Verzameld werk. Deel 2(1976)–Pierre Kemp– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 778] [p. 778] Twee divagaties over een groot, stil blauw I Er heerst een blauw met macht van majesteit, noch dof, noch glanzend, in oneindigheid. Er zijn geen sterren voor een diep reliëf, noch constellaties voor een Godsbesef. Er zijn geen ogen om groot-vaderlijk te schouwen naar een kind, dat boos zijn rijk speelgoed in stukken sloeg en mee het brak om 't deel des hemels waar zich God verstak. Neen, er is groot een blauw, een blauw, een blauw, zonder maar éénge rimpel, éénge vouw en waar het eindgen kon, zet het zich voort, het is de ziel van iets in zich accoord. Het is een blauw, zo breed en hoog, misschien het grootste blauw ooit door een ziel gezien. En toch is héél dit blauw maar een toneel. Ik ben de kleine speler, die er speel en uit mijn zwart costuum met rood gevoerd haal ik de hamer, die om 't blauw me ontroert. Ik meen wel, dat die hamer is mijn hart, maar als ik er naar grijp, grijp ik mijn smart. Ik meen wel, dat die hamer is mijn ziel, maar waar 'k ze vatten wil, vat 'k een nihil. En dit nihil, dat toch mijn spelen stuwt, wil, dat mijn woede om 't stenen blauw niet luwt. [pagina 779] [p. 779] II Heeft dat wijds blauw, waar 't een nihil wil zijn, een staat als ik en met dezelfde pijn? Ik ben zo klein, jongleer zo graag met schrik, ik lach er om, maar 'k heb een ogenblik mijn rode voering als scharlaken vlam plots willen tonen en dan zien wat kwam. Of dat groots blauw daarboven niet verschoot van schrik en kromp en dan zijn pracht ontsloot en ik kon stappen in de verse scheur, maar 't blauw schrok niet en stelde mij teleur. Blauw, breek die stilte, waar je je in omgeeft, toon, dat je bent een ding, als ik, dat leeft en geef het teken, dat ik vraag aan God! Blauw, wees mijn broeder in eenzelfde lot! Treiter nu niet, alleen het rood is man, wees dan een zuster, doch wees wat je kan! Zie ik ben klein en klein acteer ik maar en jij gebaart zo groots en wonderbaar! Blauw had je haar, ik bracht het naar mijn ogen en kuste 't langs mijn mond zo vaak bedrogen; hoe groots je stenen zwijgen moge zijn, je lijdt, als ik, je stilte met veel pijn en sterven kun je niet, zo min als ik! Blauw, toon mij je geheim één ogenblik en waar ik nu nog foeter om mijn ziel, buig ik mijn korte benen en ik kniel. Vorige Volgende