Verzameld werk. Deel 3(1976)–Pierre Kemp– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 1209] [p. 1209] Oorlogspraeludium Tongen van vuur werden alom gezien! De steden zagen ze; en verdwaalde stemmen, Door wind gevoerd naar het gebied der stad, Riepen heel zacht - als ver - een klagend: ‘Chaos!’ En die nog wandelden in 't zomerwoud, Zij spraken in hun huis van 't vreemd gerucht, Dat bladeren der bomen opensperden En groene tongen huivrig ‘Chaos!’ riepen. De holen van de bergen huilden 't na En gele mergeltongen brulden 't uit Spelonken, in een aldoor woester dwarling Tot veel verechood ‘Chaos!! Chaos!’ dof In drogen plof tot bol gestuif van zand, Dat grottenlong uit stenen gorgel stiet. Tongen van vuur werden alom gezien; En boven ieder huis brandde zo'n vlam. De zon ging onder in een mist van geel- carmijn... de maan rees als een stille bruid, Die sterven gaat aan plots-geheime kwaal... De stond was heerlijk en de zomer schoon En lilaluwen over stille gouw... Die vuurge tong... tong-tong... vuur-vuur... tong-tong ‘Mijn hart is ongerust, ik heb een kind...’ ‘- En ik een bruid!’ - ‘En ik een moeder, die Ik min gelijk een kind alleen dat kan...’ De vuurge tongen... tong-tong... vuur-vuur-vuur! ‘Ik heb een vader met een grijze baard, Schoon als legenden uit een verre tijd Van een vergeten land...’ [pagina 1210] [p. 1210] - Ik heb vannacht een stem uit 't buitenland Gehoord, die immer luider: ‘Chaos!’ riep; - En klonk een koor van vele stemmen luid: ‘De landen en de steden zijn getekend!’ ‘Ik zag een stoet van vuurge tongen, veel. De horizonnen waren rings gedempt. Legers van vuurge vlinders rukten uit De kimmen naar de kom van het heelal!’ Dat was de derde dag: - te nacht, toen heel De wereld lag in rust en vuurge tongen Zweefden in massa's aan en bleven stil staan Boven het dak van hutten en paleizen. De huizen zijn gemerkt! De grote dag Van bloed en ijzer aan de kim ontbloeid! De herfst vervroegd; de bomen staan reeds bruin. Een boom zei tot een ander: ‘Zie ik sterf En heb de lijken van de volkren niet gezien!’ Vurige tongen zweefden boven mensen... En die men zei: ‘Daar zweeft een vlam op u’ Werd bleek en keek beangstigd in de spiegel, - ‘Gij liegt, gij liegt! Die vlam is boven u! Niet boven mij, die niemand haat!’ Toen had heel 't mensdom het gevlam gezien! Gebaren, woorden en gedachten waren Vol van dat onverklaarbaar vuur-getong, En die zijn naaste ontmoette riep aldoor: ‘Die vuurge tong!... vuur-vuur... tong-tong... vuur-vuur. En die zijn bruid ontmoette wist zijn heil Weer ver, en zei: ‘Uw bruilofskleed is rood; Tussen uw borsten wankt een zwarte vlam!’ - ‘Wat is u toch, geliefde?’ ‘Vuur! Vuur! Die vuurge tong! Vuur!! vuur!!! Giftige vlammen met een rand van bloed!’ [pagina 1211] [p. 1211] Chaos! Chaos!! De mensen zijn getekend! IJzeren bloemen zijn ontsproten In tuinen van geweld. Geuren van brand zijn haar vergiftige adem, Haar stengels rotten onder 't bloeien weg; En 't baat niet, dat uw kind gezegend is, Door alle heiligen gebenedijd. Die vuurge tong! Vuur-vuur... tong-tong... vuur-vuur! Een schip voer door de stilte van de zee. Een grote hand lag over al de lichten Der kusten, heind en veer... Het schip verdween... Een late visser zag een vreemde vis - Die lijze zich bewoog naar 't volkren-midden - Onder de spiegel van de duistre zee. Zijn ogen waren vuur en soms dook hij Omhoog en keek wantrouwig naar de kust, Totdat een stem van kruit in stalen buis Gevangen, plots bevrijd, hem dondrend vroeg: ‘Waarheen?’ De vis dook stil, en zweeg... De volkeren der kusten vonden, daags Na 't lichten van de vreemde vis, het strand Bedekt met kransen van verbrande rozen. Op iedren krans een naam: ‘Ontvang, o lief, De laatste groet der zielen uit den vis!’ ‘En dat is nog maar een begin!’ ‘En dat is nog maar een begin!’ Zong een waanzinnige vrouw, die moeder was, In tweezang met verminkte oorlogsman: ‘En dat is nog maar een begin!’ ‘Van de lente van de volkrenstrijd, Die zal teistren de rijken al; Want de strijd zal ook zijn in de lucht, Bij een vuur, dat de spiegel der zeeën splijt...’ ‘En de brandende hoeven een bloesemval [pagina 1212] [p. 1212] Van de vuur-ijzerboom met de sintelvrucht...’ ‘En het eind!’ ‘En het eind, Dat niemand mijn kindren meer maken kan!’ ‘Dat het al verdwijnt In één bloed om één vuur...’ ‘En één rouw’ ‘En ik een verminkte oorlogsman!’ ‘En ik een onteerde vrouw!’ Augustus 1914. Vorige Volgende