Verzameld werk. Deel 1(1976)–Pierre Kemp– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 230] [p. 230] Levensangst Een jonge man luistert in de kleur van de aarde of hij de stappen van een meisje hoort. Zijn oor drukt het gras, het groen behaarde, waarvan hij zo het stille leven stoort. Ook gras wil onderling teer zijn voor elkander, rond de autoriteit van een voornamere plant, lipbloemig-lachend als een trosgamander, gevend ter troosting graag een multipele bloemenhand. Daar ruizelt iets. Het zijn twee vogelpootjes. Een jonge vrouw loopt energieker onder haar romp. Vol willekeur gaat zij nooit zoetjes het volleluchtse deinen van haar levenswonder. Weer roert het in de halmen, maar nu krachtig. Wenst de jonge man wel te zijn een maan, om zo, niet storend, toe te zien hoe prachtig een jonge vrouw rondom haar ziel kan gaan? Hij nijgt het hoofd, vertrouwt iets aan de aarde: jaagt gij door al de stengels wat ik zingen wil! Het gras begrijpt hem niet en na bedaarde beweging door een evene wind houdt het zich stil. Twee dag-pauwogen vlinderen dwalend over de weide en de jongen fluistert hees: lokt haar naar hier met héél haar ademhalend en zo naar jonkheid geurend duizendwekig vlees! De vlinders dwarrelen weg. De stappen komen met de textielgeruizen die dien gang omgeven tussen zijn jongemannen-ogen en de bomen. Zij gaat zijn nood voorbij en weigert zichzelf te leven. Vorige Volgende