Verzameld werk. Deel 1(1976)–Pierre Kemp– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 296] [p. 296] Klaprozenlaan Wie gaat daar naar het Noorden heen en loopt nog zo fris? Staat er niet gedrukt van zijn benen, dat het haast gedaan met hen is? De zon heeft hier wel niets te zeggen. De blauwe lucht zwijgt in accoord, maar de populieren overleggen, hoe de stilte kan worden gestoord. Hij doet of hij bloemen wil plukken uit de bittergekruide lucht. Zou hij niet liever zich bukken naar een vroeggevallen vrucht? Het schijnt, hij wil gaan zingen. Zijn lippen zijn anders zo droog. Het is of zijn tong de dingen op die lippen even bewoog. Luister, daar begint iets te zoemen van onder zijn zwarte hoed, tot waanzin om al de bloemen, die hij zo tellen moet. Dat komt van de ruitjesrode klaprozen in de zon, waarmee hij om de tijd te doden het gebed van zijn telling begon. Ja, ik ben op weg naar Nijmegen, naar de Oude Heselaan, waar een vier en een zes zo genegen met een andere vier samenstaan. [pagina 297] [p. 297] Ik wil daar even gaan groeten, ik heb nu nog de tijd. Haast zal ik afscheid nemen moeten voor de modernere eeuwigheid. Hoeveel klaprozen moet ik nog tellen, terwijl ik hun stilten er mee schen? Hoeveel zon zal mij nog vergezellen, eer ik er ben? Vorige Volgende