Verzameld werk. Deel 3(1976)–Pierre Kemp– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 1270] [p. 1270] Storm. De winden woeden in mijn somber woud; de stormstem schreit tot dreun in 't dicht geblader; de weemoed kolkt en loeit en bruist me in de ader, mijn lichaam siddert. Windjacht giert, ril-koud. De reuzearm des storms grijpt 't huivrend hout en smakt en splijt de takken altegader; de donder schokt en rolt met hol gerader door 't zwoegend zwerk, dat rampe en onheil brouwt. De regen gutst in scherpe stralen tegen mijn bleek gelaat, waarin de oogen puilen. Ik zoek vergeefs, wáar 't rillend lijf te schuilen... De bliksem vlamt... doch nergens speur ik wegen... In 't bruisend loover ruischen stroomen regen... Het stormlied giert in razend, rustloos huilen... Vorige Volgende