wolkvloer op. De wakende engel zag een zeldzaam paar, 'n Oud man, gebukt den patriarchenkop, Lichtend vóór jonge vrouw - met een lantaarn. Een stem van storm die door de wolken liep, Sloeg de engel taal van hoon om 't luchtig oor. ‘Dat paar wat ginder strompelt voort,’, zoo riep Die valsche stem, ‘voor hen straks zingt ge uw koor!’ ‘Zij is het die uw koning baren zal, Niet in paleis met gouden legersteê, Maar in een krib van een verlaten stal. En daarom zou zoo'n ster u nemen mee?’ [pagina 1319] [p. 1319] ‘De sneeuw voegt door de kromme planken thans De breede reten dicht en van het licht Dat straks zal komen, ziet geen geest den glans En van het Kindje geen het lief gezicht!’ De wakende engel werd bedroefd en stiet De slapers wakker: ‘Luistert gij met mij! Is daar een zanger in den nacht, die 'n lied Zingt op zoo'n allervalsche melodij?’ Zij hoorden 't allen, werden mee bedrukt En heen vlood héél de Juni van hun droom. Daar viel, gelijk een appel afgerukt Door wind, een ster door 's winters witten doom. Er stonden zeven zeteltjes verguld Aan boord dier ster. De zeven stapten in En vielen mede - in sluiers vuur gehuld - Voorbij Herodes' hoogsten torentin, Boven den kleinen stal dien 't paar betrok. Dat ook de snelle vaart zoo snel was uit!? Ze moesten zingen na dien plotsen schok. De valsche stem zong ook, zoo luid, zoo luid!! De zeven englen werden van een lied Doorzongen sterker dan hun wil, zoozeer Gehecht aan hemelpracht en bijna niet Te wenne' aan 'n armen Onzen Lieven Heer. Nog riep de valsche stem in lang gehuil, Maar sterker klonk der englen notentocht. Toen groef de stem des boozen zich een kuil In een der waatren van den Syr'schen bocht. En uit den storm, uithollend daar de zee Riep door den golvenkoker nog de stem Voor 't laatst een lang-gerekt verechood: ‘Wee!!!’ Over het arme Kind van Bethlehem. [pagina 1320] [p. 1320] Maar verder dan die stem ooit klinken kon. Drong 't milde lied der zeven englen door. De Wijzen aan den Opgang van de Zon Luisterden, fluisterend tot elkander: ‘Hoor!’ Vorige Volgende