Verzameld werk. Deel 1(1976)–Pierre Kemp– Auteursrechtelijk beschermd Vorige VIII Eeuwige finale Moeder heeft me al lang je komst gezongen. Roodkapje, waar heb je je tijd versprongen? Zag je de Wolf? Hij is hier in de buurt en heeft een andere stem gehuurd. Had hij zijn liedje toch niet gegeven, nu weet ik niet meer, waar ik in mijn lievelingsboek gebleven ben! Maar daar is die ruige mijnheer! Lelijke Wolf, durf je ook dàt? Toe zeg eens ‘lieve Wolf’, omwille van je kleine, rode hoed? Ik lijk onaangenaam, toch ben ik niets gemeens. Grootmoeder, dat is die bas, vertel mij hoe het moet?! Kun je het van je verkrijgen, zeg het dan maar. Niet schelden, liever zwijgen. Hoe vaak hebt gij elkaar gezien? Zo waar als ik de benen heb, die ik verdien, twee keer zag ik Vriend-Ondier. Zó is het niet waar, Roodkapje! Ik heb je al drie keer gezien. [pagina 503] [p. 503] Waar nog? Dat zeg ik niet, maar ik zag veel en nu weet je het weer misschien? ‘Combien je regrette sa jambe dodue, son cul bien fait et l'eau perdu!’ Dat lieg je, Wolf!!! Grootmoeder, geloof hem niet! Ik liet de beek maar met mijn teentjes spelen. En toen zag hij de héle Griet, Roodkapje, maak mij dat niet wijs. Ik word wel antiek en ben al erg grijs. De Wolf ken ik te goed, soms is hij wel oprecht. Kom ‘lieve Wolf’ is toch zo gauw gezegd. Ruik maar eens aan hem en je weet, dat hij de waarheid dit keer niet vergeet! Doe hem zijn zin, hij is niet onknap en 't is een goed begin. Kom hier dan lieve Ruigebaard! Je bent zo braaf geweest vandaag. Je hebt me niet opgevreten en dus een rein geweten en... Moeder zou weer graag Grootmoeder horen zingen. Dat zijt gij drieën mij wel waard! Al ruik je niet naar rozen en seringen, hier met je snuit! Op welke wang moet ik beginnen?! Daar dan, en héél spontaan... Wat zie ik plotseling voor mij staan, dankend met prinselijke bariton? Grootmoeder, kijk eens, wie mij in zijn armen houdt. Ik kàn het niet geloven, zelfs niet in de zon. En wat een hoed regenbogen in goud! [pagina 504] [p. 504] Béranger, had je dàt nog eens beleefd! Nu zingt alleen je ziel met mij: ‘Combien je regrette mon bras si dodu, - ma jambe bien faite et le temps perdu!’ terwijl de adem mij haast begeeft, zo voel ik mij weer jong en vrij! Roodkapje, hoor van ver moeder weer zingen door golven zonlicht en seringen- parfums, zacht rose, teer blauw: ‘In iedere vrouw woont toch een Roodkapje en in iedere man een Wolf!’ Wat zeg je daar nu van? Grootmoeder, er welt iets uit mijn ogen en biggelt over mijn schaamteloze wangen. Ik geloof nu in het geluk en niet als in dat van een nuk en het onweerstaanbare vermogen van de lentezieke Zon verteert mij van verlangen!!! En... als ik het zeggen kon: Wat hebben wij die Wolf daar fijn gevangen! Vorige