De bruid der onbekende zee en andere gedichten(1916)–Pierre Kemp– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 61] [p. 61] Oorlogspraeludium. [pagina 63] [p. 63] Oorlogspraeludium. Tongen van vuur werden alom gezien! De steden zagen ze; en verdwaalde stemmen, Door wind gevoerd naar het gebied der stad, Riepen heel zacht - als ver - een klagend: ‘Chaos!’ En die nog wandelden in 't zomerwoud, Zij spraken in hun huis van 't vreemd gerucht, Dat bladeren der boomen opensperden En groene tongen huivrig ‘Chaos!’ riepen. De holen van de bergen huilden 't na En gele mergeltongen brulden 't uit Spelonken, in een aldoor woester dwarling Tot veel verechood ‘Chaos!! Chaos!’ dof In drogen plot tot bol gestuif van zand, Dat grottenlong uit steenen gorgel stiet. [pagina 64] [p. 64] Tongen van vuur werden alom gezien; En boven ieder huis brandde zoo'n vlam. De zon ging onder in een mist van geel- carmijn... de maan rees als een stille bruid, Die sterven gaat aan plots-geheime kwaal... De stond was heerlijk en de zomer schoon En lilaluwen over stille gouw... Die vuurge tong... tong-tong... vuur-vuur... tong-tong ‘Mijn hart is ongerust, ik heb een kind...’ - ‘En ik een bruid!’ - ‘En ik een moeder, die Ik min gelijk een kind alleen dat kan...’ De vuurge tongen... tong-tong... vuur-vuur-vuur! ‘Ik heb een vader met een grijzen baard, Schoon als legenden uit een verren tijd Van een vergeten land...’ - Ik heb vannacht een stem uit 't buitenland Gehoord, die immer luider: ‘Chaos!’ riep; - En klonk een koor van vele stemmen luid: ‘“De landen en de steden zijn geteekend!”’ ‘Ik zag een stoet van vuurge tongen, veel. De horizonnen waren rings gedempt. Legers van vuurge vlinders rukten uit De kimmen naar de kom van het heelal!’ [pagina 65] [p. 65] Dat was de derde dag: - te nacht, toen heel De wereld lag in rust en vuurge tongen Zweefden in massa's aan en bleven stil staan Boven het dak van hutten en paleizen. De huizen zijn gemerkt! De groote dag Van bloed en ijzer aan de kim ontbloeid! De herfst vervroegd; de boomen staan reeds bruin. Een boom zei tot een ander: ‘Zie ik sterf En heb de lijken van de volkren niet gezien!’ Vurige tongen zweefden boven menschen... En dien men zei: ‘Daar zweeft een vlam op u’ Werd bleek en keek beangstigd in den spiegel, - ‘“Gij liegt, gij liegt! Die vlam is boven u! Niet boven mij, die niemand haat!”’ Toen had heel 't menschdom het gevlam gezien! Gebaren, woorden en gedachten waren Vol van dat onverklaarbaar vuur-getong, En die zijn naaste ontmoette riep aldoor: ‘Die vuurge tong!... vuur-vuur... tong-tong... vuur-vuur. En die zijn bruid ontmoette wist zijn heil Weer ver, en zei: “Uw bruilofskleed is rood; Tusschen uw borsten wankt een zwarte vlam!’ - ‘“Wat is u toch, geliefde?”’ ‘Vuur! Vuur! Die vuurge tong! Vuur!! vuur!!! Giftige vlammen met een rand van bloed!’ [pagina 66] [p. 66] Chaos! Chaos!! De menschen zijn geteekend! IJzeren bloemen zijn ontsproten In tuinen van geweld. Geuren van brand zijn haar vergiftige adem, Haar stengels rotten onder 't bloeien weg; En 't baat niet, dat uw kind gezegend is, Door alle heiligen gebenedijd. Die vuurge tong!... Vuur-vuur... tong-tong... vuur-vuur! Een schip voer door de stilte van de zee. Een groote hand lag over al de lichten Der kusten, heind en veer... Het schip verdween... Een late visscher zag een vreemden visch - Die lijze zich bewoog naar 't volkren-midden - Onder den spiegel van de duistre zee. Zijn oogen waren vuur en soms dook hij Omhoog en keek wantrouwig naar de kust, Totdat een stem van kruit in stalen buis Gevangen, plots bevrijd, hem dondrend vroeg: ‘Waarheen?’ De visch dook stil, en zweeg... De volkeren der kusten vonden, daags Na 't lichten van den vreemden visch, het strand Bedekt met kransen van verbrande rozen. Op iedren krans een naam: ‘Ontvang, o lief, Den laatsten groet der zielen uit den visch!’ [pagina 67] [p. 67] ‘En dat is nog maar een begin!’ ‘“En dat is nog maar een begin!”’ Zong een waanzinnige vrouw, die moeder was, In tweezang met verminkten oorlogsman: ‘“En dat is nog maar een begin!”’ ‘Van de lente van den volkrenstrijd, Die zal teistren de rijken al; Want de strijd zal ook zijn in de lucht, Bij een vuur, dat de Spiegel der zeeën splijt...’ ‘“En de brandende hoeven een bloesemval Van den vuur-ijzerboom met de sintelvrucht...’ ‘En het eind!’ ‘“En het eind, Dat niemand mijn kindren meer maken kan!”’ ‘Dat het al verdwijnt In één bloed om één vuur...’ ‘“En één rouw”’ ‘En ik een verminkte oorlogsman!’ ‘“En ik een onteerde vrouw!”’ Augustus 1914. Vorige Volgende