Verzameld werk. Deel 2(1976)–Pierre Kemp– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 803] [p. 803] Anti-urbanisme Toen was ik jong en schiep ik op het blanco kroonpapier mij steden groter dan Parijs. En wat ik daarbij zong! Eén lange met voorjaarslucht harmoniserende wijs, waarin de zwier van de achttiende eeuw en het modern verkeer markeerden zeer. Uit handvol kleurige stiften greep de idee, die mij tot zulk papieren stedenbouw bezielde, de juiste tint. Uit steenrood vormde blok na blok de straten zich en pleinen mee, met àl de kerken waar 'k meteen in knielde en àl de lokalen waar de-bok-in-mij me trok. Toen was ik jong en aan mijn schepping vrat geen sfeer van leed. Ik wist niet eens waarom ik zo met potlood deed en om het blauw van stromend water zong. Waarom ik trok zo traag de ovale lijn met dat geboomte-groen, wanneer ik schiep de schijn van Juni-parken en van Mei-plantsoen. Waarom moest ik dat doen? Ik had een stil, warm en behaaglijk nest en toch was 't of ik met mijn stiften vloog naar buiten over 't lokkende papier. Rook ik dan niet de stank, die elke stad verpest, zodra zij wakker wordt, als ik mij boog naar dit plezier? [pagina 804] [p. 804] Somde ik dan nooit het redeloos verdriet van al die duizenden gelijk aan mij? Of at ik maar de strofen van een lied gulzig als ijsjes in een lange rij? Zo trok ik blok na blok in huizenverf en stipte ik áán de bogen van een brug, al zag ik rond mij 't lijkgroen van 't gesterf en 't stager krommen van zo veler rug. Mijn steden waren schoon en groots hun pleinen, vol zomerkoelte om ruisende fonteinen, verlichte kiosken voor schemeringmuziek. Torenhanen glommen nog in het avondvallen over de tromslag en 't fanfareschallen en álles verdisconteerde ik in mijn grafiek behalve 't leed. Ik bleef bij mijn aanleg maar luide zingen, voelde mij breder bij massa's zielen en nergens 't aanzijn van een onverschillige God. De gevels borgen in geheim maar dingen, waarvoor een idealist kan blijven knielen, terwijl de cijferaar daarbuiten spot. En 'k wist nog altijd niet, waarom ik 't deed. Nu ben ik oud. Ik durf 't mij nauw te fluisteren: het lied gleed van mijn tong, al werd 'k niet stil. Er is een macht, die mij al meer doet luisteren, terwijl ik toch maar altijd zingen wil. Neen Macht, ik wil niet luisteren, ik wil leven! 'k Wil vrouwen zien, zoals ik mijzelf zo gaarne zag, wanneer ik in insectenachtig scheppend beven over de warme schoot van 't grage leven lag. [pagina 805] [p. 805] Ik haat mijn plannen nu, die deden rijzen uit blokken huizen zielen in menigte en waar ik ze vind, zal ik ze 't vuur verwijzen onder erkenning, dat ik niets daarmee beken. De kleurige stiften zal ik laten varen. Ik zal de Zon bezien als 't nieuwst bericht. Haar vuur bestrale in sympathie de paren der rijmen van dit anti-urbanische gedicht! Macht, ik geef mij over in mijn ware wezen en hoop Uw trots op mij in Uw gelaat te lezen: ‘Die ziel is niet gemeen, zij is geen vod, maar vol van de echte trekken van haar God!’ Vorige Volgende