Verzameld werk. Deel 1(1976)–Pierre Kemp– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 236] [p. 236] Levenswil Ik leef mij oud. Ik streed een strijd met geestelijke zonnen, maar al is mijn lichaam ook overwonnen, mijn geest is toch nog overal van vuurlicht goud. Zo kan ik over alle bomen blijven zweven en ook nog hoger als dat moet. Al het onzichtbare kan ik nog handen geven, maar zonder been en vlees en zonder bloed. Uit al mijn zwaarten ben ik licht geworden en ik bewijs mijn ziel zo diep als hoog. Ik schiep me uit mijn ontbinding zulk een orde, die schoner is dan zon en regenboog. Was al mijn pracht van nu maar niet zo wijd en eenzaam, dat ik soms weer verlang naar mijn jong bloed! Mijn ziel vond voor haar verworvenheden geen gemeenzaam, die mijn vreugden dubbel blinken doet. Ik mis mijn lippen al om de trompet te vormen, die ik in de ruimten achter de sterren steken kon, om al mijn blijheid op te voeren in enorme fanfares met noten groter dan de zon. Wat moet er met mijn geluk gebeuren, nu ik eenzaam ben en daarboven stil moet zijn? Zal de overdaad van dat geluk niet scheuren de hul van mijn ziel waardoor ik dan verdwijn? Want ik móet leven, op enigerlei wijze leven, ik eis dit van wat me tot het leven riep. Er is geen God, die me kan de doodssteek geven, zelfs als ik niet ben naar Zijn zin, dat voel ik hier te diep! Vorige Volgende